De Vlaamsche Gids. Jaargang 22
(1933-1934)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
De Zelfstandigheidspolitiek van België
| |
Wat de geschiedenis leert.Het kan hier niet in mijn bedoeling liggen een geschiedkundig betoog te houden over de ontwikkeling van de Zuidelijke gewesten | |
[pagina 146]
| |
der lage landen aan zee, die geleid heeft tot de stichting van een Belgischen Staat. De zelfstandigheid van het leven dier gewesten werd bevestigd op den drempel van de veertiende eeuw. Zonder 1302, den Guldensporenslag, die Vlaanderen voor de inpalming heeft gevrijwaard, zou niet alleen België niet bestaan hebben, maar zou ook de geschiedenis van het Noorden wellicht een andere wending genomen hebben. Het kultureel en ekonomisch leven van Vlaanderen in die tijden is door heel de geschiedenis blijven stralen. Brugge en Gent ontwikkelden in de middeleeuwen een zoo opgewekt leven, dat het is blijven nadaveren tot in deze tijden. Door de wereld heen heeft de Vlaamsche schilderkunst den scheppingsdrang van het Vlaamsche volk bevestigd. Maar wegens de aardrijkskundige ligging van onze gewesten was de gang van de geschiedenis ondankbaar voor ons volk. Onder de Bourgondische vorsten deelden wij dezelfde lotgevallen; in de zestiende eeuw kreeg Vlaanderen echter den genadeslag, toen het terugviel onder het Spaansche juk, terwijl het Noorden zich vrij kon ontwikkelen en zijn gouden eeuw beleefde. Het gaat hier niet om aan Nederland de kunstenaars en geleerden te betwisten die zijn roem hebben verzekerd; maar toch mag men er op wijzen, hoeveel Vlamingen van naam en faam naar het Noorden zijn uitgeweken. Was het niet Simon Steven die in 1574 bij de stichting van de Leidsche hoogeschool den Prins van Oranje tot raadsman diende en die hem zelfs vroeg in elk geval de leergangen, voor de ingenieurs bestemd, in de volkstaal te laten geven, omdat deze met het volk moeten in aanraking komen? Men zou dus Simon Steven den eersten flamingant kunnen noemen, wanneer men door dat woord begrijpt iemand die in eigen taal zijn volk tot hooger leven wil opwekken. Na de zestiende eeuw kwam er over onze gewesten als een sluier. De schilderkunst bleef het laatste toevluchtsoord van het Vlaamsche genie, maar het woord was verstomd en de volksziel ontredderd. Onze gewesten waren wingewesten en het was slechts zeer sporadisch dat er iets gebeurde, waardoor het willooze volk nog van eenigen vrijheidszin getuigde. | |
[pagina 147]
| |
Nederland ging zijn eigen weg; het stichtte een groot koloniaal rijk; het had zijn plaats in de Statenrij. Onze gewesten waren beurtelings Spaansch, Oostenrijksch, Fransch en vooral de bezetting onder Fransch gezag deed den pletmolen van de verbastering op onze gewesten drukken, terwijl de Spaansche inkwisitie de gewetensvrijheid had gedood. | |
Uiteenloopende richtingen.De geschiedkundige ontwikkeling had het Noorden en het Zuiden volkomen vervreemd. Geen wonder dan ook dat, toen wij na Waterloo opnieuw vereenigd waren, de vervreemding zich deed gelden. In lief en leed hadden Vlamingen en Walen dezelfde lotsbestemming gedeeld. Zij waren overwegend katholiek, terwijl het Noorden protestantsch was. Zij hadden vooral onder de verschillende regiemen tegen elk staatsgezag leeren morren, omdat zij zelf bij de leiding van zaken steeds onder vreemd toezicht hadden gestaan, terwijl het Noorden slechts een oude traditie opnieuw moest opvatten, om zijn staatslieden met de verantwoordelijke posten te bekleeden. De vereeniging, zooals zij in 1815 tot stand kwam, was op kunstmatige wijze gebeurd, omdat de mogendheden er zoo hadden over beslist. Zij kon niet blijven duren. De levensopvattingen waren dezelfde niet en in 1830 gebeurde het onvermijdelijke. Niemand in Noord of Zuid moet het betreuren, op voorwaarde dat de zelfstandigheidsgedachte in België zoowel als in Nederland onaangetast blijve, want met deze zelfstandigheidsgedachte is de hoogere lotsbestemming van de lage landen aan zee, hun eigen onafhankelijkheid, zoowel als hun roeping in het belang van den vrede, gemoeid. Er is gezegd dat 1830 alleen Fransch maakwerk was. Ik geef U slechts een sprekend feit ter overweging: bij den opstand te Brussel was er inderdaad een Fransche vlag op het stadhuis geheschen, maar zij werd onmiddellijk vervangen door de Brabantsche kleuren en een van de mannen, die daarvoor zorgden, was Lucien Jottrand, die later lid werd van het nationaal kongres en die in de geschiedenis van de Vlaamsche beweging bekend staat als de ‘Vlaamschgezinde Waal’, omdat niemand met meer | |
[pagina 148]
| |
beslistheid dan hij het voor de taal van de Vlamingen opnam in de eerste jaren na de omwenteling, toen er een groote reaktie tegen het Nederlandsch was ontstaan. Wat geeft het overigens thans een akademische betwisting aan te vangen over de verschillende faktoren, die tot de Belgische omwenteling hebben aanleiding gegeven? Het komt er veel meer op aan na te gaan, hoe de Belgische Staat zich ontwikkeld heeft, en dan mag men getuigen dat, indien door het traktaat van 1839 aan België een stelsel van verplichte neutraliteit werd opgelegd, het land dit soms in lastige omstandigheden heeft gedragen met den noodigen zin voor de zelfstandigheid, waardoor zijn lotsbestemming wordt bepaald. | |
De Vlaamsche gedachte na 1830.Na 1830 heeft de Vlaamsche gedachte zich in het Belgische staatsverband slechts zeer geleidelijk laten gelden, wat men begrijpen kan, wanneer men bedenkt hoe moeilijk de Vlaamsche beweging zich ontwikkelen kon, omdat de volksgeest ingesluimerd was. Het duurde meer dan veertig jaar alvorens de eerste taalwet, en wel in rechtszaken, aangenomen werd. De leidende standen waren ook in Vlaanderen verfranscht. Naar het parlement werden onder het cijnsstelsel gekozenen gezonden, die niet eens de taal van de Vlamingen machtig waren. De Vlamingen waren een willoos volk, zonder letterkunde, zonder hoogeschool, zonder staatslieden. | |
De Belgische onzijdigheid.Toch stelt men vast, dat de neutraliteitsverplichtingen van den Belgischen Staat op onberispelijke wijze werden nagekomen. Wel een bewijs, dat de noodige zin voor de zelfstandigheid van België ook aanwezig was bij die staatslieden, die uit het Vlaamsche volksleven niet ontsproten waren en er soms volkomen vreemd tegenover stonden. Aldus heeft de groote Waalsche staatsman Frère-Orban er meer dan wie ook toe bijgedragen om België uit den Franschen greep te houden. In dat opzicht is de lezing van het boek, door den heer Hymans, den huidigen minister van Buitenlandsche Zaken, | |
[pagina 149]
| |
aan Frère-Orban gewijd, bijzonder leerrijk, want men zal er zeer belangwekkende bladzijden in vinden, waarin aangetoond wordt hoe Frère-Orban, bezorgd om de onafhankelijkheid van België, een vinnigen strijd voerde, om te beletten, dat de Luxemburgsche spoorwegen in de handen van Frankrijk zouden komen. Toen de Fransch-Duitsche oorlog in 1870 uitbrak, nam België een onberispelijke houding van neutraliteit aan. Het gevaar voor het bestaan van België was echter groot geweest. De onderhandelingen, die tusschen Bismarck en Napoleon III door toedoen van den Franschen gezant Benedetti plaats hadden, hebben maar al te zeer aangetoond, hoe het lot van België bedreigd werd. Nog zoo pas heeft prof. Colenbrander in ‘De Gids’ op Fransche dokumenten uit de jaren 1883-85 gewezen, waaruit blijkt dat de Courcel, de Fransche ambassadeur te Berlijn, met Jules Ferry, den Franschen ministerpresident, een briefwisseling voerde over Fransch-Duitsche besprekingen betreffende de verdwijning van Nederland en België. Het moge zijn dat in bepaalde tijdperken in België zekere strekkingen tot uiting kwamen om een nauwere aansluiting bij Frankrijk te bewerken. Sommigen dachten, op zeer kortzichtige wijze, daarin zelfs een tegenhanger te vinden voor de groeiende macht van de Vlaamsche beweging, maar die strekkingen zijn er nooit toe gekomen de traditioneele evenwichtspolitiek, de zelfstandigheidspolitiek dus, werkelijk in gevaar te brengen. | |
De groei van de Vlaamsche beweging.De ontwaking van het Vlaamsche volk was voornamelijk na de jaren '80 een feit, waaraan niet meer te twijfelen viel. Meer en meer Vlaamschgezinde gekozenen werden naar de gemeenteraden en de provincieraden, alsmede naar het parlement, gezonden. Toen Julius Vuylsteke voor het eerst Nederlandsch sprak in den gemeenteraad te Gent, werd hij uitgelachen. Een even weinig aanmoedigend onthaal viel den Antwerpschen volksvertegenwoordiger Coremans ten deel, toen hij het ook waagde de volkstaal in de Kamer te laten weerklinken. Het waren hier echter geen stemmen van roependen in de woestijn, want gansch het Vlaamsche volk kwam in beweging voor zijn recht, zijn taal en zijn beschaving. | |
[pagina 150]
| |
Op elk gebied werd de Nederlandsche taal in de Vlaamsche gewesten meer en meer in eere hersteld. De gelijkheid tusschen het Fransch en het Nederlandsch werd officieel uitgeroepen; maar het gold niet alleen een beweging voor wetteksten en uithangborden; ook het innerlijke leven van de Vlamingen was in beroering gekomen. Wij kregen opnieuw een eigen Vlaamsch kunstleven, een eigen literatuur. Op politiek gebied deden gezaghebbende Vlamingen hun intrede in het openbaar leven. Men mag dan ook getuigen, dat de Vlaamsche gedachte meer en meer een integreerend bestanddeel van het Belgische leven uitmaakte. Ware er geen oorlog gekomen, dan zouden de Vlamingen nog veel vroeger een volkomen gelijkheid bereikt hebben, die tevens een waarborg te meer ware geweest voor de Belgische zelfstandigheidspolitiek. | |
De wereldoorlog en België.Wat blijft er nog over van de aantijgingen alsof België zich van meet af met Frankrijk of met Engeland zou verbonden hebben? Zelfs de Duitsche rijkskanselier von Bethmann-Hollweg moest in Augustus 1914 toegeven, dat Duitschland, wanneer het België overrompelde, het onzijdigheidstraktaat als een vodje papier beschouwd had. België was echter aan dat vodje papier onwrikbaar trouw gebleven. En men mag verklaren dat ook tijdens den oorlog, hoe lastig de omstandigheden waren, België de zelfstandigheidsgedachte heeft hooggehouden. Of moet men het ook daaraan niet wijten, dat in 1916, toen de Fransche minister Clementel aan de Belgische regeering de gedachte van een tolverbond onderwierp, deze gedachte werd afgewezen, niet alleen omdat het Fransche protektionisme onvereenigbaar is met de duurzame belangen van België zooals deze uit zijn aardrijkskundige ligging voortspruiten, maar ook omdat men aan Belgische zijde zeer goed beseft dat een tolverbond met Frankrijk het einde van de Belgische onafhankelijkheid kan beteekenen? | |
[pagina 151]
| |
Gedurende gansch den oorlog heeft België de bijzondere rechten laten gelden, die het ontleende aan het feit dat het in den oorlog was meegesleept geworden ten gevolge van de schending van het traktaat, dat zijn onzijdigheid waarborgde. In het licht van de zelfstandigheidspolitiek beschouwd, die niet alleen een Belgisch, maar ook een Europeesch belang is, moet men dan ook de uitspattingen van het aktivisme aanzien als een onzalige beweging, die niet alleen voor België en voor het beëindigen van den oorlog, maar ook voor de evenwichtspolitiek van het land en voor de Vlamingen zelf, niet anders dan nadeelig kon uitvallen. Men gelieve zich toch de toestanden in te denken zooals ze tijdens den oorlog waren: het grootste gedeelte van België was door den overweldiger bezet, die er volgens het volkenrecht de bestaande wetten en de bestuurlijke inrichting moest eerbiedigen. Van het oogenblik dat de bezettende overheid eigenmachtig maatregelen trof zooals de vervlaamsching van de Gentsche hoogeschool en de invoering van de bestuurlijke scheiding, werd een politiek gevoerd, die slechts in stand kon gehouden worden door de macht van vreemde bajonetten. Zeker, de Vlamingen werden door de bestrijders van de Vlaamsche beweging ook tijdens den oorlog op een onverantwoordelijke wijze getergd. Er waren nog grieven te herstellen, in het bestuur, het onderwijs, het leger. Maar van het oogenblik dat de Vlamingen zich buiten de strijdende en lijdende gemeenschap van de Belgische natie lieten meesleepen in den doolhof van de Duitsche dwangpolitiek, zooals deze gevoerd werd in het bezette gebied, van dat oogenblik ook verbeurden zij den invloed op de lotsbestemming van België en hielpen zij feitelijk, al zij het ook onbewust, den invloed vergrooten van diegenen, die België gaarne zijn zelfstandigheid zouden zien prijsgeven om het met Frankrijk te verbinden. De zelfstandigheidsgedachte van België, het eigen leven zelf van de Vlamingen, werd dus door het aktivisme geenszins gediend, maar eerder verzwakt. Overigens, welke waren de bedoelingen van de Duitsche bezettende macht met haar steun aan de aktivistische politiek? Het moge zijn dat destijds eenige romantisch aangelegde Duitschers in hun belangstelling voor de Vlamingen gedreven werden | |
[pagina 152]
| |
door een onbaatzuchtige sympathie. Men mag het er zelf voor houden dat Hoffmann von Fallersleben tot die Duitschers behoorde. Zijn gedicht ‘Vlaanderen, dag en nacht denk ik aan U’ is te zeer doordrongen van algemeene menschelijkheid, opdat men daarin een zelfzuchtige politieke berekening zou moeten zoeken. Maar zulks neemt niet weg, dat reeds in de jaren 1880 een ‘all-Deutsche’ beweging was ontstaan, en dat, zooals een Nederlander, die naar het mij voorkomt een zeer scherpen blik heeft op de Nederlandsch-Belgische verhoudingen en op de Belgische mentaliteit, de heer Van Welderen-Rengers, er in een van zijn geschriften aan herinnerde, in 1897 Fritz Bley in zijn boekje ‘Die all-Deutsche Bewegung und die Niederlande’, de stelling verdedigt dat Vlaanderen en Holland weer in een Duitschen kring moeten komen. Toen België bezet werd, kwamen al de pan-germanen te voorschijn en hun belangstelling was ver van ridderlijk. Zij speelden met de Vlamingen zooals de kat met de muis. Na den dood van von Bissing, den goeverneur-generaal in België, bleek het maar al te duidelijk waarop die politiek moest uitloopen. Zij kwam er op neer Vlaanderen, en vooral de Vlaamsche kust, onder Duitsche heerschappij te plaatsen. Wij, Vlamingen, werden in den oorlog driemaal getroffen: ten eerste als burgers van een vreedzaam land; ten tweede als burgers, die in dat land nog niet tot hun volle recht waren gekomen en van wie de grootste offers werden geëischt, terwijl sommige kortzichtige landgenooten dat recht bleven ontzeggen; ten derde als werktuigen, althans voor een gedeelte van de Vlamingen, van een verfoeilijke imperialistische politiek, die slechts kon zegepralen op het puin van onze vrijheid en van onze eigen beschaving. Toen 1918 den vrede bracht, moest men dus vaststellen, dat in beslissende uren de Vlaamsche gedachte, zooals zij was verzwakt geworden door het aktivisme, niet al den invloed kon ontwikkelen, die de traditioneele evenwichtspolitiek en de zelfstandigheid van België moest ten goede komen. In elk geval zal het voor de leiders van de Vlaamsche beweging, die met het aktivisme geen uitstaans wilden hebben, een eer zijn, die zij blijven opeischen, er het hunne toe bijgedragen te | |
[pagina 153]
| |
hebben om de annexionistische plannen, die in zeker Belgische kringen waren te voorschijn gekomen, te hebben helpen verijdelen. Wij, Vlamingen, hebben die plannen bestreden, omdat zij een duurzame tweedracht met Nederland zouden meegesleept hebben, terwijl wij goede betrekkingen met Nederland als een algemeen belang voor België en den vrede beschouwen. Wij hebben die plannen bestreden omdat wij het onrecht, ons aangedaan door de Duitsche overweldiging, niet wilden zien vergelden ten nadeele van een natie, die tijdens den oorlog in de lastigste omstandigheden er zich op beijverd heeft om de internationale verplichtingen na te komen, die de neutraliteit voorschreef, zonder daarom aan het hart het zwijgen op te leggen, want de vluchtelingen werden in Nederland onthaald met een niet te vergeten ruimheid. | |
De Nederlandsch-Belgische onderhandelingen.Er werd gezegd dat wat de Belgische afgevaardigden vroegen te Versailles, in verband met de herziening der traktaten van 1839, ingegeven was door een Fransche politiek. Ik heb sommige van die eischen bestreden, maar dat geeft mij ook een beter recht, meen ik, om te betwisten dat die eischen door een Fransche politiek waren ingegeven. Natuurlijk denk ik er niet aan thans de kwestie van de Nederlandsch-Belgische onderhandelingen aan te roeren. Alleen kan ik, in verband met de gedachte van de Belgische zelfstandigheidspolitiek, slechts mijn spijt uitdrukken over het feit dat de Nederlandsch-Belgische onderhandelingen niet reeds verscheidene jaren tot een voor beide partijen bevredigenden uitslag hebben geleid. De Belgische zelfstandigheidsgedachte ware er onbetwistbaar door versterkt geworden. Het is mij bekend hoe ook het Fransch-Belgisch militair akkoord, dat in 1920 gesloten werd, aan een gunstig verloop van de Nederlandsch-Belgische onderhandelingen heeft afbreuk gedaan. | |
Het Fransch-Belgisch militair akkoord.Ik heb destijds behoord tot diegenen, die dit akkoord wegens zijn eenzijdigheid als ondienstig beschouwden; maar om deze | |
[pagina 154]
| |
kwestie rustig te beoordeelen, moet men zich den gang van zaken op internationaal gebied kunnen indenken, zooals deze later ook uit officieele bescheiden gebleken is. De overeenkomst, waardoor Frankrijk van Engeland en de Vereenigde Staten de verbintenis meende te bekomen, dat het in geval van een niet uitgelokten aanval hun steun zou hebben, was vervallen, doordien de Vereenigde Staten weigerden het traktaat zelf te onderteekenen. België mocht in die voorwaarden van de Vereenigde Staten en Engeland niets meer verwachten. Alleen het pakt van den Volkenbond kon ook voor België een zekere veiligheid brengen. België, dat echter Engeland en Frankrijk niet meer als borgen had voor zijn neutraliteit, beijverde zich om van beide landen de toezegging te bekomen, dat het steun zou vinden in geval van een niet uitgelokten aanval. De onderhandelingen leidden met Frankrijk tot het akkoord van 7 September 1920. Zooals de heer Paul Hymans, minister van Buitenlandsche Zaken, er op wees in zijn redevoering van 4 Maart 1931, was in 1922 ook een gelijkaardig akkoord ontworpen geworden met Engeland. Dat ontwerp was bestudeerd geworden te Londen door Lord Curzon en den Belgischen gezant baron Moncheur. Het werd onderzocht op de konferentie te Cannes, maar deze werd door onvoorziene voorvallen onderbroken en het ontwerp werd er door begraven. Eigenlijk had men dus van Belgische zijde een dubbel akkoord nagestreefd. | |
Het verdrag van Locarno.In 1925 werd te Locarno door Duitschland, België. Engeland, Frankrijk en Italië het Rijnpakt onderteekend. Daardoor bekwam België den waarborg van Engeland, Frankrijk en Italië. Wij zullen hier niet in herinnering brengen hoe de Locarnopolitiek de uitkomst bracht van zeer bewogen jaren, die zoowel de Roerbezetting als de mislukking van het protokol van Genève zagen gebeuren. Engeland was voor dat algemeen veiligheidsprotokol niet te vinden, omdat het zich niet wou verbinden tusschen te komen in | |
[pagina 155]
| |
elk geschil, dat zich in Europa kan voordoen, en sir Austen Chamberlain had te Genève op de mogelijkheid gewezen voor zekere Staten om bijzondere akkoorden te sluiten met het oog op hun veiligheid. Op dezen grondslag werden de onderhandelingen gevoerd, die naar de Locarno-verdragen hebben geleid en men weet hoe sir Austen Chamberlain in de ‘Daily Telegraph’ deze verdragen nog onlangs heeft verdedigd als zijnde de grootste waarborg voor den vrede. Het militair akkoord van 1920 dient ook beschouwd als zijnde ondergeschikt aan het Rijnpakt van Locarno. Het is immers uitsluitend van verdedigenden aard, volgens de tusschen Frankrijk en België gevoerde briefwisseling, en het houdt slechts verband met een niet uitgelokten aanval, terwijl de beide Staten volkomen souverein zijn wat de militaire lasten en wat de beoordeeling aangaat van de omstandigheden, waarin het akkoord zijn uitwerking zou hebben. Ik heb tot dubbelen plicht daarop te wijzen, omdat zoowel de socialistische leider Vandervelde als de heer Poullet, een der leiders van de katholieke Vlamingen, zoo uitdrukkelijk op dat karakter van het akkoord den nadruk hebben gelegd. Indien er tegen dat akkoord destijds opgekomen werd uit bezorgdheid voor de ongerepte zelfstandigheid van België, dan kunnen deze bezwaren na Locarno niet meer bestaan, omdat daardoor voor België een stelsel van veiligheid werd voorzien, dat met zijn zelfstandigheid volkomen in overeenstemming is. | |
Het belang van de veiligheid.Hoe meer een klein land zijn veiligheid verzekerd weet, hoe zelfstandiger het is. Laat ons even bepalen waarop die veiligheid voor België berust. Eerst en vooral, hoe men over het Fransch-Belgisch militair akkoord ook moge gedacht hebben, zou ik niet wenschen dat er eenig misverstand zou ontstaan nopens de noodzakelijkheid voor een land, aardrijkskundig gelegen als België en waar zoowat dertig oorlogen werden uitgevochten, om voor een behoorlijke landsverdediging te zorgen. | |
[pagina 156]
| |
Alle kleine landen hebben tot plicht de algemeene veiligheid en den vrede in de wereld te dienen. Wij zijn pacifisten, voorstanders van het nieuwe volkenrecht, zoowel uit aanhankelijkheid aan den vrede als uit zelfbehoud. Maar zoolang een wereldbrand kan ontstaan, moeten wij de noodige premie kunnen betalen om zooveel mogelijk te beletten, dat hij onze haardsteden zou aantasten. | |
De Volkenbond.De Volkenbond is nog niet tot de noodige ontwikkeling gekomen. Hij wordt soms tot in zijn grondvesten bedreigd. Die bedreiging komt echter nooit van de kleine landen, want zij waardeeren wat het pakt van den Volkenbond voor hen aan veiligheid brengen kan. De leden van den Volkenbond verbinden er zich immers toe de territoriale integriteit en de politieke onafhankelijkheid van alle toetredende staten te eerbiedigen. In geval van oorlog of oorlogsbedreiging, moeten zij naar middelen uitzien om den vrede te behouden. Artikel 16 van het handvest voorziet dwangmiddelen tegen de landen, die den oorlog ontketenen. Het Rijnpakt van Locarno waarborgt de onschendbaarheid van de Belgische grenzen en in geval van een niet-uitgelokten aanval, moeten de onderteekenende Staten den aangevallen Staat hulp bieden. Door het Rijnpakt wordt ook de verplichte neutraliteit van België afgeschaft. Deze is trouwens onvereenigbaar met het lidmaatschap van den Volkenbond. Ik voeg er echter onmiddellijk aan toe dat zulks geenszins beteekent, dat België zich in een stelsel van bondgenootschappen zou moeten laten inlijven. Ook Zwitserland kent geen stelsel van verplichte neutraliteit en toch weet het zijn zelfstandigheid hoog te houden. Naar mijn diepe overtuiging kan er voor België geen andere internationale politiek dan die van de zelfstandigheid bestaan. | |
[pagina 157]
| |
De ekonomische politiek van België.Overigens, wordt ook niet aangetoond door de ekonomische politiek, die België tot nu toe standvastig gevolgd heeft, dat het ondanks de moeilijke tijden den noodigen zin bewaard heeft voor de hoogere wetten, waaraan zijn lotsbestemming onderworpen blijft? In zijn boek, dat wijlen de groote ekonomist Em. Waxweiler tijdens den oorlog aan de verdediging van België heeft gewijd en dat onder den titel verscheen: ‘België onzijdig en getrouw’, legde hij met klem nadruk op de evenwichtspolitiek, die België onverstoorbaar heeft gevolgd, en hij beschouwde deze politiek als een voorwaarde voor het bestaan zelf van het land. Bij herhaling hebben onze afgevaardigden op de ekonomische konferenties de afgevaardigden van de kleine landen en in het bijzonder die van Nederland ontmoet voor een gemeenschappelijk werk, waardoor de ekonomische verhoudingen in de wereld zouden verbeterd zijn. Men herinnere zich slechts de internationale ekonomische konferentie te Genève in 1927, die een gansch programma ontworpen had om een beter wereldverkeer te verzekeren. Het is in elk geval niet de schuld van de kleine landen, indien de plannen van de ekonomische konferentie te Genève niet in vervulling zijn gegaan. En wie zal het aandeel bepalen dat deze mislukking had aan de ekonomische krisis en aan al de rampen die zij over de wereld heeft gebracht? | |
Oslo en Ouchy.Oslo, Ouchy, zij zijn als lichtbakens voor de ontredderde schepen die hun weg zoeken te midden van den ekonomischen storm. Oslo bracht slechts de verplichting mee dat de Skandinavische landen, Nederland en België met elkaar overleg zouden plegen alvorens nieuwe handelsbelemmeringen in te voeren. Het was een eerste gebaar, dat den weg aantoonde die bevrijding kon brengen uit den ekonomischen nood. Ouchy moest voor Nederland en België een geleidelijke vermindering van de toltarieven meebrengen en was tevens bedoeld | |
[pagina 158]
| |
als de kern van een veelzijdige overeenkomst, die toegankelijk zou zijn voor alle naties. Bekende ekonomisten hebben er hun goedkeuring aan gehecht. Op de ekonomische wereldkonferentie te Londen vond de gedachte bijval; men mag zelfs getuigen dat zij ons het eenige uitzicht op een verbetering van het wereldverkeer heeft gebracht. Men weet echter hoe de Londensche konferentie schipbreuk heeft geleden wegens den onwil van de Vereenigde Staten om zelfs tot een voorloopige stabilisatie over te gaan. Waarom ik zooveel nadruk leg op dit uitzicht van de ekonomische politiek, door België gevoerd? Omdat ook de zelfstandigheidsgedachte er mee vergroeid is. Ondanks de lastige ekonomische omstandigheden en de verlokkelijke plannen, die van zekere zijde werden ontvouwd, als zou Frankrijk zijn markten voor de Belgische produkten plots met de grootste vrijgevigheid willen openzetten, heeft de gedachte van een tolunie met Frankrijk maar weinig bijval gevonden. Men beseft inderdaad zeer goed dat een tolunie met een groot land voor een kleine natie een ondergeschiktheid meebrengt, die onvereenigbaar is met haar politieke zelfstandigheid. De tolunie veronderstelt immers dat de tolgrens van het kleine land bepaald worde door de groote mogendheid, terwijl gansch het fiskaal stelsel, alsmede de tarieven voor het vervoer, enz., noodzakelijk onderworpen zijn aan den wil van deze laatste. Overigens was de bijzondere kommissie, door den minister van Buitenlandsche Zaken aangesteld om de Belgische handelspolitiek na te gaan, insgelijks van meening dat er voor België geen aanleiding bestaat om met Frankrijk een tolunie aan te gaan. Deze kommissie had als voorzitter den heer Theunis, minister van Staat en als verslaggever den heer Van Zeeland, bestuurder van de Nationale Bank. Het ware inderdaad verkeerd te denken dat alleen de Vlaamschgezinden tegenstanders zijn van een tolunie met Frankrijk. Gansch de ekonomische politiek van België is immers onver- | |
[pagina 159]
| |
eenigbaar met de eenzijdige oriënteering, welke een tolverbond met een groote mogendheid zou meebrengen. Wat men echter hier wel getuigen mag is dat, indien zekere Waalsche kringen voor een tolverbond met Frankrijk ijveren, ook die Vlamingen, die hun heil zoeken in een ontwrichting van den Belgischen Staat, door die roekelooze drijverijen de traditioneele evenwichtspolitiek van België op ekonomisch gebied, helpen in gevaar brengen. Het behoud van de staatkundige eenheid van België is, naar mijn diepe overtuiging, ten volle vereenigbaar met de duurzame Vlaamsche belangen, terwijl de scheuring van België niet alleen een algemeene wanorde in West-Europa zou meebrengen, maar ook zekere zoogenaamde oplossingen zou kunnen aanmoedigen, die gevaarlijk zijn niet alleen voor Vlaanderen, maar ook voor Nederland en voor een duurzamen vrede in West-Europa. Wie kan zich, daargelaten al de andere bezwaren, een afgesloten gebied Nederland-Vlaanderen voorstellen met het gevolg dat bij voorbeeld Antwerpen van de Waalsche nijverheid zou afgesloten zijn? Na nieuwe Europeesche verwikkelingen en wellicht oorlogen, die een scheidingsavontuur in België zou meebrengen, zou men zich slechts een enkele zoogenaamde oplossing kunnen indenken, namelijk die waardoor de groote mogendheden een akkoord zouden sluiten op onzen rug, zoodat men nog slechts aan een groot-Nederlandsche politiek zou kunnen doen in de onderworpenheid. | |
De lotsbestemming van de kleine landen.Sommigen beweren dat de tijd van de kleine landen voorbij is. Zwitserland, België, Nederland, Denemarken, Noorwegen, Zweden, enz., zouden geen reden van bestaan meer hebben. Men bedenke echter wat de wereld aan geestesvrijheid op elk gebied zou inboeten, indien al deze kleine landen moesten opgenomen worden in groote gemeenschappen. Men bedenke hoe het internationale leven er door zou verarmd zijn, want wij mogen wel getuigen dat de kleine volken beter internationaal zijn, in de ware beteekenis van het woord, dan de groote naties. | |
[pagina 160]
| |
Waren er slechts kleine vredelievende naties, het spook van den oorlog zou niet opnieuw opdoemen in het verschiet. Laten wij, burgers van kleine naties, vertrouwen bewaren in hun lotsbestemming, laten wij zoeken niet naar wat verdeelt, maar wel naar wat vereenigt. De politieke en ekonomische gevaren noodigen er ons toe uit. Wij moeten handhaven niet alleen in eigen belang, maar ook met het oog gericht op de volkerengemeenschap van de toekomst, die toch eens den werkelijken vrede zal mogen begroeten.
J. HOSTE. |
|