De Vlaamsche Gids. Jaargang 22
(1933-1934)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 397]
| |
Het Raadsel
| |
[pagina 398]
| |
BEUL
Het zal geschieden.
TOERANDOKTE
Gij zult dan spitten en het onkruid wieden
in onze velden, vruchten winnen voor
ons volk. Verstaan?
BEUL
Uw dienaar.
(Toerandokte af).
Slaap ik? Hoor
ik goed? Ben ik aan 't droomen? 'k Schud me wakker.
Moet ik, de beul, gaan ploetren op den akker?
Erbarm u mijner! Red mij! Ik verloor
mijn geestvermogens.
KANIM
(die intusschen opgekomen is)
Rustig, oude makker!
Zijt gij niet wel? Vanwaar dit groot verdriet?
BEUL
'k Verga van schaamte. 'k Lig in discrediet.
Ik moet mij af gaan beulen, moet gaan boeren
en rieken naar den mest.
KANIM
Ei, wat toeren
zijn dat? Wie wil dat zoo?
BEUL
Wel, de prinses.
KANIM
Ha ha, gij dacht uw buik te politoeren
in zalig nietsdoen, in uw hand de flesch.
Troost u, mijn trouwe vriend. 'k Spring in de bres,
zoodra mijn meester uwe meesteres,
doortrapt en fijn, den lossen bek zal snoeren.
Dan zullen we u met heel uw aanhang voeren
naar 't land waar ik mijn vrouw in de armen pres.
Me dunkt, de lieve ligt alreeds te loeren.
BEUL
Zijt gij getrouwd?
| |
[pagina 399]
| |
KANIM
Wel ja, een jaar of zes.
Maar zelden thuis voor 't kroost de pap aan 't roeren.
Dat houdt de liefde jong.
BEUL
Is 't ver van hier?
KANIM
O ja, zeer ver.
BEUL
Is daar ook lekker bier?
KANIM
Zeer lekker, beter nog.
BEUL
Wat word ik ginder?
KANIM
Gij krijgt een eerepost. Gij wordt iets minder
dan... laat ons zien... minister, gouverneur
of burgemeester, maar gij hebt de keur.
BEUL
O mijn vertrooster! Aan mijn hart!
KANIM
Wat zachter!
Gij gaat te werk gelijk een lompe pachter.
Gij moet nog wat distinctie leeren.
PRINS
(op).
Staak
dit spel en laat hem gaan. Ik heb een taak
voor u.
KANIM
(tot den beul)
Ik zal 't bepleiten. Ga in vrede.
PRINS
Zijt gij bedachtzaam, ga niet met hem mede;
trek naar de herberg en voldoe den waard,
pak alles in en koop zijn beste paard.
KANIM
Een paard, waarom?
PRINS
Om iemand mee te nemen.
| |
[pagina 400]
| |
KANIM
Wie zoo, mijn beste meester?
PRINS
Weg, dat fleemen!
Gehoorzaam.
KANIM
He, hoe kort! Ik schrik er van.
Dat is me nogal 't veegsken uit de pan.
PRINS
'k Ben niet gediend met al dat lanterfanten.
Ruk uit.
KANIM
(stil)
Nu helpt geen parlesanten.
Lig ik, gelijk de beul, in ongena?
(Af).
PRINS
Waarom gejaagd? Omdat ik eindlijk sta
voor de eenge daad, die de andre doet verbleeken,
't geluk zoo ver schijnt, nu het is zoo na?
(Selifa op).
Mijn Selifa! O, wat geluk!
SELIFA
Niet spreken!
De schoone droom kan door uw woorden breken.
Dat ik u zag, was alles wat ik vroeg.
Ik heb mijn droom en aan mijn droom genoeg!
PRINS
Schenk me de weelde van uw oogen; schenk
het licht mij van uw lach, dat is het hoogste
van wat mijn ziel aan diep verblijden oogste,
opdat ik bei den heelen dag gedenk...
SELIFA
Bevrijd mij van dit innig zoet bekoren,
dat me in uw bijzijn aan deze aard ontrukt;
ik hoor het ruischen van zeer verre koren,
terwijl gij stil mij in uw armen drukt.
Laat af; de dag is daar; ik moet ontwaken;
laat mij den nadroom slechts van 't paradijs;
| |
[pagina 401]
| |
't komt mij niet toe; ik wil 't voor haar verzaken.
Neem Toerandokte mee ter schoone reis.
PRINS
Neen, neen, op deze vreugde volgt geen scheiden;
'k neem u alleen op mijn gevleugeld paard;
de droom gaat voort, en zal u voorbereiden
tot nieuwen droom die eeuwig schoon bewaart.
SELIFA
O schoone vreugde, die vervloeit in tranen,
maak me niet zwak!
PRINS
Gij moogt niet zwak u wanen,
wanneer 't geluk op uwen drempel wacht.
SELIFA
Het leefde diep in mij den ganschen nacht.
Maar sedert heeft de plicht in mij gesproken;
mijn meesteres alleen...
PRINS
Voleindig niet.
Voor u 's de schoonste morgen aangebroken.
SELIFA
Ik kan niet vinden wat gij in mij ziet.
Naar lichaam en naar geest is zij verheven;
Ze is u ten volle waardig.
PRINS
Maar mijn leven
bloeit met het uwe samen, valt in 't niet,
als gij verdwijnt.
SELIFA
Met haar, wat heerlijk streven
voor u naar 't allerhoogste...
PRINS
't Hoogste lied
zijt gij, het schoonste licht om mij geweven.
'k Verlaat u nimmermeer.
SELIFA
O zoet begeven!
Mocht ik nu sterven, 't waar de zoetste dood,
| |
[pagina 402]
| |
PRINS
De dood is ver waar wij elkaar verbeiden.
SELIFA
Laat me nu gaan.
PRINS
Een stond.
SELIFA
Wij moeten scheiden.
PRINS
Tot straks, en denk aan mij!
SELIFA
Vaarwel, en zoo 't
voor eeuwig is, dan nog vaarwel!
(Af).
PRINS
Hoe groot
is thans mijn onvoldaanheid en mijn nood!
Laat nog zoo hoog ons trots, ons kunnen zijn,
hoe staan wij voor de liefde nietig klein!
TOERANDOKTE
(op)
Ik weet dat gij geen lange rust behoeft,
en reeds met frisschen geest alhier vertoeft.
't Is dan mijn plicht 't verwachten niet te rekken.
O vrees niet! Niet om u kwam men mij wekken.
'k Waardeer de schatten die de morgenstond
wie hen te vinden weet, van herte jont.
PRINS
Het is wel goed, dat hij de taak verlicht,
waarmee de dag verschijnt als een gewicht.
Hoe vroeger de uchtend haar van zich kan wentlen,
hoe lichter kan de dag dan verder drentlen.
TOERANDOKTE
(voor zich)
Geen bangheid is in hem om wat ik weet.
(Luid)
Maar 'k gis dat al uw uren staan gereed
om 't werk te dragen, op uw weg gedreven.
Daar rankt een schoon vertrouwen door uw leven;
't geeft u een sterkte die ik nooit vergeet.
Bewondring was uw loon; en de doctoren
die lieten haar in al hun reden hooren.
| |
[pagina 403]
| |
PRINS
Wat zal het zijn als gij hun straks, bedaard,
mijn naam en ook mijn herkomst openbaart?
Om dat te weten, was toch meer te zoeken
dan 'tgeen ik overhield uit vele boeken.
TOERANDOKTE
Hoe kunt gij weten?
PRINS
Schittrend is uw geest.
TOERANDOKTE
Genoeg! Ik merk te goed, dat gij niet vreest.
PRINS
Wat zou ik vreezen?
TOERANDOKTE
(voor zich)
O mijn trots! Ge reest
te hoog! Gij kunt zijn hart niet doen versagen.
Gij zult alleen wat schijn voor de andren dragen.
PRINS
Wat moet ik vreezen?
TOERANDOKTE
Met wat boozen haat
rekt gij die woorden als een koelen smaad.
Ge wilt me treffen daar 'k niet heb gebogen
voor u, met schaamt de wangen overtogen;
gij wilt mij treffen, daar ik weerstand bied,
mij hoonen door hetgeen mijn ijver ziet;
gij wilt me nederhalen en kleineeren,
door mijn slavin in vollen nacht te onteeren!
PRINS
Vrouw!
TOERANDOKTE
Wat is u de liefde? Wat de gloed,
die glanzend door een droom, ons weenen doet?
Wat geeft gij om ons beven, om ons trachten?
Met zinnelijken lust vult gij uw nachten.
De vrouw van uw begeert verwerpt gij morgen vroeg;
gij fladdert verder, onvoldaan, met nieuw verwachten,
| |
[pagina 404]
| |
en daar uw rustelooze drift wat anders vroeg,
hebt ge aan de dienares van een prinses genoeg!
PRINS
Vrouw! Vrouw! Ik ben ontzet! Gij moet gedoogen
dat ik u late, smartelijk bewogen.
Ik moet me een stond bezinnen eer ik keer.
Waart gij geen vrouw, uw ziel hadt gij niet meer.
(Af).
TOERANDOKTE
(alleen).
Wee! Wat heb ik gedaan! Wat gruwbre schand
heb 'k aan mezelf voltrokken! Wat een brand
doorwoedt mij, dat ik zwart verzonk in de eigen asch,
waar van de fiere Toerandokte niets meer was!
Kon ik dat doen! Kon ik dat doen! O goden,
wel duizendmaal waar 'k liever bij de dooden!
KONING
(op).
Wat overkomt u, kind? Vanwaar die bleekheid,
die bange ontsteltenis, die doodsche weekheid,
die tranen?
TOERANDOKTE
Niets. Het is voorbij. Het uur
is daar. Ik ben bereid. Laat komen. Stuur
om de doctoren en het hof. En tevens
mijn dienares. O wees gerust: gegevens
heb ik genoeg. Ik zal het winnen. Ja,
ik zal het winnen.
KONING
Kind, hoe noode ga
ik thans!
(Af. Selifa op).
TOERANDOKTE
Zit hier aan mijn rechter. 't Ende
komt thans... Was 't in uw kindsheid heerlijk? Kende
uw moeder mooie liedjes?
SELIFA
Ja.
TOERANDOKTE
Gij zongt
ze nooit.
| |
[pagina 405]
| |
SELIFA
Niet in uw bijzijn.
TOERANDOKTE
Waarom schonkt
gij nimmer mij de vreugd der lieve wijsjes,
die neuren in uw land de kleine meisjes?
SELIFA
Daar zijn ze.
(De Koning met de doctoren op).
TOERANDOKTE
Roep den Prins.
(Prins op).
(Hooghartig)
Ik kom, na rijp beraad,
u zeggen, welke prins hier voor ons staat.
Ik liet het boek der prinsen tot me spreken.
Ik heb gevonden
(Beweging).
't Is een eer voorwaar,
dat wij uw kennis, groot en wonderbaar
waardeeren mochten. Straalde geen bekoren
uit al de wijsheid, ons vergund te hooren?
Uw roem zal niet vergaan. 't Gebeurt misschien
dat soms een wolk dien luister niet laat zien.
Gij staat verheven boven alle schande
en haat, prins Karistan van Samarkande!
PRINS
Ik ben prins Karistan van Samarkande.
'k Erken uw meesterschap, prinses. Gij zijt
ontheven van uw plicht.
KONING
Niet voor altijd.
Sta toe, dat ik u beiden vier' en love.
Ik vind het zonde, dat men u beroove,
doorluchtige prins, van 't loon dat gij verdient.
Ons waar' 't een heil, zoo gij niet slechts een vriend,
maar ook een zoon waart. Laat me, prins van Samarkande,
de toekomst van mijn kind verzeekren in uw handen.
PRINS
Mijn vorst, mij komt niet toe zoo'n hooge gunst.
Gij overschat mijn wijsheid en mijn kunst.
| |
[pagina 406]
| |
KONING
Aanvaardt gij niet?
PRINS
Ik kan niet, heer en koning.
Laat mij, naar uw belofte, mijn belooning
in vollen eenvoud kiezen tot mijn vreugd.
KONING
En wat verlangt uw nederige jeugd?
PRINS
De vrijheid van een meisje, dat, geboren
in vreugd en weeld, die vrijheid heeft verloren,
een schoone koningsdochter, thans slavin.
Tot haar gaat mijn verlangen, daar 'k ze min.
KONING
Verlangt gij Selifa? Verklaar u nader.
PRINS
Zij is mijn hoogste wensch. Waart gij haar vader,
o Vorst, ik boog voor U en sprak: Laat mij
uw trouwe zoon zijn en haar man te gader;
vereenig onze handen, want ons zielen bei
zijn één en blijven één, hoe 't ook verkeere.
KONING
Gij vraagt dat zij in u haar man vereere?
PRINS
Ik voer haar naar mijn land als echtgenoot;
zij zal mijn ziel verblijden totterdood.
KONING
Mijn kind, geschiedt dit met uw welgevallen?
Gij zijt haar meesteres. Spreek op. Dat allen
nu hooren uw besluit.
SELIFA
(geknield)
Doe naar uw wil
met mij; 'k aanvaard mijn lot ootmoedig.
TOERANDOKTE
(zichzelf beheerschende)
Stil!
Sta recht. En dat alle ootmoed van u wijke;
wordt gij niet door zijn woorden mijns gelijke?
'k Stond met mijn moeder in de morgenzon.
| |
[pagina 407]
| |
Toen gaf ze met een zoen dit medaljon,
en sprak: Zij die het draagt, zal zeven jaren,
aldoor een ongestoord geluk bewaren.
Mijn zeven jaren zijn voorbij.
(Zij ontdoet zich van haar kostbaar halssieraad en omhangt het de ontroerde Selifa).
Ik leg,
prins Karistan, haar hand in uwe hand, en zeg:
Strek haar ten zegen; dat de menschenscharen
uw beider vreugde zien op iedren weg.
Dat... is... mij... lief.
Geen woord! Gaat henen.
(Karistan, Selifa bij de hand leidende, gaat, na een buiging, langzaam heen, onder het stil gejuich van de menigte. Toerandokte ziet hooghartig, doch met een glimlach toe).
TOERANDOKTE
(alleen met haar vader).
Mijn vader! 't Is volbracht! Laat mij nu weenen!
(Zij zinkt met gebroken trots in zijn armen).
JEF MENNEKENS.
|
|