| |
| |
| |
Fransche Letteren
Vóór alles wil ik hier een paar woorden wijden, woorden van lof, goddank, aan den jongsten roman van Mevr. Marie Gevers. Wie genoten heeft van haar eersten roman, La Comtesse des Digues, met zijn sterke wrange schoonheid, waar de ruwe Scheldelucht doorheen waaide, die zal zeker veel genoegen beleven aan den tweeden: Mme Orpha ou la Sérénade de Mai (Attinger, Parijs). Dit boek is van geheel anderen aard; even vrank en vrij van uitdrukking, even verzorgd van taal en stijl - die ongemeen lenig en natuurlijk, en toch voornaam zijn - sterker van bouw wellicht, maar milder, gesmijdiger van poëzie. Het milieu is ditmaal niet de Polder, maar de veel minder stoere streek van Edegem (bij Antwerpen); de geweldige Schelde stroomt niet door dit land en er zijn meer tuinen dan velden. Zooals het eerste is ook dit verhaal - waarvan ik overigens den boeienden inhoud niet vertellen ga - geheel ‘de terroir’. De menschen met hun karakters en hun daden, met hun eigenaardige reacties op de gebeurtenissen, de toestanden, de weergesteltenis zelfs, zijn van de streek; (ik zou zeggen, ook hun manier van zich uit te drukken, indien ik niet vreesde het onjuiste vermoeden te wekken, dat Mevr. Gevers Fransch met Vlaamsche woorden schrijft!) en de schrijfster heeft met veel talent, ja, met meesterschap dit alles weten te evokeeren. Wat in dit werk vooral de dichteres verraadt, is de stemming die zij doorheen het heele boek weet te scheppen. Het is trouwens vol poëzie. Marie Gevers is een Vlaamsche schrijver door en door, zooals Emile Verhaeren, Max Elskamp, Maurice Maeterlinck, en met vasten stap nadert zij de groep van die meesters.
Georges Virrès, die tot de vóór-oorlogsche generatie behoort, is werkelijk niet met zijn tijd mede gegaan. La Route imprévue (Renaissance du Livre) is wel een geschiedenis van na den oorlog, maar men vindt er geen oogenblik, noch bij een van de personages. noch in heel de atmospheer van het boek, de psychose van dezen tijd, die ons allen onwillekeurig en onontbombaar drukt. De overigens zeer onderhoudende en, zooals altijd bij Virrès, met zorg en een zekere sereniteit geschreven roman is dan ook van een zonderling anachronisme.
| |
| |
Wie heeft Henri Davignon eens den Belgischen Henry Bordeaux genoemd?... De benaming is niet verre van juist, maar meteen is gezegd, dat Davignon geen ster van eerste grootte is. Ik beken, dat ik niet altijd gemakkelijk, en maar zelden met passie, tot het einde van een boek geraak, zij het van Davignon of van Bordeaux zelf. Contes pour le Centenaire (Plon) zijn dertien verhalen, niet beter dan wat we van hem kennen. La Fagne maakt alleen een gunstige uitzondering. Maar Davignon is een van de zelden Belgische en Belgisch gebleven schrijvers, die in Frankrijk uitgegeven worden en naar hem schat men dan ook de waarde van de anderen, - die men zijn minderen meent. Edmond Glesener en Hubert Krims, die twee meesters, kent men ternauwernood, Marie Gevers begint men te waardeeren. De onwetendheid van de Franschen op velerlei gebied grenst soms aan het mirakelachtige.
Jean Martet is geen banaal romanschrijver. Reeds met zijn eersten roman Marion des Neiges (Albin Michel) vestigde hij de aandacht van publiek en critiek op zich, en iedereen prees zijn talent om karakters en vooral om een milieu te scheppen met een ongewonen werkelijkheidszin. Zijn talent is intusschen gerijpt en schijnt thans wel in zijn volle kracht met Le Colonel Durand (Albin Michel), dat waarschijnlijk een meesterwerk zal blijken. Met een stevige, eenvoudige taal weet hij hier ook weer op levendige en schilderachtige wijze te vertellen, de karakters scherp te teekenen en het milieu te scheppen, zoo treffend, dat men er zich zonder moeite kan indenken. - en met dat al weet hij een genre: den historischen roman, op de meest aantrekkelijke wijze te vernieuwen.
Van een heel ander gehalte is Madeleine Landier van Jean-Jacques Bernard. Ondanks al zijn talent (J.J. Bernard is een voortreffelijk tooneelschrijver) en zijn fijn verstand, kan hij hier den lezer niet overtuigen van de echtheid van de karakters, de toestanden en de gebeurtenissen. Atavisme is de basis van dezen roman en beheerscht alles en allen en daarom misschien schijnt alles zoo onecht, zoo kunstmatig, zoo gewild.
Aan vele bewonderaars van Monsieur des Lourdines en La Brière, die twee meesterwerken van de Fransche romankunst, is ongetwijfeld een bittere ontgoocheling te beurt gevallen door het nieuwe boek van Alphonse de Châteaubriant: La Réponse du Seigneur (Grasset). Het onderwerp, dat eigenlijk niet veel om het lijf heeft, is nochtans niet in minder dan een paar bladzijden te vertellen. Ik zal het dan ook niet wagen, - ik vind het overigens
| |
| |
de moeite niet waard, want het boek is vervelend, afgrijselijk vervelend van de eerste bladzijde tot de laatste. Châteaubriant is geen schrijver bij Gods genade, maar talent, nauwgezetheid, geweten, geduld, een grondige kennis van de taal en nog wel andere kwaliteiten hebben hem in staat gesteld twee onbetwiste meesterwerken te scheppen. In het laatste boek, helaas! is de mystieker den kunstenaar te sterk geweest. Het artificieele is slechts duldbaar als het geniaal is, - zooals bij Villers de 1'Isle Adam, - maar het vervelende is nooit duldbaar: ‘tous les genres sont bons, sauf 1e genre ennuyeux.’ Men heeft in lange artikels dit boek trachten uit te leggen, te verdedigen en... te bewonderen. Ik geloof niet dat het baten zal en dat La Réponse du Seigneur gedoemd is tot de vergetelheid, - tenzij het achteraf dient als ‘repoussoir’ voor dien heerlijken, beminnelijken Monsieur des Lourdines.
Francis Carco, de schilder van de Parijsche onderwereld van sletten, souteneurs, dieven en moordenaars, heeft met L'Ombre (Albin Michel) een van zijn psychologisch sterkste romans gegeven. Hier heeft hij misschien L'Homme traqué, dat ik steeds voor zijn beste boek hield, overtroffen, door de groote subtiliteit, waarmede hij de karakters en gevoelens van de personages ontleedt. Blache, die een half-galante vrouw vermoord heeft, is te zwak en te eerlijk van gemoed om zijn geheim, dat niemand zou ontdekken, niet te verraden, vooral omdat de jonge minnaar van die vrouw door de politie verdacht wordt, ondanks de beweringen van de zuster van den jongeling, die overtuigd is van de onschuld van den broeder. Op het oogenblik dat men den jongen gaat vinden (Blache heeft hem een schuilplaats bezorgd), denkt deze dat men van zijn schuld overtuigd is, en verdrinkt zich. Het boek is van een klassieken eenvoud van détails; geen oogenblik mengt de schrijver zich in het verhaal. Alles blijkt langzamerhand uit de feiten of uit de gevoelens van de personages zelf. De figuren van Blache en van het jonge meisje, de eenige die eigenlijk op den voorgrond treden, zijn meesterlijk geteekend.
François Mauriac heeft in Le Mystère Frontenac nog eens en op een andere wijze de familie als ‘hoofdpersoon’ van een roman genomen en daarmede weer een van die aangrijpende, sterke, pijnlijke boeken gecreëerd, die lang, zoo niet voor immer, hun spoor in de literatuur zullen laten. Deze laatste roman is misschien niet zoo geweldig als Le Noeud de Vipères, maar men vindt er toch al de kwaliteiten van den schrijver in en wèl op zijn best.
Met evenveel vlijt, hoewel niet met de volstrekte meesterschap in de compositie, brengt, zooals Paul Bourget, die andere held van
| |
| |
de lezende dames, Marcel Prévost, zijn romans voort. Fébronie (Editions de France) is een van de beste, een van de eenvoudigst vertelde, hoewel de geschiedenis eenigszins vreemd, eenigszins gewaagd is. Doch de soberheid en bescheidenheid van den verteller en de behendigheid van den romancier stellen dezen roman op een verheven plan. Ik zal me niet laten verleiden om het verhaal hier saam te vatten, om niets van het genot van de lezers te ontnemen.
Georges Duhamel heeft dus zijn serie Salavin-boeken gesloten, - tot groote spilt van velen van zijn lezers, eeniqszins tot verlichting van anderen. Ik heb het grootste genot geschept in sommige heerlijke bladzijden van die boeken, waarvan Deux Hommes en Tel qu'en lui-même misschien de schoonste zijn, maar over 't algemeen vond ik ze voor dien voornamen Franschman wat... Russisch met hun eindeloos geredeneer. Zijn twee laatste romans, Le Notaire du Hâvre en Le Jardin des Bêtes Sauvages (Mercure de France) vangen een nieuwe serie aan. en die heerlijke boeken (ik kan niet nalaten ze dadelijk met een afdoend woord te prijzen) hebben goddank niets Russisch. Ze zijn op en top Fransch door de klaarheid van den stijl en de gedachten, door de fijnheid van de gevoelsuitdrukking, door de subtiele weergave van de droomerijen en innerlijke, onbewuste overpeinzingen. De twee romans zijn, of schijnen ten minste, autobiographisch. Het verhaal reikt nog niet verder clan de schooljaren van Léon Pasquier, die de zoon is van arme burgersmenschen met zeven kinderen: een eerzuchtige. egoïstische vader, die zich door studie tot in den hoogeren burgerstand wil verheffen, en een dappere, onvermoeibare moeder (het eenige schoone karakter hier), die de voorzienigheid is in dit ellendige midden. Het knooppunt, in het eerste boek. is een erfenis van fr. 40.000, waarop natuurlijk geleend wordt, doch waarvan niet veel terecht komt, in het tweede boek, het moreel-slechte gedrag van den vader. Meesterlijk geteekend zijn de bespiegelingen en speculaties naar aanleiding van die erfenis en van dit wangedrag. Aangrijpend is heel dat miserabele leventje in een amper fatsoenlijk appartement, met zonderlinge buren, die we ook leeren kennen.
Me dunkt dat het vervolg van Léon Pasquier's leven niet lang kan uitblijven, en dat zullen wel alle lezers van Le Notaire du Hâvre en Le Jardin des Bêtes Sauvages hopen. Hier is Duhamel in alle geval op zijn allerbest.
Léon Daudet is de schrijver, die altijd aan de orde van den dag staat. Hoe kan het anders? Bijna dagelijks trekt hij de aandacht op zich door zijn vinnige artikels, dikwijls scheldartikels, in
| |
| |
de Action française, waarin hij alles en allen bespreekt, meestal te lijf gaat met een onverflauwde virtuositeit; verder verschijnen af en toe letterkundige werken van hem, romans, letterkundige studies, philosophische (of pseudo-philosophische) proeven, die alle onderling van waarde verschillen, echter zelden beneden de middelmaat blijven en nooit of nooit vervelend zijn. Wat hij al weet over menschen en dingen, wat hij al onthouden heeft vooral, gedurende zijn druk en verscheiden leven, hoe hij dit alles onder woorden weet te brengen - levendig en ongemeen scherpzinnig, grenst aan het fabelachtige; sommigen van zijn bewonderaars noemen hem eenvoudig geniaal. Om die veelzijdige figuur nader te leeren kennen, kan ik de lezers dezer kroniek aanraden de studie van Justin Sauvenier: Léon Daudet (Editions de Belgique) ter hand te nemen. Dezelfde confrater heeft een kleine monographie laten verschijnen bij dezelfde uitgevers over André Maurois, die nu weer zeer in de mode is met een overigens in alle opzichten merkwaardig boek, een meesterwerk in zijn genre: Edouard VII et son temps.
Een zeer verstandig, eigenaardig en voorlichtend boek werd geschreven door Paul Chauveau over den beruchten Alfred Jarry (Mercure de France), vader van den onvergetelijken ‘Père Ubu’. Het boek is boeiend, niet alleen door zijn onderwerp, maar door den sierlijken stijl en de oorspronkelijke gedachten die er in uitgedrukt worden. De thesis van M. Chauveau: Jarry is actueeler dan ooit en de ‘Père Ubu’ is de overheerschende figuur van den na-oorlogstijd. Hij geeft eerst de beschrijving van het leven van Jarry, dat humoristisch en episch idioot was, door de vrijwillige en doorgedreven vernietiging van zichzelf. Zooals iemand het te recht gezegd heeft: ‘Jarry s'est offert à la dérision et à la stupidité du monde.’ Verder ontleedt M. Chauveau ‘Ubu-Roi’ en vraagt zich af of Jarry wel de eigenlijke auteur is van ‘Ubu-Roi’, zonder zijn vraag afdoende te beantwoorden. Overigens is iedereen het er over eens, dat ‘Ubu-Roi’ ontgoochelt, zoowel bij de lezing als bij de voorstelling, ondanks een macht van oorspronkelijke, verrukkelijke beelden en zinnen van een heerlijke, welgerhythmeerde musicaliteit, maar... dat de ‘Père Ubu’ een onsterfelijke figuur is. Het boek van M. Chauveau doet het beeld en de beteekenis van Alfred Jarry voor den lezer herleven.
Ook de Mercure de France publiceerde een werk van Semenoff: La Vie tragique d'Ivan Tourguéneff, dat belangrijk is door de onuitgegeven brieven, die men er in vindt, en ook door de blijkbaar waarachtige schets van een aspect van Tourguéneff's leven. Doch mij is uit dat boek vooral gebleken, dat niet het leven van den grooten Russischen schrijver zoo tragisch was, maar eerder dat
| |
| |
van zijn eenige dochter, die tegen heug en meug Tourgueneff's minnares, Pauline Viardot, als tweede moeder moest beschouwen en onder haar hoede en leiding moest leven, tot het meisje in het huwelijk kon treden.
Het is moeilijk een ernstig critisch werk over een nog levend schrijver saam te stellen; dat is haast een axioma. John Charpentier, een van den staf van den ‘Mercure de France’, heeft zoo iets aangedurfd en is volkomen geslaagd. Zijn boek over Estaunié (Firmin-Didot) is een merkwaardig stuk critiek. Hij heeft zijn model weergegeven in al zijn details, zonder den indruk van het geheel te verwaarloozen. Hij schetst op discrete wijze, zooals het hoort, het eenigszins verborgen, rustig beambten-leven van Estaunié en doet op dien stillen achtergrond des te levendiger de eigenaardigheden van den romanschrijver uitkomen, vooral zijn stijl en zijn eigen realisme.
De heer Chareusol heeft eens willen weten... Comment ils écrivent (Edit. Montaigne) en is het eenvoudig aan de schrijvers gaan vragen. Van die stille avonturen heeft hij een onderhoudend boek gemaakt, want allen - Arnoux, Bedel, Tristan Bernard. Bordeaux, Carco, Chardonne, Cocteau, enz., enz. - hebben hem aardige dingen verteld en enkelen hebben zich zelfs moeite gegeven om te trachten te verklaren hóe ze schrijven... Maar hoef ik te zeggen, dat het werkelijk essentieele van zulk een boek ontbreekt en niet anders kan dan ontbreken?... Julien Benda gaat op zijn bed liggen, trekt de gordijnen toe en dan komen de gedachten... En daarmee wordt men verondersteld te weten, hoe hij zijn voortreffelijke boeken schrijft!...
Henri Liebrecht heeft destijds een Histoire du Théâtre français à Bruxelles (17e et 18e siècles) gepubliceerd, een werk van groote historische en documentaire waarde, dat overigens zeer boeiend was, vooral waar het handelde over de zeden en het moeielijke, zorgvolle leven van de reizende gezelschapoen. Liebrecht heeft thans dit belangrijk boek als het ware volledigd door een niet minder merkwaardig werk: Comédiens français d'autrefois à Bruxelles (Editions Labor). Uit de eerste bladzijden verneemt men reeds dat te Brussel een opera gesticht werd bijna tegelijkertijd als te Parijs (in de helft van de 17e eeuw). We kunnen den schrijver natuurlijk niet volgen in zijn geschiedenis, waarin op iedere bladzijde nieuwe en wetenswaardige dingen voorkomen. Uitstekende illustraties maken het voortreffelijke werk nog aantrekkelijker.
| |
| |
Over Balzac, dat nooit volprezen genie, verschenen in den loop van 1933 eenige werken, waaronder de literair-economische studie van Emm. Feuillettaz: Balzac et le monde des affaires (Payot) een van de allermerkwaardigste is. De heer Feuillettaz wil bewijzen - en doet het meesterlijk - dat Balzac een verbazende bevoegdheid in de handelszaken bezat en dat diens werk een zoo mogelijk volkomen tafereel geeft van de zakenwereld in het begin van de XIXe eeuw. De heer Feuilletaz geeft een overzicht van de economische toestanden van dien tijd: hij teekent ook den vooruitgang van de wetenschap aan en de vlucht van de nijverheid. die daarvan het gevolg was, de ontwikkeling van het verkeer en van zijn wegen en middelen, de opkomst van het proletariaat, van de groote warenhuizen, van de perspubliciteit, in éen woord hij bespreekt alles wat het economische leven van het eerste derde van de XIXe eeuw uitmaakt. Het geldwezen, bank en beurs, wordt niet vergeten! Eenmaal dat midden geëvokeerd, plaatst Feuilletaz er de voornaamste typen van Balzac's kooplieden, handelaars en woekeraars van ‘diverse pluimage’ in en doet dat met bewonderenswaardig talent. Balzac had ongetwijfeld gedachten en leeringen over den handel, waarover hij op overtuigende wijze wist te betoogen, - en die hem overigens niet belet hebben met duizelingwekkende snelheid naar het failliet te tuimelen, zoohaast hij zelf zaken ging doen. Nog eens: Emmanuel Feuillettaz heeft met oud materiaal (want iets nieuws brengt hij niet aan) een werk van eerste gehalte voortgebracht, dat onmisbaar is voor dengene, die een juisten kijk wil hebben op de wereld, waarin Balzac's personages leefden.
LEO VAN RIEL.
|
|