| |
| |
| |
Onderwijs en Opvoeding
Van Dr. Willi Schohaus bespraken we vroeger ‘Schaduwen over het schoolleven’, een werkje, dat bij de verschijning der oorspronkelijk Duitsche uitgave geweldig veel stof opwierp in de wereld der leerkrachten, wegens een aantal harde waarheden, die het verkondigde. Het nieuwe boekje van denzelfden schrijver (en schoolbestuurder), Der Lehrer von heute und sein schwerer Beruf (Schweizer Spiegel Verlag, Zürich), verklaart zekere van die waarheden, doordien het, aan de hand van getuigenissen uit het leerkrachtenmilieu zelf, de aandacht vestigt op de bemoeizucht der administratie, het te groote leerlingenaantal, de wanbegrippen der ouders over opvoeding, maar ook op de ontoereikende kinderkennis en de eenzijdige, onvoldoende opleiding der leerkrachten. O ja, ook hiertegen zal door een aantal belanghebbenden gemopperd worden; maar daartegen weegt dan zeker de ernst van Dr. Schohaus op, die met zijn kritiek klaarblijkelijk opbouwen en niet afbreken wil... en het zoogoed als telkens bij het rechte einde heeft.
Ook de Nederlander L.G.T. Bigot is onze lezers bekend als ontwerper van den leergang ‘Paedagogiek’, in samenwerking met Gilles van Hees, Dr. Kohnstamm en anderen, leergang bestaande uit drie deelen, ‘Psychologie’, ‘Het kind’, ‘De School’ en een aanvullend vierde deel, ‘Geschiedenis van opvoeding en onderwijs’, dat thans ter perse is. Wat tot nog toe verschenen is en ten dienste van toekomstige leerkrachten wordt gesteld heeft de groote gave, de betrekkelijk jonge lezers niet voor geleerder te houden dan ze kunnen zijn en daarom de stof zoo konkreet, bondig en eenvoudig mogelijk aan te bieden. Het tweede deel, Het Kind, dat in 1930 het licht zag (J.B. Wolters, Groningen), beleeft thans zijn derden druk, wat zijn beteekenis heeft. Het volgt het kind in zijn kleutertijd, zijn schooltijd, zijn puberteitsjaren, zijn drang naar een beroep en geeft bij elke periode niet alleen kenteekens en behandeling, maar ook een stukje literatuur aan, dat met nut kan geraadpleegd worden. Aanbevolen vooral aan leeraars die er over klagen, dat hun leerlingen hun z.g. wetenschappelijke uiteenzettingen niet begrijpen... willen.
Een ander bekend Nederlander, B.J. Douwes, schrijver van den leergang ‘Moderne Paedagogiek’, - waarvan het derde deel o.a. zielkunde en kinderkennis behandelt, - gevoelde behoefte, een
| |
| |
aparte, bondige studie aan De Kleuterjaren (J.B. Wolters, Groningen) te wijden. Deze studie ontstond uit een der lezingen, door den schrijver gehouden, en groeide uit tot een onderzoek der levensuitingen van den kleuter en een overzicht der kleuterverzorging, van Plato tot Montessori. Het boekje steunt op een reeds tamelijk rijke literatuur ter zake en ontleent toelichtende aanhalingen aan talrijke bronnen. Toekomstige leerkrachten zullen het met vrucht raadplegen.
Zekere hand- en leerboeken, door ons herhaaldelijk aangekondigd, beleven, kort op elkaar, de eene oplage na de andere. Zoo ontvingen we, alleen van de firma Wolters, die ook in Vlaamsch België een ruimen afzet kent: Beknopte Nederlandsche spraakkunst, I (7e druk) en II (6e druk), door Dr. C. De Baere, die met zijn streng methodisch werk zoogoed als al onze middelbare scholen en atheneums bestrijkt; - Gedichten van De Genestet, Staring en Potgieter (5e druk), verzameld en besproken door Dr. Ph.A. Lansberg, ten gerieve van hoogere atheneumklassen, voor dewelke genoemde dichters op hun best steeds representatieve figuren blijven; - Letterkundig leesboek (6e druk), door E.F. Van de Bilt, ten dienste van onze atheneums en zeer te waardeeren vooral in verband met de schrijvers en dichters van na 1880, al zijn we wel verbaasd, er één kort stukje van Timmermans en één vers van Marnix Gijsen en b.v. niets van Vermeylen, Teirlinck, Sabbe, Toussaint van Boelaere of een paar jongere Vlamingen in aan te treffen; - A survey of English literature (5e druk), door Dr. A. Perdeck, die minder een overzicht der letterkunde dan een vluchtig kijkje in de klassiek geworden schrijvers wenscht te geven en daar, met nauwelijks 75 bl. tekst, wonderwel in geslaagd is; - Inleiding tot onze moedertaal (2e druk), door Aug. A. Boudens, die met dit boek ‘een paar maanden’ de leerlingen bezighoudt, om hun kennis van de allereerste spraakkundige begrippen te kontroleeren, wat we als herhalingsperiode moeilijk aanvaarden kunnen, in het raam van een logisch opgebouwden taalkundigen leergang. Waarnaast, in éérsten druk: Oefeningen bij de Fransche spraakkunst, II, door Dr. J. Fransen en Dr. H.G. Martin, die wel
een aantal typisch spraakkundige oefeningen samenstellen (voor welk studiejaar?), maar vooral hun heil blijven zoeken in het maken en verbeteren van vertalingen, vele en lange; - Aa bee cee dee, om te leeren lezen, V-VIII, door A. Jager en A. Janse, die daarmee hun ‘nieuwe methode voor het aanvankelijk lezen’ afsluiten, methode, welke we naar haar zichtbare verwerking niet graag naast het extra kleinkinderlijke werk van Hoogeveen, Ligthart en Scheepstra zouden leggen; - Ons lichaam, door J. Nauta, zijnde, in 32 blz. tekst en illustraties samen, de behandeling van ons lichaam en zijn organen, - in twee ‘leer- | |
| |
kringen’ of koncentrische jaren, - gevolgd van een lijst van ‘vragen en opgaven’, die in 8 blz. heel de leerstof samenvatten, wat praktisch en degelijk is; Mijn natuuralbum, door J.H. ten Hoor en H. Heidinga, zijnde twaalf zeer leesbare teksten over planten en dieren in eigen land, met sprekende platen van P. Sennama, met gelegenheid voor kinderen tot eigenhandige illustratie en met een bondige handleiding voor de leerkrachten.
Apart vermelden we de Historische schets van de Nederlandsche letterkunde, door Dr. C.G.N. De Vooys, thans in 15en herzienen druk verschenen. Jawel, dit boek is een schets, een kort overzicht, dat slechts de historische lijn en de hoofdfeiten zoo objektief mogelijk wil aangeven; maar voor alle studeerenden, jonge leerkrachten inkluis, is het een bizonder stevige grondslag voor verdere literaire studie en het is niet zijn kleinste verdienste, dat het bij elken nieuwen druk de allerjongste gegevens, ook over Vlaamsch België, wenscht op te nemen. Daarom, d.i. omdat dit boek voor Noord en Zuid zoowat dé eerste handleiding is, veroorloven we ons een paar vraagjes: Waarom worden literaire kritiek en essay niet bedacht met een afzonderlijk rubriekje, waarin b.v. Ten Brink, Kalff, Kloos, Rooses, Vermeylen, Persijn, Monteyne hun plaats verkrijgen? Waarom krijgt de kinderpoëzie, - die toch wel poëzie, m.a.w. schoonheid kan zijn - haar vermelding slechts in zoover, dat Van Alphen, Gouverneur, Heije gehuldigd worden, maar b.v. Lovendaal, Tomkins en een paar Vlamingen heelemaal verzwegen blijven?
Een overheerlijke illustratie bij dit werk en eigenlijk bij ieder boek over hetzelfde onderwerp is de groote Platenatlas bij de Nederlandsche literatuurgeschiedenis, door M.A.C. Poelhekke (onlangs overleden), Dr. C.G.N. De Vooys en Dr. Gerard Brom, - evenals voornoemde schets bij de firma J.B. Wolters verschenen (4e druk). Die atlas bevat 313 zwarte afbeeldingen op 1'2 kwarto bladzijden gerangschikt, 20 platen op geel getint papier, 2 platen in kleurendruk en 8 bladzijden aanteekeningen. De materieele uitvoering is een toonbeeld en de toelichting bij ieder beeld welsprekend. De atlas licht ons, - in chronologische orde, - in over: boek en verluchting (vooral in het ver verleden); de schrijvers en hun omgeving; het verband tusschen literatuur, tooneel, schilder- en bouwkunst. In tegenstelling met vorige uitgaven werd ditmaal, - en we betreuren het, - de rubriek handschriften volledig uitgeschakeld en vervangen door moderne boekkunst, d.i. vooral boekillustratie. Alles samengenomen, werden ruim 70 nieuwe clichés opgenomen, wat zijn beteekenis heeft; en nóg konden zekere portretten merkelijk ‘verjongd’ (o.a. Vermeylen, Sabbe, Teirlinck) en enkele andere toegevoegd (o.a. Toussaint van Boelaere, Baekelmans, Persijn), terwijl eveneens mocht herinnerd aan onze vraagjes hiervoren en hun illustratieve konsekwentie. Nu, de
| |
| |
atlas zooals hij zich aanbiedt hoort thuis in alle schoolbibliotheken, in alle klassen waar literatuur besproken wordt en vast in alle huisgezinnen, - en die zijn er, ook in Vlaanderen, - waar men iets voelt voor de eigen kunst en haar geschiedenis. De firma Wolters ontvange hier dank en hulde voor haar heerlijk durvend en opbouwend werk, ook de Vlamingen ten goede!
In deze hulde betrekken we tevens Wolters' even stoutmoedige uitgave van den aardrijkskundigen Algemeenen atlas voor België, door J. Verschueren, Dr. H. Balieus en L. Heylen, die thans reeds in 5en druk verschijnt en niet zal ophouden nieuwe oplagen te beleven, zoolang hier te lande zelf niet het gelijkwaardige wordt voortgebracht. De tegenwoordige uitgave, inzake haar stoffelijke uitvoering een toonbeeld van frissche kleur en helderheid, als altijd, brengt als nieuwigheid: het aanduiden van het reliëf op de provinciekaarten; het ‘verjongen’ der Vlaamsche plaatsnamen; het afzonderlijk behandelen van Polen, met bijkaartjes; het vernieuwen der kaart van Kongo; het inlasschen van een kaart van Mandsjoekwo; het verjongen der statistische gegevens tot 1930 en later. Samen genoeg dus, om dezen atlas up-to-date te heeten en van harte aan te bevelen voor ons lager en ons middelbaar onderwijs.
Met Verschueren en zijn kollega's, die landgenooten zijn, belanden we bij het werk der Vlamingen. We vermelden hier dan enkele boeken, die niet nalaten zullen hun weg te maken.
Geo Verbrugge liet een handleiding, Zedelijke en staatsburgerlijke opvoeding (‘Volksdrukkerij’, Gent) verschijnen. Het onderwerp moet reeds op de lagere school behandeld worden, maar lacht de lesgevers in het algemeen slechts weinig toe, ook wel wegens gebrek aan degelijke en vooral aantrekkelijke lees- en leerboeken. Naar onze meening ware een verzameling korte, anekdotische verhalen, met typisch moreelen ondergrond, zonder daarom erg moralizeerend te blijken, - Frankrijk bezit enkele dergelijke werkjes, die het ‘Morale en action’ noemt, - de meest geschikte grondslag, om telkens de leerstof uit te bouwen, Het werk van Verbrugge sluit het aanleggen van zulke verzameling niet uit, vermits het alleen een handleiding ten gerieve der leerkrachten te boek stelt. En daarmee rekening houdend, waardeeren we gaarne: zijn algemeene beschouwingen over het leervak; zijn didaktische wenken aan het personeel, over de verschillende vormen, waarin de stof kan aangeboden; zijn algemeen en vooral zijn gedetailleerde indeeling van het leerplan inzake dit vak; zijn spreuken, gezegden en aanhalingen, al zijn er ook erg ‘goedkoope’ bij; zijn zeer verscheiden modellen van lessen, in verschillende studiejaren. Kritiek op het programma hebben we nergens gevonden, al hooren zekere punten eenvoudig niet thuis op de lagere school. ‘Nu, ze staan er op,’ zal Verbrugge gedacht hebben, ‘we moeten varen.’ Een vraagje: Wil hij ons nu ook het zoo aantrekkelijk mogelijke ‘boekje voor den leerling’ brengen?
| |
| |
P. Melis en L. Queeckers bezorgen ons het zevende deeltje (8e studiejaar) van hun Taaloefeningen (‘De Sikkel’, Antwerpen). Dit boekje bevat: spraakkundige oefeningen, ter bevestiging van het vroeger aangeleerde: gemengde oefeningen in zuiver schrijven; gemengde ‘taken’; dictees, tijdens de staatsexamens afgenomen, en taalkundige oefeningen, daarbij aangepast; teksten, in verband met het leven der taal. De dictees en de oplossingen der ‘taken’ worden alleen in het ‘Boekje voor de leerkracht’ opgenomen. Met dit zevende deeltje sluiten de schrijvers op waardige wijze hun taalleergang voor de lagere school af. De ervaring zal hun geleerd hebben, dat hun werk als ‘geroepen’ kwam, sinds jaren, heel het Vlaamsche land door. De Vlaamsche leerkrachten mogen er de heeren Melis en Queeckers van harte dankbaar om zijn, dat dezen hen zoo methodisch en zoo doorslaand geholpen hebben, ons taalonderwijs te verjongen!
Nu we P. Melis vermelden, vestigen we hier tevens de aandacht op het maandblad voor ouders Onze school (‘De Sikkel’, Antwerpen), dat hij bestuurt en dat niet alleen de belangen van het openbaar, onzijdig onderwijs verdedigt, maar tevens, op zeer taktische wijze, de ouders rechtstreeks betrekt in de opleiding van hun kinderen. Mogen alle vrijzinnige ouders en opvoeders inzien, dat het hun plicht is, een blad, - een spotgoedkoop blad, - te steunen, dat jaar in jaar uit de geestelijke en lichamelijke gezondheid van hun kroost behartigt.
Van John Broeders, eindelijk, die zich reeds door een paar boeken van minderen omvang en niet minder door zijn dagelijksche werking opdrong als voorvechter voor een kinderlijk jonge en levendige teekenmethode, - in dienst van het arbeidsbeginsel, - kwam zoo juist een omvangrijke, weelderig geïllustreerde bundel van de pers, Het teekenen in opvoeding en onderwijs, dien we niet aarzelen zullen, op zijn gebied een standaardwerk te noemen, en zulks om twee redenen: 1) omdat de samensteller zich klaarblijkend ten doel stelt, niet de kinderen tot artisten op te leiden, wel hun lust tot teekenen en kleuren in zoo ruim mogelijke mate opbouwend uit te baten; 2) en vooral, omdat het boek, aan de hand van een welsprekende, veelzijdige uiteenzetting en van een schatrijke dokumentatie aan werk van kinderen en teekeningen van den schrijver zelf, nu eens werkelijk, voor vele jaren, den weg wijst, die gevolgd moet worden. We keken vroeger ietwat naijverig op naar het uitheemsche werk van Belinfante - Ahn, Cizek, naar de prestaties te Praag, te Parijs en elders; de heer Broeders mag de eer opeischen, het werk, dat te Antwerpen onder zijn persoonlijke leiding verwezenlijkt en door zijn boek (‘De Sikkel’, Antwerpen) zoo openbarend tot zijn recht gebracht wordt, een nààm verzekerd te hebben, die ook wel buiten onze grenzen zal weerklank vinden.
H. VAN TICHELEN.
|
|