| |
| |
| |
Kinderboeken
Van mevrouw J.M. Selleger-Elout bespraken we, naarmate ze ons toekwamen, twee kinderboeken, ‘Om het Kampvuur’ en ‘Lijsje Lorresnor’, waarvan het tweede niet min dan meesterlijk is (voor 12-14 jarigen); en ‘Ruth Teiling’, dat zich, wegens den leeftijd, dien het behandelt, tot ouderen richt. Om de schrijfster alle recht te laten wedervaren, vermelden we hier twee boeken, die vóór ‘Lijsje’ verschenen: Keesje Pieterselie en Laurientje, beide door de firma Van Goor (Gouda) bezorgd en gelijkelijk geschikt voor hetzelfde kinderpubliek (12-14 jarigen). Het eerste boek heeft Keesje, een jongen liefhebber van auto's, tot held en vertelt ons, hoe die ondernemende baas zijn weg baant in het autobedrijf en zijn meester, de praktische Arie, hem daarbij behulpzaam is. Het tweede schetst een aantal gebeurtenisjes uit het leven van een gemoedelijk Zeeuwsch meisje, Laurientje, en haar eigenaardigen broer Marien. De behandelde onderwerpen zijn wel zeer verschillend en maken het eerste tot een jongens-, het tweede tot een meisjesboek; maar in allebei zit een rijkdom aan egocentrische redeneerinkjes en een typisch taaltje, die ook later, - en in welke treffende mate, - ‘Lijsje Lorresnor’ zullen eigen blijken. We bevelen beide werken van harte aan en waardeeren het bovendien, dat vooral ‘Laurientje’ in zulk een feestelijk pak werd gestoken.
Nu we een Nederlandsche schrijfster aan de orde brachten. vestigen we de aandacht op een kollega van haar, Cissy Van Marxveldt, wier ‘Joop ter Heul’-serie in zoovéélsten druk bij ons binnenkwam. De reeks, die in Nederland populair is, - en ook wel ónze meisjes (én jongens) van 14 jaar en vooral ouderen mocht aanspreken, - bestaat uit vier boeken: De H.B.S.-tijd van Joop ter Heul, Joop ter Heul's problemen, Joop van Dil-ter Heul en Joop en haar jongen. (Valkhoff, Amersfoort). De opeenvolging der titels duidt de behandelde levensperiode aan, die vele jaren bestrijkt. We maken er het leven in mee van een heele groep meisjes, leden van een H.B.S. club, maar vooral van Joop, die er de bizonder geestige spil van is. Joop is niet wat men een flinke studente noemt; ze heeft een open, blijmoedig karakter, een ongekunstelden omgang met allen, - soms op het baldadige af, - maar bezit vooral den moed en de taaiheid om zich door het leven
| |
| |
te slaan, spijts alle problemen en alle tegenkanting. Die tegenkanting is niet altijd bewust of opzettelijk; Joop's huiskring b.v. is alleen gehecht aan een levensinzicht en een etiquette, die Joop aanleiding tot konflikten worden, maar bij al zulke moeilijkheden is er Joop's vader, en later haar echtgenoot, die haar begrijpt en steunt, en ten slotte zal haar eigen zoontje Hans haar helpen aan een evenwichtiger en rustiger leven. Wat in deze boeken boeit is vóór alles de inhoud, die rijk en jong blijkt en de belangstelling steeds gaande houdt; maar ook de taal, de verteltrant is goed en aan humor, gezonden humor, werd de plaats niet uitgemeten. We rangschikken deze boeken naast de mooiste Ether Turners, met nog dit voordeel, dat Joop heel wat moderner en veel meer van óns is.
Van Fritz Rosenfeld bereikte ons Tirilin's reis om de wereld, in Nederlandsche vertaling van Frank Van Duin (N.V. De Arbeiderspers, Amsterdam). De titel is lokkend en Tirilin, op zoek naar Sprookjesland, doet werkelijk de oude en de nieuwe wereld aan. De taal is zeer behoorlijk, maar niet bizonder boeiend. De inhoud wekt wel belangstelling, - vooral in verband met Tirilin's tooverring en dezes openbarende rol, - maar hij mist samenhang en blijkt, voor een jongensboek, erg tendentieus. We krijgen het er inderdaad niet binnen, dat alle werklui loonslaven en verschoppelingen en alle meesters en rijke menschen bloedzuigers zouden zijn; laat Sprookjesland, waar Tirilin heen wil, dan inderdaad het land wezen, waar arbeid elkeen gelukkig zal maken, zulks kan de jonge lezers wel op objektiever wijze worden bijgebracht. Druk en band van het boek zijn voortreffelijk verzorgd.
Na enkele Noordnederlandsche uitgaven, de Vlaamsche....
Lode Verhees, de kunstsmid-op-rust, die op zijn vijf en zeventigste jaar, in 1931, als éérste schrijverswerk zijn Vertellingen van den smid liet verschijnen (‘De Sikkel’, Antwerpen) en daarmee een echte openbaring bleek als ongekunsteld, typisch Antwerpsch volksverteller, brengt ons thans De reis van de St. Jozef (id.), het verslag van een zeereis naar, maar vooral een verblijf in Midden-Amerika, - verslag, ontstaan uit talrijke nota's of ‘boekjes’. door verscheiden leden der bemanning bijgehouden. Verhees is thuis in de scheepvaart, kent zeker Colombus en diens onbewuste ontdekking en heeft ook wel iets van Aimard gelezen; in elk geval, ‘De reis van de St. Jozef’ herinnert ons aan een en ander, maar boeit vooral in verband met de wreede, dievige Caraïben en de ridderlijke, herbergzame Inca-Indianen. Origineel in dit boek is, naast Verhees' prettigen verteltrant, het zg. op den voet volgen der nota's of boekjes en het eigenaardig karakter hiervan, naar gelang de ‘auteur’ kapitein, dokter, stuurman, architect of zelfs duivel-doet-al blijkt te zijn. Origineel ook, en uitzonderlijk mooi
| |
| |
zijn Elza van Hagendoren's teekeningen, als uitbeelding van het tropenland, met dezes scherpe lichtkontrasten; typeerend, in dit opzicht, bleken ons blz. 23 en 79,... maar treffend eveneens, en waardig om Dickens te illustreeren, deed ons blz. 15 aan.
Geo Verbrugge biedt ons, in één band, In 't vraagsteertje en Tybaert en Lotje aan, met zeer illustratieve teekeningen van A. De Loof (‘De Sikkel’, Antwerpen). Het eerste handelt over een geestige klas in aktie en zeilt, - op zijn laatste hoofdstukje na, - al spelend de kaap der konventionneele ‘schoolschheid’ om. Het tweede, het sterkste van beide, is de bizonder plastisch vertelde en typisch Gentsch gekleurde geschiedenis van een kat en een hondje, in huis bij Neel en Tante Mietje. Verbrugge is een beste vriend van Callant, dien anderen Gentenaar, - en schrijver van ‘Fliek’ en ‘Zwarte Willem’, - en men ziet het hem aan; maar Verbrugge is stilistisch jonger en realistischer en dat heeft hem alvast geen kwaad gedaan. Een naam om te onthouden!
Van Antoon Van de Velde bereikte ons Radijs (Vlaamsche Boekcentrale, Antwerpen), een fantastisch tooneelstukje, dat tien jaar later speelt dan schrijvers ‘Radeske’ en den held, met zijn slokkerigen vriend Bot, door al de seizoenen heen naar den hemel voert. Wie het stuk spelen wil, kan er last mee hebben; wie het leest, geniet zeker Van de Velde's geestig, - soms wel wat plat, - prozadialoog en zijn ondeugende tirades en diskussies op rijm.
Dezelfde auteur liet ons Knagelijn (Vlaamsche Boekcentrale) geworden. ‘Knagelijn’ is een aangenomen kind in een arme muizenfamilie; maar ze blijkt zoo hartelijk en ook zoo listig, dat ze, hun ten goede, alle huishuur- en andere moeilijkheden overwint, Jaan, haar ‘vader’, aan 't hof laat noodigen en zelfs ridder slaan en aan heel de familie een grafelijke huisvesting verzekert. Natuurlijk komt daar heel wat meer bij te pas; want Knagelijn is slechts de kleine muis, die achter het doek de touwtjes houdt, maar vóór het scherm beweegt zich het heele muizenras, met vóóraan Jaan en Netje en hun hongerige Mieke, Fieke en Rieke, de hartelooze eigenares vrouw Koekie en haar sulligen echtgenoot Snor, de vetgemeste barones De Gruyère, en bóvenaan, de fijn opgevoede prinses Saffraan, die alle krakeelers voor 't hof daagt en eerlijk recht spreekt, voor zoover Bullebak-de-Kater daar belang bij heeft. Nu, lees dat zélf liever; want het is weer extra guitig verteld, met een ondeugend knipoogje van den schrijver er bij, en het werd plezierig geïllustreerd door M.R. Coenegrachts. Ieder hoofdstukje krijgt tot inleiding een rijmpje, dat den inhoud aankondigt; 't is meestal een geslaagd kreupelrijmpje, waarbij alleen hand en stokje van den marktzanger ontbreken. De druk van het boek is puik; de ‘Vlaamsche Boekcentrale’ haalt er eer van!
Het degelijk, niéuw Vlaamsch werk van eenigen omvang zal
| |
| |
hierbij wel besproken zijn. Blijven enkele kortere verhalen en een paar vertalingen.
Jef Mennekens laat weer een paar sprookjes, Het meisje met de wassen handen en De blauwe ster, verschijnen, waarvan we het laatste, met zijn poppenreis naar de sterren en zijn uitkijk op die ééne, dubbele blauwe ster (moeders oogen), het eenvoudigste en mooiste vinden. - Piet Schepens, die ons reeds ‘In het land der duizend meren’, d.i. een verzameling Finsche sprookjes, bracht, biedt ons nu, apart, Het knaapje en de reus aan, dat zakelijk en goed, maar zonder persoonlijke ambitie verteld is. - Edmond Van Offel, dien we voor een onzer oorspronkelijkste volksvertellers houden, teekende De waarachtige historie van Robrecht den duivel op, een ding om eens gezellig bij te griezelen. - André M. Pols schreef, zoo kort en veelzeggend mogelijk, twee levensverhalen, Het leven van Haydn en Het leven van Peter Benoit; dit laatste mochten, in dezen verjaringstijd, alle jonge Vlamingen wel lezen.
Al deze werkjes, van 16 tot 24 blz. lang, verschenen bij de firma L. Opdebeek, te Antwerpen, goed gedrukt en behoorlijk geïllustreerd.
En daar voegen we dan aan toe, uit het fonds van denzelfden uitgever: Willem Tell, de Zwitsersche volksheld, door A. Hans, die in Conscience-trant de historie van Tell en Gessler vertelt en daarmee wel zal inslaan bij de kinderen; - Uit tante Jo's snippermand, I-II, door Louise Alcott, wier korte, huiselijke vertellingen, met moreelen inslag, na vele jaren ruim frisch genoeg gebleven zijn, om ze een voortreffelijke vertaling als deze te gunnen.
Van vertalen gesproken: wijzelf lieten, in het Nederlandsch, Volkmann-Leander's Droomerijtjes bij den haard verschijnen (‘De Sikkel’, Antwerpen), met nieuwe houtjes van Victor Stuyvaert. Volkmann behoort, inderdaad, met Andersen, - dien hij het dichtst benadert, - met Alcott, Dähnhardt, Ewald en een paar anderen, tot de zéér kleine groep kunstsprookjesdichters, die te recht een wereldfaam verwierven en 't wel verdienden, zoo subtiel mogelijk in onze taal verklankt te worden. Geschiedde dat nu? De kritiek moge oordeelen.
De firma Gerhard Stalling, te Oldenburg, brengt ons ieder jaar haar Sinterklaas- en Kerstpakje, dat soms een heel pak is, maar altijd een traktatie. Wordt het ditmaal iets anders, iets minders?... In elk geval, we ontvangen thans, door W. Beumelburg, Sperrfeuer um Deutschland, dat, met kaartjes als toelichting, één detail-beschrijving van den wereldoorlog is, naar alle fronten, en aan generaal Von Hindenburg opgedragen, en door E. Beier-Lindhardt, Das Buch vom Führer, dat een stuk heldenvereering van zeer tendentieus allooi blijkt, waar misschien wel Hitler, maar
| |
| |
een ruim uitgroeiende jeugd slechts weinig mee gediend kan zijn. Of staan beide boekjes in het teeken van den tijd, in Duitschland, en éischt soms deze tijd, dat iedereen en alles de nazileiders ten gunste weze?... Gelukkig liggen hier ook vóór ons: Grete kocht! een ‘kinderkookboek’ op rijm, door Adolf Holst, met prenten van Else Wenz-Viëtor, en Vrenelis Skizzenbuch, met prentjes van Elsa Moeschlin. En beide boeken, groote prentenboeken, zijn toonbeelden van gezonden kinderzin! In het eerste léért Greta werkelijk spiegeleieren, pannekoeken, biscuits, dessertkoekjes en wat nóg al maken en staan er, om de rijmpjes heen, al de benoodigdheden bijgeteekend. In het tweede is het een bonte rij van extra frissche ‘mannekensbladen’, onhandig als door kinderen zelf op papier gebracht, met daaronder tweeregelige, dikwijls extra kromme rijmpjes. Hier is dan weer de firma Stalling op haar origineelst en best!
Tot slot vermelden we een paar uitgaven van P. Noordhoff, te Groningen: een Zakatlas der geheele aarde, in 52 gekleurde kaarten, door K. Zeeman, een atlasje, dat al onze jongens wel zeker op zak willen hebben, zóó klein en praktisch is het; - drie nieuwe deeltjes uit de éénig mooie reeks ‘Voor allen wat’, nl. Op een boerenerf, door P. Van Ipenburg, Moeder Nelleke, door Daan Deken, en Van Dikkie, Daan en Dorus, door H. Mast, en alle feestelijk in veelkleurendruk geïllustreerd, zooals ónze lees- en doorrenboekjes het niet geven kunnen. Aanbevolen voor onze klasse- en schoolbibliotheken!
H. VAN TICHELEN.
|
|