De Vlaamsche Gids. Jaargang 22
(1933-1934)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |||||
Prof. Dr. L. Olschki (Heidelberg): Die romanischen Literaturen des Mittelalters. - 8 Hefte (Lieferungen 106 bis 144), 260 Seiten.Voor het eerst worden hier de Romaansche literaturen van de Middeleeuwen als één geheel behandeld: de Romaansche wereld was inderdaad een eenheid waar het erfdeel van het Romeinsch Imperium volgens plaatselijke nationale karakteristieken werd verwerkt. Zij maakte trouwens in meer opzichten dan nu deel uit van een West-Europa dat nog niet door allerhanden strijd was verdeeld, zoodat het Germaansche element haar eerder verbonden dan tegengesteld was. Het Latijn, de taal van den godsdienst, van de kerk en haar instellingen, van staat en recht, heerscht van de grenzen van het Byzantijnsche Rijk tot den Atlantischen Oceaan. In deze alleenheerschappij verschijnt, eerst schuchter, maar dra krachtiger en zelfbewuster, de schepping in de plaatselijke volkstaal, die van een nietig stamelen uitgroeit tot de machtige verzen van Dante. Terwijl Italië en Spanje nog door trekkende overweldigers onder den voet worden geloopen, is Frankrijk zich reeds van zijn eigen aard bewust geworden. In het Rolandslied geeft het ons het eerste gewrocht in de volkstaal. De Provençaalsche melodieën brengen meer zachtheid in de woeste uitingen van het epos en weten hun invloed te doen gelden tot in Portugal, Toledo, Sicilië en niet het minst in Florence. Een volgende schrede is de intrede van de fantastiek en de gevoeligheid van Bretagne, die een vernieuwing van de epiek beteekent en gestalte geeft aan ridderlijkheid en vrouwelijke gratie. Het begin van de 13e eeuw kent het einde van deze literatuur. De burgerij komt op: de poëzie moet dienen om de tastbaarheden van het weten en het nuttige voor te schotelen: de Rozenroman is het voorbeeld van een didaktische dichtkunst; episch kader, lyrische toon, hoofsche geest zijn er nog, maar de allegorie overheerscht. | |||||
[pagina 226]
| |||||
Allengs hooren wij echter in Italië het religieuse lied opklinken; de mystieke trek zal zijn hoogtepunt en slot in Dante vinden. De leiding gaat nu op deze streken over, waarvan het volk echter zijn zelfverwezenlijking en zijn geestelijke eenheid slechts vindt in een beschouwing van de oudheid. De heele Middeleeuwsche traditie verbleekt hiertegen; het evenwicht van het Romaansche geheel wordt verbroken en moet plaats maken voor een felle differentieering. Wat hier gegeven wordt is natuurlijk slechts ten deele een spiegel van het Middeleeuwsch gebeuren: de literatuur in de volkstaal laat weinig licht vallen over kerk en klooster, universiteit en orde, staat en stand. Dit waren, zooals men weet, gescheiden werelden. Geestelijkheid en adel streden om den voorrang; bij de eersten twistten klerus en monnikendom, bij de tweeden koning en vazal. De standen stonden steeds strijdvaardig tegenover elkaar: ridders, burgers, boeren, werkvolk. De woorden van verzaking en godsvrees die hun gepredikt worden verdwijnen in barbaarsche passie en strijd om het bestaan. Het was Dante die het onharmonische blootlegde van dezen tijd, welke goddelijke volmaaktheid aanprees en wereldlijk bezit najoeg; maar reeds vóór hem hadden er zich duizenden van afgescheiden in de teruggetrokkenheid van het klooster; anderen zochten in de poëzie het ongeschokte rijk der droomen. Dit alles brengt mee dat wij in deze literatuur uitsluitend met de stem van een kollektiviteit te doen hebben; het is slechts later, bij het eindigen van deze periode, dat de enkeling naar voren treedt. | |||||
Prof. Dr. L. Schücking (Leipzig) und Prof. Dr. H. Hecht Göttingen): Die englische Literatur im Mittelalter. - 6 Hefte (69/161), 190 Seiten.Aan den eersten auteur komt toe: Die angelsächsische und frühmittelenglische Dichtung; aan den tweeden: Das 14. Jht., Erstarkung und Ausbreitung des nationalen Elements in der mittelenglischen Literatur. - Der Ausgang des Mittelalters. Wij vinden hier dus de Engelsche literatuur geschetst van haar vroegste ontstaan af tot haar eersten bloei ten tijde van de vroege Renaissance, een periode tijdens dewelke het eilandenrijk doorloopend ten innigste met het vasteland verbonden was, zonder dat het daarom een scherp afteekenen van zijn eigen wezen verzaakte. De geschiedkundige gang, het kultureele leven, de sociale toestanden vormen de basis waarop deze uiteenzettingen zijn gebouwd. Wat er uit de Angelsaksische periode bewaard is vormt slechts een gedeelte van wat er eens moet geweest zijn. En welk gedeelte? Niet eens het karakteristieke, want er is niets wat ons doet denken dat de overblijfselen eens een bijzondere plaats hebben | |||||
[pagina 227]
| |||||
ingenomen. Het is zeer moeilijk ze te situeeren in de algemeene ontwikkeling en de dateering er van heeft al meer getwist dan positieve rezultaten opgeleverd. Zij maken in elk geval een door en door Germaansche produktie uit, zij het dan ook met een sterken inslag van Iersche kultuur. Wij hebben hier niet te doen met een leesliteratuur, maar met werk dat moet voorgedragen worden voor mannen, vooral jonge mannen, ten einde een hun gemeenschappelijk gevoel aan te wakkeren; wel is waar is er in den loop van die driehonderd jaar evolutie van milieu en publiek, maar de geest blijft in hoofdzaak dezelfde: geen schoonheidsgenot, niets individueels, slechts het voorbeeldige. Na den eersten tijd komt er een strooming naar het religicuse toe. Naast het hof als kultuurcentrum komt nu het meer demokratische klooster. Het boekwezen treedt op; het is Beda die de eerste vertegenwoordiger van de werkelijk geschreven literatuur is. Dit regelmatig opschrijven brengt ook de trouw aan het oorspronkelijke mee, iets wat daarvóór uit den aard der zaak onmogelijk kon bestaan. Door dit alles neemt het kloosterwerk een onbetwistbaren voorsprong, zonder den scop onmiddellijk te verdringen. De overgang van de Angelsaksische periode naar de Middelengelsche gebeurt snel. Onder den druk van het internationaal import moet de oorspronkelijk-Germaansche geest wijken. Vroeger ernst, gedragenheid, statigheid, zin voor het tragische en het geweldige, afwijzing van schoonheidszucht en van genot. De tijden veranderen: meer vertier, meer welstand, wijdere horizonnen, een gemakkelijker levensideaal, levenslust en feest, fijne omgangsvormen voor de seksen. Dit Fransche goed blijft echter ook zijn Fransch uiterlijk houden en kan door gebrek aan kontakt met het volk niet tot vollen bloei komen. Een ommekeer in de omstandigheden ruimt er mee op. Dit gebeurt in de 14e eeuw. De benaming ‘Hoogere Middeleeuwen’ kan hier nog moeilijk toegepast worden. De tegenstellingen en de strijd op kerkelijk, staatkundig en sociaal gebied blijven niet zonder terugslag op de literatuur. Het gemeenschappelijke in dezen verwarden tijd is de algemeene verdringing van het vreemde ten gunste van de bevestiging van het eigene. Terwijl John Gower nog gebruik maakt van de drie talen die er een recht van gewoonte veroverd hebben, Engelsch, Fransch en Latijn, hanteert Chaucer alleen het Engelsch. De 15e eeuw, met haar teugelloosheid, haar koppigheid, haar partijdrift, haar gebrek aan grootheid en overgave, is in de literatuurgeschiedenissen meestal verpletterd tusschen de rijke 14e eeuw en de schitterende Renaissance. Een negatief oordeel volstaat hier echter niet. Breekt het oude ineen, de dragers van het nieuwe zijn reeds duidelijk te bespeuren. Een stevige inrichting van scholen en bibliotheken houdt gelijken tred met de behoeften van een bloeiende | |||||
[pagina 228]
| |||||
burgerij. Humanisme en Renaissance zijn in hun eerste verschijningen reeds aanwezig. | |||||
Prof. Dr. G. Müller (Freiburg i/Schweiz): Die deutsche Dichtung van der Renaissance bis zum Ausgang des Baroek. - 8 Hefte (73/129), 262 Seiten.Het hier behandelde vormt nog voor een goed deel niet geëxploreerd gebied. Wel is waar werden enkele figuren, als Luther, Erasmus, Hutten, Sachs, Opitz, Grimmelshausen, Logau, Gryphius, Böhme reeds herhaaldelijk en ingaand behandeld, maar toch bleef er een zekere vervreemding bestaan tusschen hen en den belangstellende: zij werden niet genoeg behandeld in de eenheid waarin zij thuishooren, een geestelijk bestek dat niettegenstaande zijn vele facetten een gesloten iets is gebleven. Indien het waar is dat men alles moet zien in het kader van de totale struktuur van den tijd, dan geldt dit pas hier volledig. Er ligt nog zooveel materiaal over deze jaren ongebruikt in de bibliotheken, er moet nog zooveel voorstudie gebeuren, dat het hier aanwezige werk, naar de vaststelling van den schrijver zelf, slechts een poging tot synthese kan zijn die niet tot een vast besluit vermag te voeren. De woorden ‘Renaissance’ en ‘Barock’ zijn veel omstreden. Het gaat er echter niet om, de produktie van deze tijden te toetsen aan vooropgestelde principes of voorbeelden, maar te zoeken naar het veelzijdig uitzicht van de literatuur in de perioden waarop die benamingen worden toegepast. Daar men nu eenmaal de termen heeft opgenomen in de Duitsche literatuurgeschiedenis, moet men ook trachten de waarde er van te bepalen; het feit van de benaming zelf kan de Duitsche literatuur in haar wezen of uiting niet veranderd hebben. Wel worden in dit verband Italiaansche, Spaansche, Fransche Renaissance besproken, doch dit gebeurt slechts ter meerdere verklaring, geenszins om uit te maken wat in Duitschland al dan niet Renaissance is. De schrijver ziet zich hierbij gedwongen tamelijk ver in de Middeleeuwen terug te grijpen en een onderscheid te maken tusschen Lutherschen en katholieken, daar deze laatsten veel dichter bij de traditie gebleven zijn. Een sterk begrensde tijd is hier dus niet afgebakend. | |||||
Prof. Dr. W. Fischer (Giessen): Die englische Literatur der Vereinigten Staaten von Nord-Amerika. - 4 Hefte (131/154), 134 Seiten.Wel zeer snel heeft zich de Amerikaansche literatuur, vóór eenigen tijd nog een naam zonder duidelijken inhoud, de belangstelling van de wereld weten te veroveren. Niet slechts het winnen van den Nobelprijs door Sinclair Lewis, veel meer nog de buitengewone oplagen van de werken van een Lewis, Upton Sinclair, Th. Dreiser, | |||||
[pagina 229]
| |||||
J. London wijzen op het krediet dat deze jonge generatie in Europa heeft verworven. De sociale verbondenheid van deze auteurs, algemeen kenmerk trouwens van de heele Amerikaansche literatuur, zal zeker niet als minste faktor in die gretigheid van het publiek meespreken. Een literatuur als deze, waarvan de groei schier dag aan dag op den historischen kalender gevolgd kan worden, heeft in de schets van haar ontwikkelingsgang niet af te rekenen met een oorsprong die in den nevel der tijden verborgen ligt. De kolonialen, in een harden bestaansstrijd gewikkeld, bezig met den opbouw van eigen bestuur en staatsregeling, verbruiken hun energie op materieel en politiek gebied. Elders volgen zij, gewillig en zonder eigen wenschen, het moederland; zoo ook in de literatuur. Alleen politieke tegenstellingen, te sterk divergeerende sociale of ekonomische ontwikkeling, inwijking uit andere landen kunnen den oorspronkelijken toestand zoo sterk wijzigen, dat eigen uiting in de literatuur als een noodzakelijkheid wordt gevoeld. Zoo'n ommekeer vinden wij in de literatuur van de Vereenigde Staten. De voornaamste faktor, noodig om haar te begrijpen, is het juiste schatten van de sociologische voorwaarden. Heeft de Amerikaansche literatuur nog niet de hoogten van de Europeesche bereikt, toch heeft zij haar groote waarde als sociaal fenomeen. Verschillende punten zijn nauwer in acht te nemen bij deze studie. Daar is al vooreerst de verhouding tot de Engelsche literatuur en kultuur, waaraan Amerika meer dan twee en een halve eeuw schatplichtig is geweest. Bestond er ook voor andere taalkringen mogelijkheid van inwerking, de gemeenschappelijkheid van de Engelsche taal was en bleef een voorsprong en leidde vanzelfsprekend tot invloed ook in omgekeerde richting. Van niet minder tel was het Nieuw-Engelsch Puritanisme, waartoe de meeste leiders van het koloniaal volk behoorden. Nu weet men hoe afwijzend het Puritanisme stond tegenover al het schoone dat niet duidelijk bestemd was om den lof en de vreeze gods te verkondigen. Reisbeschrijvingen en geschiedenis was het eenige wat daarbuiten kon aanvaard worden. De Verlichting bewerkte hier een grondige wijziging: Benjamin Franklin trad op als de eerste waardige drager van het nieuwe wezen. Het Romantisme zal het zuiver-litteraire genre doen geboren worden. Met zijn uitgesproken individualiteit is het Puritanisme de grondslag van de sterk demokratische stroomingen in de kolonie, een demokratisme dat in de literatuur noodzakelijk tot uiting moest komen. Van al deze vaststellingen uitgaande, neemt de schrijver de volgende chronologische schikking aan:
| |||||
[pagina 230]
| |||||
Het valt daarbij op, dat vooral het vierde deel ietwat al te beknopt is. | |||||
Prof. Dr. J. Kleiner (Lemberg): Die polnische Literatur. - 3½ Hefte (128/143), 116 Seiten.De Poolsche literatuur is heel wat jonger dan elke West-europeesche. Haar eerste bloei valt in de Renaissance. Deze en de andere bloeiperioden dragen echter een eigenaardig karakter: Polen heeft verschillende groote literaire figuren gekend, maar steeds zijn deze alleenstaande figuren gebleven; een strooming die het vermocht, de literatuur in haar geheel omhoog te stuwen, heeft er nooit geheerscht. Evenmin heeft de letterkunde ooit diepen invloed op het buitenland gehad. Een literatuur welke niet in een wereldtaal is geschreven mag, wil zij op het buitenland inwerken, niet het grootste deel van haar waarde inboeten bij de vertaling. Het was de prozaïst Dostojewski die den weg naar Rusland wees, de prozaschrijver Ibsen die Noorwegen voor de wereld opende. Cervantes' prozawerk dat aller aandacht vestigde. Polens grootheid ligt bij zijn dichters en blijft dus verborgen voor de omwereld. De figuren welke doordrongen, Sienkiewicz (Quo vadis) en Reymont (De boeren) zijn prozaschrijvers. Daarbij dient gevoegd dat de Poolsche literatuur te weinig exotisch is om als vreemd aan te doen, tevens te sterk door nationale ideeën beheerscht. Ook de Slavische wereld bleef voor Polens inwerking gesloten. Alle Slavische elementen richtten in de 19e eeuw den blik naar Rusland; de herhaalde Poolsche klachten en aanvallen dreigden den groei van de zoo verlangde Slavische harmonie te hinderen, zoodanig dat de openbaringen van den Poolschen geest, doordrongen van een in dit opzicht gevaarlijk patriotisme, onwelwillend werden gevolgd. Al te veel tegenstellingen scheiden Polen van Rusland om van een algemeene ‘Slavische literatuur’ te kunnen spreken. De Poolsche literatuur is integendeel eng verbonden met het Germaansche en het Romaansche Westen; uitzonderingen hierin doen van het geheel niets af. Leven putte zij niet uit het Slavendom; de tradities waarbij zij aanknoopt zijn die van het Christendom en van de Oudheid. | |||||
Prof. Dr. G. Gesemann (Prag): Die Serbo-kroatische Literatur. - 1 ½ Hefte (143/153), 48 Seiten.Serviërs en Kroaten zijn wel één wat taal, volksgemeenschap en staat betreft, maar zij zijn gescheiden door godsdienst en belijdenis, schrijftaal, stam en stamaard, historisch en sociaal verleden | |||||
[pagina 231]
| |||||
kultuurzonen. Wij kunnen voor de studie van hun geestelijke produktie, aldus Prof. Gesemann, niets verwachten van een scheiding in Oost (Byzantijnsch) en West (Latijnsch) Balkan; het is het onderscheid in kultuurzonen dat de oplossing brengt. Wij hebben vooreerst de Balkaan-Byzantijnsche kultuur, die over Macedonië het dal van de Morava binnendrong tot zij door de omringende bergen gestuit werd. Daar bleef het patriarchaal regiem standhouden, de instellingen van het Dinarische type, dat een fel kontrast vormt met de kleinburgerlijke vertegenwoordigers van de eerste zone; het zijn de Dinariërs die de groote tradities hebben bewaard en de litteraire scheppingskracht hebben geleverd. Een Italo-Romaansche en een Duitsch-Middeneuropeesche invloed zijn na te gaan in Renaissance en Barok, Hervorming en Tegenhervorming, terwijl het Islam, voor welks opdringen men steeds meer naar het Noorden uitweek, niet zonder sporen bleef. Op den bodem van Zuid-Hongarije doen de kolonialen afstand van hun nationale kerk en gaan zij meer bij Rusland aanleunen: zij schrijven nog een tijdje hun oude kerktaal, doch scheppen dra een nieuwe Servische literatuur. De Kroatische Pannoniërs waren konservatiever; nog heden verzetten zij zich tegen de gangbare schrijftaal en den zoogenaamden ‘Belgrader stijl.’ Het in uitzicht komen van een gesloten staat scheen pas den kamplust aan te wakkeren van dit volk, dat in twee groote partijen mekaar tegenover staat. Op dit oogenblik zijn Servische en Kroatische literaturen nog fel gescheiden en zij worden dan ook door Prof. Gesemann, die blijk geeft van een strenge beheersching van de stof, naast elkaar behandeld. | |||||
Dr. W. Gundert (Leiter des japanisch-deutschen Kulturinstituts in Tokio): Die japanische Literator. - 4 Hefte (121/140), 136 Seiten.De zeer speciale aard van de stof heeft den auteur doen besluiten tot een inleiding, die de faktoren tracht te verklaren waarvan de kennis een noodzakelijke vooropstelling is. Eerst en vooral de drievoudige oorsprong van het ras: elementen uit Mongolië en uit de reeks van de Zuidelijke eilanden naast de paleo-Kaukasische oerbewoners. De mythologie - zij werd neergeschreven in de 8e eeuw n. Chr., doch haar werkelijke ouderdom is niet na te gaan - is alles bij dit volk. Zij geeft niet een verhaal ergens uit het grijze verleden zonder meer, maar heden nog regeert zij godsdienst, staat en volksbewustzijn. Dit hooge zelfbewustzijn van den Japanner plaatst hem in zijn eigen oogen boven de rij van de andere volkeren. Hierin vinden wij waarschijnlijk een gevolg van zijn insulairen toestand, die het hem niet dan met speciale inspanning mogelijk maakt kon- | |||||
[pagina 232]
| |||||
takt met het overige van de wereld te nemen. Ten gevolge van dezen toestand blijft er tevens een meer gesloten eenheid in het volk, eenheid die zich o.m. uit in het sterk vasthouden van overgeleverde vormen. Vorm en gestalte zijn in de Japansche literatuur het voornaamste, waardoor men al dadelijk begrijpt hoe moeilijk het wordt tot haar door te dringen zonder beheersching van de taal. De aan een buitenlander opvallende vokalenrijkdom van het Japansch is slechts schijn; door een eentonig, onbeklemtoond snel uitspreken gaat hij verloren. Woord- en zinsbouw zijn onvergelijkelijk eenvoudiger dan in de Europeesche talen; zij vertoonen dezelfde karakteristiek als de Japansche schilderijen: een goel deel is in het nevelachtige onzichtbare, waaruit slechts enkele lichtende kleuren opschieten. Logische klaarheid, vaste bepaaldheid, mathematische bouw zijn er onbekend. Voor het samenstellen van dit werk, dat volgens zijn auteur zelf niet afdoend kan zijn gezien het jonge bestaan van de Japanologie en de vele voorarbeid die nog moet gebeuren werd vooral gebruik gemaakt van Japansche kritische studiën en wel van deze uit den allerlaatsten tijd; toch bleven de vreemde publikaties van waarde niet buiten beschouwing, alhoewel er in deze niet naar volledigheid werd gestreefd. De beschikbare ruimte liet daarbij niet toe den jongsten tijd zoo ingaand te behandelen als vroegere perioden. De overweldigende bibliografie die de behandeling van de meeste afdeelingen kenmerkt, is ook hier achterwege gebleven; Wij dienen nog even de aandacht te vestigen op Die Literaturen Indiens von ihren Anfängen bis zur Gegenwart, von Prof. Dr. H. von Glasenapp in Verbindung mit Prof. Dr. Banarsi das Jain, Prof. Dr. W. Geiger, Dr. Fr. Rosen, Prof. Dr. H.W. Schomerus, - 10 Hefte (63/120), 340 Seiten, - een werk dat uiterst verscheiden is door zijn alomvattendheid, en waarvan elk hoofdstuk een afzonderlijke studie uitmaakt én door tijd én door milieu én door bewerker. Eindelijk moeten wij voor een volgende gelegenheid nog in het vooruitzicht stellen: Die Literatur der Römer, Die romanischen Literaturen des 19. und 20. Jts., Die nordischen Literaturen; Die englische Literatur von der Renaissance bis zur Aufklärung, Die deutsche Dichtung von Gottsched bis zur Gegenwart, Die tschechische Literatur, Die althebräische Literatur. DOLF ROELS. |
|