De Vlaamsche Gids. Jaargang 22(1933-1934)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Bloemenklacht Heel dicht bij de ontloken rozen, Om hun geuren begeerd en bekend, Hielden vele madelieven Droevig hun kroontjen afgewend. Vragend staarden de andere bloemen De blanke margerietjes aan, Die toch steeds als stille vrienden Naast de rozen hadden gestaan. En de bontgewiekte vlinders, Fladdrend boven 't wuivend gras, Kwamen de meizoetjes vragen, Waarom bij hen zoo'n droefheid was. ‘Ach,’ zuchtten de madelieven, ‘Steeg óók zoo'n geur, heerlijk en fijn, Uit onze hei-witte kronen, Wat zou men naar ons begeerig zijn!’ De ranonkels hadden het klagen Van hun blanke buurkens verstaan En waren vol medelijen Met hen aan het schreien gegaan. Maar een fee met teere handen Streelde de klagende bloemen zacht En vond veel troostende woorden Voor hun sneeuwwitte bloemenpracht. [pagina 34] [p. 34] ‘Waarom de rozen benijen?’ Vroeg hun de lieve bloemenfee; ‘Met ù toch vlecht men kransen, En tooit er de kindjes mee. Daarvoor kiest niemand toch rozen, Geen witte, geen roode, och neen, Want rozen die hebben doornen, Die brengen maar pijn en geween. Als de rozen nog niet bloeien, Blinkt uw knopken reeds in 't gras, En zijn de andren al làng verdwenen, Gij bloeit of 't eeuwig Lente was! Daarom, o kleine madelieven, Weest zonder rozengeur tevrêe, En spreidt uw sneeuwwitte kroontjes Weer vroolijk voor de bloemenfee.’ Plots was heel hun smart verdwenen. Allen beurden het blanke kroontjen op, En groetten met vriendelijk welkom Den piepjongen rozeknop! TINE RABHOOY. Vorige Volgende