De Vlaamsche Gids. Jaargang 22
(1933-1934)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 422]
| |
UitzichtenI. - Het neergaande leven: Boenin's ‘Arsenjew’Ga naar voetnoot(*)Iwan Boenin, laatste bloem op den struik van den vooroorlogschen Russischen kleinen landadel. Hij bracht zijn jeugd op de domeinen van zijn achteruitboerenden vader, in Midden-Rusland, door. Hij heeft nog de slavernij rondom zich gezien, alhoewel ze reeds op 't papier was afgeschaft. Edele ziel, Boenin, laatste bloeiende bloem van een uitstervend ras, dat ten onder ging door eigen zwakheden. Als mensch is hij aan het verleden gehecht: de oeroude levensvormen op het Russische dorp midden-in de graanvelden, de behaaglijkheid van het heerschersschap, de boeren als dienaars wetend en zich zelf nietig voelend tegenover de geweldige Russische natuur. Ook als kunstenaar sluit hij zich bij het verleden aan: niet Tolstoj, Dostojewski en Tsjechow voelt hij bij zich aangeleund - ze zijn hem te volksch, te moejikschgezind -, maar de heel wat archaïscher en oudere Gogol en Poeschkin, de twee grootste schrijvers van het oude Rusland, dragen zijn voorkeur weg. Zwak van gezondheid, overgevoelig, vertrouwd met de ideeën van leven en dood, gereserveerd tegenover de menschen en uitbundig tegenover de natuur, komt hij ons voor als de laatste gentleman van den oud-Russischen adel. De laatste Mohikaan, zullen anderen spottend willen zeggen. Neen, hij verdient dien spot niet. Zijn omgeving, zijn opvoeding brachten mee, dat hij in eigen ziel, zoowel als in de ziel van gansch zijn volk, niet klaar zag. Zijn beste boek, ‘Het Leven van Arsenjew’, een soort van autobiografie, toont al de verschrikkingen, al de vreugden, al de misleidingen, aan zijn stand en aan de mentaliteit van dien stand eigen. Het heet: ‘ik gevoelde mij trotsch en gelukkig, dat ik niet tot hen behoorde, die geen voorouders hadden,’ ‘dat zalig nietsdoen, dat niet alleen eigen is aan den heelen dorpsadel, maar in | |
[pagina 423]
| |
het algemeen aan iederen Rus,’ ‘ik voelde de poëtische charme van dat nachtelijke (maaiers-) werk en kon hen (de maaiers) er om benijden,’ enz... enz... Men weet hoe deze mentaliteit Rusland naar de revolutie heeft geholpen, ten koste van Boenin's kaste. Meesterlijk heeft Boenin het verval van den landadel in zijn ‘Arsenjew’ beschreven. Hij zelf heeft er geen oogenblik zijn schrijverskalmte bij verloren. Die ondergang wordt geborsteld met vaste hand en de kunstenaar weet weidsch te zijn in soberheid. En o, het verhaal heeft een merkwaardig evenwicht: in het begin, de Russische sneeuwstorm in Kamenka: op het einde, de Provençaalsche mistral ergens in een Fransch Alpendorp. Over het gansche werk, de natuurliefde en het glimlachende fatalisme van Boenin. Aangrijpend is dit neergaande Arsenjew-leven. Maar als een zonsondergang zoo kleurt de Nobelprijstoekenning den grijzen levensavond van den eenzamen balling fel rood. Deze late gloed mag ons niet verblinden. Neen, Boenin is niet de gelijke van de groote Russen. Zijn tragedie is niet aan den roem van Tolstoj en Dostojewski verbonden, maar aan de tragedie van zijn stand. | |
II. - Het opwaartsche leven: ‘Kunst en zaken’ van Sinclair LewisOok de jongste roman van den ‘Babbitt’-auteur brengt ons in het gezin van een luien, drinkenden landman. Maar deze, niet gebonden aan vooroordeelen van stand en omgeving, weet op tijd op het hellende vlak te remmen. Hij weet dat zijn vrouw goed kan koken en van netheid houdt en zal met het weinigje fortuin, dat hem rest, deze vrouwelijke hoedanigheden doen rendeeren. Hij verkoopt zijn boerderij en koopt er een klein pensionhuis mee. Na korten tijd verruilt hij dit pension voor een groot hotel: het gaat hem voor den wind. Weagle heeft twee zoons, Myron en Ora. Myron is een geboren zakenman. Ora houdt van kunst. Echter niet zooals Boenin-Arsenjew. Wanneer hij ziet, dat er met verzen schrijven niet bijster veel te verdienen valt, begint hij met tooneelstukken voor Broadway en scenario's voor Hollywood. Wat Myron betreft, deze wordt een artist in zijn vak: het hotelbedrijf. Wanneer hij een spijskaart opstelt, is dit typografisch en taalkundig zoo artistiek, dat het wel een gedicht van Marinetti lijkt. Zoowel voor Myron als voor Ora, het jonge Noord-Amerika, geldt de verzoening van kunst en praktijk, kunst en zaken. Op die manier brengt men het | |
[pagina 424]
| |
verder in het leven, stellig. Deze levensbeschouwing is de antipode van die van Boenin. In Rusland moet men thans van de Boenin's niet hebben, juist omdat men daar Amerika wenscht in te halen en voorbij te streven. Maar of dit opwaartsche leven eveneens als een waterloop zal verdrogen en een slijkbodem zal achterlaten, valt af te wachten... en te verwachten. | |
III. - In het levensgewoel tegen wil en dank: EinsteinLogisch is dat de mensen, die door het leven werd bevoordeeld, eens van de maatschappelijke ladder moet vallen: Arsenjew. Even logisch kan het lot worden genoemd van diegenen, die worstelen in de diepten en ook eens de kans krijgen om naar boven te komen: Weagle en zijn zoons. De geschiedenis zou geen geschiedenis zijn zonder ‘ups and downs’. Maar dat hij, die steeds boven en afzijds van het leven wenscht te staan, de geleerde, die werkt aan een schepping, waar onze begrippen van ruimte en tijd geen weg mee weten, dat hij steeds in de branding van dit leven wordt geworpen, is dat geen geheimzinniger wet dan de wet van vergelding en wedervergelding, waaraan de levens van Arsenjew en Weagle onderworpen zijn? Deze geheimzinnige, ironische wet regelt het leven van een Einstein bv. De massa wil niet dat er enkelingen zijn, die zich, als sterren aan haar hemel, van haar willen verwijderen. Zij tracht ze gedurig naar zich toe te halen: vandaar de stapels brieven, die Shaw, Einstein, Chaplin, Chaliapin, Greta Garbo, enz... ontvangen. Het is de schuld van die massa, dat Albert Einstein er heeft moeten in toestemmen, hij, de eeuwige ‘vedette malgré lui’, zijn boek ‘Mijn Kijk op het Leven’ te laten verschijnen. Hoezeer hij, als mensch in de eerste plaats en vervolgens als geleerde, als Jood, als demokraat, als hoogleeraar aan Duitsche onderwijsinstellingen en als bekleeder van andere posten, door de massa is lastig gevallen, bewijst dit boek. Het verloop van al deze bemoeiingen - echte rampen voorzeker voor hem, die ze glimlachend moet verdragen! - wordt in ‘Mijn Kijk op het Leven’ trouw weergegeven. Jammer genoeg zullen diegenen, die van alles het fijne willen weten, bij de lektuur van het boek kunnen opwerpen: Al de Einsteinverklaringen zijn er, maar de data ontbreken! Waaruit nogmaals blijkt, dat wie aan den weg timmert, veel bekijks heeft. JAN SCHEPENS. |
|