De Vlaamsche Gids. Jaargang 22
(1933-1934)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 345]
| |
Het Raadsel
| |
[pagina 346]
| |
met uw prinses, hangt gij den flauwerd uit.
Maar had hij niet gewonnen zulke bruid...
BEUL
had ik zijn kop natuurlijk afgehouwen.
KANIM
(geeft hem een slag)
Daar, schurk!
BEUL
Ik ben gepensionneerd, zooniet
sloeg ik u met zijn zwaard daar in het riet.
KANIM
Uw zwaard? Waar is uw zwaard?
BEUL
Ik ben 't vergeten.
Toen ik van spijs en drank begon te zweeten,
heb ik mijn gordel losgeknoopt. Ik haal 't.
KANIM
Blijf hier.
BEUL
Ik haal 't.
KANIM
Gij hebt genoeg gesmaald
toen gij het droegt. 'k Vergeef u, nu 't daarbinnen
te roesten ligt. Verban het uit uw zinnen;
denk aan den schoonen nacht en aan de maan.
He, dikke drinkebroer, waar komen we aan?
BEUL
Dat is een brug.
KANIM
Dat zie ik wel. Het loover
is hier wel dicht en zwaar. Gaan wij er over?
BEUL
Ik heb hier dikwijls met mijn vrouw gestaan.
KANIM
Met wie? Kwaamt gij hier staan met uw matrone?
BEUL
Ho, lang geleên. Het was toen nog een schoone,
een fijne juf.
KANIM
Een fijne juf?
| |
[pagina 347]
| |
BEUL
Aldus.
Hier gaven wij elkaar den eersten kus,
die smaakte als 't sap van hemelzoete druiven.
Hier smachtten wij van liefde als jonge duiven.
KANIM
Is 't waar?
BEUL
Hier zwoer ze dat ze als vrouw
mij zalig, dag en nacht, vertroetlen zou.
Ik ween als ik 't herdenk. O tooverlanden
der liefde! Laat me schreien aan uw borst.
KANIM
Geen waterlanders, anders krijgt ge dorst.
BEUL
Ik voel den ouden gloed daarbinnen branden.
KANIM
Pas op. Hier is geen wijn om hem te blusschen.
BEUL
Waar is mijn jeugd; waar zijn haar zoete kussen?
KANIM
Nu krijgt ge slagen op uw dikken rug.
BEUL
Zwijg, moordenaar!
KANIM
Ik hoor wat bij de brug.
Kom, laat ons gaan. Het wordt hier onbescheiden.
'k Zal helpen dragen uw ontroostbaar lijden.
(Zij gaan de brug over.
De Koning met den prins rechts op.) KONING
Het doet me goed, met u in dezen nacht
te treden. 't Is als had ik u verwacht
gelijk een groot geluk, dat hangt te rijpen
in geurge luchten, waar een gouden licht
in trilt, te hoog opdat ons hand 't zou grijpen.
't Is neergedaald voor mijn ontroerd gezicht.
Een frissche morgen komt mijn ziel doorschijnen,
| |
[pagina 348]
| |
doch een bedreiging zie 'k op mij gericht.
Dat schoon geluk zal morgen weer verdwijnen.
PRINS
Mijn vorst...
KONING
Spreek verder niet. Uw woord heeft thans
van de ondergaande zon den verren glans;
ik voel u deinzen, kan u niet weerhouên,
en toch naar u, mijn kind, gaat mijn vertrouwen.
Had ik een zoon als gij gehad, een feest
waar heel mijn leven in dit land geweest.
Vaarwel, ik ga ter rust... Kom aan mijn borst.
(Drukt den prins aan zijn hart).
Tot morgen!
PRINS
Wees de nacht u zoet, mijn Vorst!
(Koning in het paleis af).
PRINS
(alleen, gaat mijmerend op de brug)
O leven, diepste tonen van mijn leven,
hoe wilt ge thans zoo innig in mij beven?
Is 't waar, zooals in 't boek der boeken staat geschreven,
dat iedre daad wil komen om haar loon?
Moet ik, die dartel plukte bloemenschoon,
maar die de liefde voor één bloem ontkende,
omdat mijn lust tot iedre bloem zich wendde,
den zin van de eeuwigheid en 't onbekende
gepijnigd zoeken in één enkle kroon?
Waar toeft zij?
(Over de brug gaande, vindt hij den beul en Kanim slapend liggen).
Kerel, wie verzocht u hier?
KANIM
Hij slaapt.
PRINS
Wie zoo?
KANIM
De beul.
| |
[pagina 349]
| |
PRINS
Toch niet van 't bier
dees reis?
KANIM
Neen, van den wijn in vele soorten.
PRINS
Wek hem.
KANIM
He, beul, word wakker!
BEUL
Laat me slapen.
KANIM
(tot den prins)
Hij 's wat te zwaar dat ik hem op zou rapen.
Toe, beul, uw liefste wijf staat aan de poorten
der stad en roept om u. Sta op! Te wapen!
Zij heeft een stok! Verweer u! Blijf niet gapen!
BEUL
'k Ben moe.
KANIM
Sta op! Wees man! Laat u den baard
niet afdoen! Kom, we halen saam uw zwaard!
(Hij leidt den wankelenden beul vandaar weg).
PRINS
(stil tot Kanim)
Vroeg hij u niets?
KANIM
Wat vragen?
PRINS
Onze herkomst en
mijn naam?
KANIM
Meent gij dat ik mijn plicht niet ken?
(Beiden af).
(Selifa komt gesluierd uit het paleis en blijft aarzelend staan).
PRINS
(haar ontwarend)
Wat vreugd, gij zijt gekomen!
SELIFA
Wist ge niet
dat ik zou komen?
| |
[pagina 350]
| |
PRINS
Sinds ik u verliet
had ik geen rust. O blijdschap u te ontvangen,
u dicht te weten bij mijn schoon verlangen!
Kom mee!
(Hij brengt haar in 't maanlicht).
Waarom die sluier die ons scheidt,
en mij verbergt de weelde van uw wangen
en van uw oogen al de heerlijkheid?
SELIFA
(weerstand biedend).
Ach, neen, mijn prins, ik voel mij schuw,
PRINS
Niet vreezen.
Ik wil u zien.
SELIFA
Wat geeft u toch dat wezen?
PRINS
Meer dan ik zeggen kan.
(Hij ontbloot haar het gezicht).
Ik ben ontroerd.
Is 't waar, zijt gij van mij, gij die me voert
in tuinen wonderbaar, nog nooit betreden?
SELIFA
Mag ik u minnen, en in mijn gebeden
uw naam vermengen met mijn zoetsten droom?
Ik ben zoo nietig en ik beef van schroom.
PRINS
Laat mij u zoenen.
(Toerandokte is intusschen opgekomen en zich achter een boom verbergend, bespiedt zij den Prins en Selifa).
TOERANDOKTE
Hart, waarom bevangen?... ...
Wat zie ik? Weerloos laat zij zich omprangen,
't gelaat ontbloot? Wat doet gij, Selifa?
SELIFA
(hem zachtjes afwerend en hem aankijkend)
Ik ben bedwelmd. Laat af en schenk gena.
Zijt gij het, prins? Ik kan het niet gelooven.
Waarom dees vreugd, die gij me zult ontrooven?
| |
[pagina 351]
| |
PRINS
Zij hoort u toe tot in der eeuwigheid.
Hoe kon ik u ontberen, u die zijt
mijn nieuwe wereld, mijn herboren denken?
SELIFA
Hoe wilt ge mij die mooie woorden schenken,
die mij bekoren, maar die toch vergaan?
PRINS
Weet gij dan niet hoe ge in mijn ziel zult staan
met eindelooze glorie? Hoe 'k vol smachten,
daar straks aan tafel, steeds al mijn gedachten
u liet omvangen, die daar vóór me zat;
en hoe ik, jokkend, om uw liefde bad?
Mijn vreugd, 't was alles schijn; inwendig
kreet ik om u, vol pijn en diep ellendig,
om al die menschen die ons scheidden...
SELIFA
Zwijg...
Ik dacht: Waarom ben ik nu droef en hijg
ik van ontsteltenis, van hem verlaten?
Wat laat hij dolen mij langs kille straten?
Ik hou van hem, doch hij bemint me niet...
PRINS
Daar was geen stond, dat mij uw beeld verliet.
Hoe kon ik hopen, dat ge mij zoudt minnen?
SELIFA
Daar sloop een groote droefheid in mijn zinnen.
Ik zei aldoor: Ik hou van hem, ik hou van hem,
maar gij en hoordet 't niet en in uw stem
klonk niets dat tot me kwam... Ik zat verloren.
Toen zei ik: Kan hij mij niet toebehooren,
ik zal hem minnen steeds vol dankbaarheid,
hem zalig loven die me diep kastijdt...
PRINS
Mijn Selifa!
(Hij zoent haar weder).
TOERANDOKTE
Ik ben het, die nu lijd.
| |
[pagina 352]
| |
SELIFA
Omsluit mij die me hebt gewond;
Omsluit mij die me hulploos vondt;
dat ik niet voel hoe dit vergaat.
Ik sterf zoo gij me nu verlaat...
PRINS
'k Verlaat u nimmer, nimmermeer!
TOERANDOKTE
Dit is geen huichelspel... Steek niet de speer
zoo diep mij in de borst. Gij straft me zeer.
SELIFA
O laat mij altijd bij u blijven! Stoot me
niet van u af. Houd mij bij u of dood me!
PRINS
'k Wil eeuwig, eeuwig bij u zijn, zoet kind!
Mijn liefde is vreugd, die steeds opnieuw begint;
mijn liefde is pijn, bestendig vreezen,
mijn liefde is pijn,
verlangen om heel dicht bij u te zijn.
SELIFA
Mijn schoone prins, hoe kan dit wezen?
Ik word zoo licht, zoo klein, zoo klein...
Wat is het stil, wat is het stil!...
't Is of mijn harte breken wil...
TOERANDOKTE
Hebt gij het mijne niet gebroken?
PRINS
Houd nog een stond die oogen zoet geloken.
De stilte staat te luistren naar ons hart...
SELIFA
Doch morgen is 't voorbij, wordt alles zwart.
PRINS
Nog schooner zal het morgen zijn dan heden!
SELIFA
Komt droom na droom aldus, mijn aangebeden?
TOERANDOKTE
Waar zult gij morgen zijn? O ducht nog heden
mijn wraak!
| |
[pagina 353]
| |
SELIFA
(na een poos, zich stil losmakend)
Mijn schoone prins, die mij vertroost,
waar voert ge mij, wanneer de morgen roost?
Waar geurt me lavend toe de lentelucht?
Wat naam ontvang ik zoo ik met u vlucht?
PRINS
(een oogenblik verrast)
Het oord waar u het volk zal welkom heeten,
den naam dien ik u feestlijk geven zal,
die zult ge beide morgen weten!
SELIFA
Staat uw paleis op bergvlak of in dal?
Is 't ver van hier?
PRINS
Zeer ver.
SELIFA
Naar Noord of Zuid?
PRINS
Waarom vraagt gij uw prins verleidlijk uit?
SELIFA
Mag ik 't vandaag niet weten?
PRINS
Morgen, kind.
SELIFA
Wat zegt ge kind tot haar die u bemint?
Is zij niet één met u? Mag zij niet kennen
al wat gij kent? Moet ik mij daaraan wennen
dat gij verzwijgt wat gij me niet vertrouwt?
PRINS
Het veiligst wie op eigen zwijgen bouwt!
SELIFA
Ben ik uw eigen niet?
PRINS
Ja toch!
SELIFA
Dan spreken!
Ik zal zoo blijde zijn als ik het hoor.
PRINS
'k Wil wel
| |
[pagina 354]
| |
SELIFA
Bravo! 'k Geef u een zoen daarvoor.
PRINS
't Is een geheim. Gij zult het niet verbreken.
Beloof.
SELIFA
'k Beloof het.
PRINS
'k Zeg het in uw oor,
opdat het van de blaren niet zou leken.
SELIFA
Ik dank u. O, wat ben ik opgetogen!
PRINS
Ga thans, het wordt zoo laat.
SELIFA
Ik kan niet weg.
'k Ben als gebonden aan uw ziel. O leg
mij in uw arm te slapen, dat uw oogen
mij steeds bezien, terwijl ik zoetjes zeg
mijn eeuwige liefde, totterdood bewogen,
PRINS
Ik houd van u!
SELIFA
Ik houd van u!
PRINS
Goe'n nacht!
SELIFA
Nacht, liefste!
PRINS
Nacht!
(Hij lost haar hand; zij verdwijnt in den nacht; doch reeds is Toerandokte verdwenen).
PRINS
(alleen)
Ik heb 't gedacht.
De mooiste vrouw is steeds een vrouw en 'k weet
- en lach er om - dat zij haar eed vergeet.
(Af).
| |
[pagina 355]
| |
Tweede tafereel.
In de kamer van Toerandokte. Nacht. Maneschijn.
TOERANDOKTE
Kom hier, ontrouwe, en geef mij rekenschap.
Gij hebt u op de stilte van uw stap
te zeer betrouwd. Gij wildet niet vóór morgen
mij de uitkomst van uw listige daad bezorgen.
Gij wildet heel den nacht alleen zijn met uw vreugd,
herleven duizend maal uw weergaloos geneugt;
gij koestert zoo den droom die in uw ziel ontwaakte,
dat gij van eer en plicht een waardloos goedje maakte!
SELIFA
Prinses, wat heb ik u misdaan? Ik sta
onthutst. Bejegen mij zoo niet. Gena!
TOERANDOKTE
Wat gij me hebt misdaan? Durft gij dat vragen?
Gij uitverkoorne, kind van mijn behagen,
gij die ik steeds in mijn vertrouwen nam,
verraadster onder 't uitzicht van een lam!
SELIFA
Ik heb u niet verraden!
TOERANDOKTE
Hebt ge 't niet?
Hoe kunt ge 't zeggen, mij die u bespied
en afgeluisterd heb?
SELIFA
Gerechtige goden,
hoe kondt ge dat?
TOERANDOKTE
Had ik u niet geboden,
gesluierd hem te lokken in den nacht,
en hebt ge hem in 't maanlicht niet gebracht
de bloem van uw gezicht, den glans der oogen
en 't heerlijk blozen van uw vuurge wang?
Toen gij hem liefde zwoert, was 't spel of logen,
of de openbaring van den schoonsten zang?
Ontaarde, weg! Vuig hebt ge mij bedrogen!
| |
[pagina 356]
| |
Was dat dienstvaardig zijn? Was dat uw dank?
Schrei niet! Vouw niet de handen! Schijnheilig
gebroed van haat en valschheid, dat zich wreekt.
Doch waan u met uw daad niet al te veilig!
Daar komt een stond die heel uw opzet breekt!
SELIFA
(recht)
Dat was geen opzet. Trouw heeft hij gezworen!
TOERANDOKTE
Een manneneed, verganklijk als de roes,
die smachtend steeg uit steeds gevulden kroes.
SELIFA
Van de eerste ontmoeting wou hij mij behooren!
Hij heeft me lief! Gelijk een hooglied zingt
in mij: Hij heeft me lief! Geen die verdringt
van mij zijn liefde! Boven tijd en menschen
juicht zij en gloort en zal niet slensen!
Hoe was de nacht voor ons zoo innig stil,
zoo vol van waarheid, maar geen gril,
geen ijl begeeren! Zoo 'k hem ging begroeten,
was 't niet om u. Hij wilde mij ontmoeten!
TOERANDOKTE
Zwijg, gij vermoordt me. Wilt ge dat ik stik,
geen bodem zie aan d'afgrond van mijn schrik?
Wilt gij om wat ik was, ten doem mij brengen,
door uw triomf mijn marteling verlengen?
Wat word ik thans? Verpulvert, doodsch en dof,
mijn schoonheid en mijn kunst tot nietig stof?
Wat baat mijn rijkdom en wat baat mijn weten?
'k Ben minder nu dan niets; ik word versmeten,
Waar wilt gij thans dat ik wat vreugde vinde?
'k Wist niets, 'k had niets zoolang ik niet beminde,
en daar ik liefheb en verstooten word,
is 't of ik uit de hoogt gebroken nederstort,
doodarm en totterdood bedroefd.
SELIFA
Ontfermen!
Mijn meesteres, bedaar en staak dit kermen.
Het snijdt me door het hart. 't Vernietigt mij.
Keer tot u zelf en zie hoe 'k om u lij.
| |
[pagina 357]
| |
TOERANDOKTE
Waarom is deze wreede man voor mij verschenen?
Om me op te sluiten in den doolhof van het weenen,
opdat ik nooit de zilte bronnen zou ontvliên,
waarin ik steeds aldoor zijn haatvol beeld zal zien!
SELIFA
Mijn meesteres! Vergun dat ik dien man niet huwe.
Ik bouw niet mijn geluk ten koste van het uwe;
'k Verzaak het stralend heil dat ik niet vroeg.
Ik heb den droom; 'k heb aan den droom genoeg.
TOERANDOKTE
Ik heb geen droom en als een aalmoes biedt
gij mij de vreugd die noodloos gij verstiet.
Ben ik verslagen, ik versaag nog niet.
Mijn trots, waar is mijn trots? Hoe kondt gij talmen,
terwijl gij mijn vertwijfeling hoordet galmen?
Keert gij na deze kille koorts terug?
Welaan, sta op en houd u stijf en stug.
'k Gelastte u met een boodschap. Dan ter zake.
Geef mij het antwoord, eer de dag ontwake.
Hoe is zijn naam? Zijn herkomst? 'k Luister. Spreek!
Poog niet te veinzen, maar voldoe mij,
SELIFA
'k Smeek
u, meesteres, laat mij 't geheim bewaren.
Het helpt tot niets, zoo ik 't u wil verklaren.
Aanvaard den raad van mijn verkleefdheid thans.
Ootmoedig blijf het antwoord schuldig. Kans
hebt gij dat om uw ootmoed 't lot gaat keeren,
dat hij, nu hij u won, zijn lot zal eeren,
om niet den goeden Vorst, dien hij bemint,
te kwetsen in het wezen van zijn kind.
TOERANDOKTE
Wel mooi gesproken! 'k Buig voor mijn verrader,
dat hij me neemt ter wille van mijn vader,
niet om me zelf, maar om den schijn alleen.
En gij verzint die list, en bloost niet, neen?
Ik koop niet mijn geluk door middelen die manken;
| |
[pagina 358]
| |
om zulk een poovre gift wil ik het lot niet danken.
'k Leg dit onbreekbaar hoofd maar in den schoot
voor d'eengen meester dien 'k erken - den dood.
SELIFA
Ik huiver, daar de woorden mij verlaten.
TOERANDOKTE
Zijn naam verzoek ik en zijn herkomst. Praten
helpt niet. De nacht neigt al den morgen toe.
Kom aan, verlos u zelf, want gij zijt moe
en haakt naar rust.
SELIFA
Maar zoo ge hebt geluisterd,
dan weet ge, dat een eed mijn lippen kluistert,
dat ik niet spreken mag.
TOERANDOKTE
Te beter is 't!
Dan blijkt het hem, dat ik 't niet van u wist,
daar hij vertrouwend, rekent op uw zwijgen.
SELIFA
Ik vrees voor dit vergrijp mijn straf te krijgen.
O, dring niet verder aan!
TOERANDOKTE
Genoeg! Verkwist
geen woorden. Hij voor wien uw hart ontbrandde,
wie's hij?
SELIFA
Hij's de prins van Samarkande.
TOERANDOKTE
De prins van Samarkande, Karistan!
Prins Karistan! O rijkbegaafde man,
gij die me brengen kondt het hoogst verblijden,
u dien ik hooploos moet vermaledijden,
hoe dikwijls toen 'k vandaag in 't boek der boeken
waarin de vele prinsen staan, bleef zoeken,
heeft niet mijn vinger bij uw naam vertoefd!
O schoone prins, hoe is mijn ziel bedroefd!
| |
[pagina 359]
| |
(Door smart en liefde verteederd, nadert zij Selifa en spreekt haar als een zuster toe).
Ga heen. Hij wenschte u goeden nacht. Ga rusten.
De bleeke morgen klotst aan verre kusten;
't gelaat der dingen ligt vol heilgen vree;
de witte maan verbloeit van lieverlee;
nu 's alles vroom en goed en maagdlijk zuiver.
Het wordt nog schooner met wat lichtgehuiver.
Ga, vouw uw handen tot den zoeten slaap.
Vaarwel!
(Selifa keert op haar stappen terug, knielt en zoent de handen van de prinses).
Sta recht. Droom van een schoonen knaap,
die u de slapen kranst met madelieven,
en zingt: Mijn kind, ik zal u eeuwig lieven!
Vaarwel! (Selifa af).
O vloeit, mijn tranen, vloeit nu vrij!
Geen blijde morgen komt er nog voor mij!
JEF MENNEKENS.
(Slot volgt).
|