krankzinnigheid. Zoo is deze romancyclus gebouwd op twee sterke peilers: deze van de katholieke moraal en deze van de leer der erfelijkheid, die de Zolaïsten reeds inspireerde.
Walschap ontleedt met onverbiddelijke scherpte elke innerlijke roering van zijn menschen. In dat opzicht is zijn eerste roman ‘Adelaïde’ de merkwaardigste van den cyclus. Eenigszins zwakker, want van een geringer gebondenheid, lijkt het overgangswerk ‘Eric’. In ‘Carla’ - de roman der verzoening met God - ontplooit de auteur een epische kracht, die hem toelaat de volledigheid van een levenslot te omvangen.
Er is in de psychologische analyse, welke van deze boeken de groote aantrekkelijkheid uitmaakt, wellicht te gispen een stelselmatigheid en een opzettelijkheid, die het verhaalde doen voorkomen als bewust bedacht. Het kan echter niet worden ontkend, dat de auteur de gave bezit zijn ficties levenswaar voor te stellen.
Aan het werk van twee Fransche schrijvers van dezen tijd doet de romankunst van Walschap denken. Aan dit van Julien Green, den auteur van Leviathan, en aan dit van François Mauriac, wiens opvattingen betreffende het recht van den katholieken romancier om alles te zeggen en bij het beschouwen der zonde geen detail te verzwijgen, hij blijkbaar deelt.
Men kan de kunst van Walschap wat stroef vinden, oordeelen, dat het haar mangelt aan geestelijke vlucht, aan grootschheid en aan gemoedswarmte. Men kan ook onaangenaam getroffen worden door enkele gewild-pathetische en zelfs melodramatische wendingen in den verhaaltrant. Aan de inwerking van zijn suggestief psychologisch vermogen ontsnapt de lezer al evenmin als aan den invloed van zijn groot verteltalent.
Lode Zielens' kunst is warmer en menschelijker dan deze van Walschap. Ze is doorgloeid van een hartstochtelijke, eenigszins romantische aanvoeling van het leven, gedragen ook door een machtige liefde voor de onterfden en de verdrukten, voor allen, die zich aan het einde van iederen dag vol wee en ellende afvragen: ‘Waarom leven wij?’ De zware roman, waarin Zielens een bijna synthetisch beeld van het vóór-oorlogsche proletariërsleven in de grootstad heeft gegeven, draagt dan ook dezen suggestieven titel: ‘Moeder, waarom leven wij?’ Uitgave: N.V. ‘Elsevier’ te Amsterdam. Het is een der meest ontroerende boeken. die er in den laatsten tijd in de Nederlanden zijn verschenen.
Hoofdpersoon in dezen roman is Netje - het type van de duldende volksvrouw, die in zich draagt schatten van liefde. Haar volledigen levensgang verhalend, voert de schrijver zijn lezers doorheen de sombere dalen van het proletariërsleven. Hij vertelt van het schoonste, dat daar de menschen beleven, en ook van het allerlaagste, dat ze soms bedrijven. Hij doet het op delicate en