De Vlaamsche Gids. Jaargang 22(1933-1934)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 360] [p. 360] [Twee gedichten] De Goochelaar In dronken jongezellenclub geleid, Had, achter 't masker van zijn podiumlach, Te midden vuilen praat en spotgelach, Zijn schaam'le ziel gebeefd van hulp'loosheid. Hoe hoop'loos werd zijn minste truck verstoord! De zatte heertjes gekten als om strijd, En brulden om de dubbelzinnigheid, Die ze ijv'rig speurden in elk simpel woord. Laat doolde hij door de avondstraten heen... En wijl, schuw buigend zijn vaal-bleek gezicht, Hij dwaalde in 't schreeuwerig reklamelicht Der stad, met zijn verweerd valiesje alleen, Rees slepend, met een drankhuismelodij, Die groeide boven 't stadsrumoeren uit, In zijn ruïneziel een smartlied, luid, Doch even kracht'loos als de jazzbandschrei... Was hij geen straathond, overal te veel?... In 't kroegkwartier beland, eenzaam en zwak, Betastte hij het clowngeld in z'n zak En borg zijn prutsig lijf in een bordeel. 20-III-'33 [pagina 361] [p. 361] Lectuur Vóór het raam, in regennacht, Helle lantaarn Op eenzame wacht. Binnen: de lamp, het boek en ik... Geen stap, Geen stem, Geen radiozang... Slechts 't monotone klokgetik En 't gietende water als bladergeruisch, Waar ik zit Alleen In 't driedubbel gevang Van regen, Nacht En huis. 12-VI-'23. HERMAN DE CAT. Vorige Volgende