| |
| |
| |
Moeder's Huis
Aan de witgekalkte muren met het kleine tralievenster en het eentonige, grijze leven in de cel, was Ward stilaan gewoon geraakt.
Zijn werk verrichtte hij met een nauwkeurige stiptheid en met ijver.
Dit had hem, reeds na enkele maanden gevangenzitting, enkele karweitjes bezorgd buiten de cel, zoodat het meermalen gebeurde dat hij gelast werd met een werkje in den tuin, waar hij zich dan in de volle lucht kon bewegen en ongehinderd de kwikvlugge vogels gadeslaan.
Met den dokter stond hij op een goeden voet. Deze bezorgde hem ook wel eens wat tabak, als hij in den hof aan het werk was. Een lekkere pijp en een praatje met den dokter waren dan ook een welgekomen buitenkansje.
De gevangenisgeneesheer was een man met een hart.
Hij was bijzonder bekommerd om het lot van Ward en zijn familie.
- Als ge later vrij zijt, Ward, had hij eens gezegd, dan kom ik u stellig thuis een bezoek brengen.
Thans zat Ward voor den zooveelsten keer in zijn cel en plakte ijverig papieren zakken. Veel bracht het niet op; het was een tijdroovend werkje, maar de uurwijzer liep er wat sneller door.
Daar ging de deur open en de bewaarder stond in de cel.
- Nummer 73!... Bij den heer Directeur!
Ward keek verbaasd op. Wanneer de directie een gevangene vroeg, dan was dat steeds voor iets heel bijzonders. Gewone mededeelingen werden door de griffie en door de bewakers gedaan. Zou soms???... De gedachten van Ward dwarrelden weg.
- Vlug wat! drong de bewaarder aan.
| |
| |
Ward rees overeind en stapte de cel uit, op den voet gevolgd door den bewaarder.
Het ging een tijdje door lange gangen, langs tallooze smalle deurtjes.
In het centrum werd nummer 73 toevertrouwd aan een anderen bewaarder, die Ward rechtstreeks ter bestemming bracht.
De heele tocht had precies vijf minuten geduurd.
De Directeur was een eerbiedwaardig man, zeer verstandig en weinig spraakzaam. Het gebeurde zelden dat zijn strenge mond zich tot een lach plooide. Ditmaal scheen het nochtans een uitzondering te zullen worden, want bij het binnenkomen van nummer 73 vroeg hij heel vriendelijk:
- Ward Luyten?
- Jawel, meneer de Directeur!... antwoordde Ward bedeesd.
- Ik heb u doen roepen om een inlichting te vragen, zei de ambtenaar gemoedelijk.
Ward voelde zich dadelijk opgelucht. Hij had slecht nieuws van huis verwacht. Zijn oude moeder was in den laatsten tijd ook zoo aan het sukkelen.
De Directeur schoof zijn bril wat hooger en vroeg op den man af:
- Indien ge nu plots moest vrijgesteld worden, wat zoudt ge dan doen?
Ward keek een oogenblik verrast. Nu vrijgesteld worden? Hij had nog meer dan twee jaar te zitten! Wat hij doen zou?... O! dat wist hij beslist!
- Recht naar huis gaan, meneer de Directeur! antwoordde hij met vaste stem.
De Directeur bladerde even in een bundel.
- Als ik me niet vergis, ging hij na een poos verder, dan hieldt ge vóór uw aanhouding verblijf in het huis van uw moeder, niet waar?
Ward knikte bevestigend.
- Uw vrouw woont daar nog. Ge bezit dus geen eigen boerderij. Hoe zal het dan moeten gaan met uw broer, als ge vrij komt?
Een donkere vlam flitste even in de oogen van Ward. Zijn blikken ontmoetten echter de strenge, grijze oogen van den
| |
| |
man-in-uniform, in den zetel vóór hem, en hij voelde zich kalm worden.
- Ik werd door vader-zaliger aangeduid om hem op de boerderij op te volgen, begon Ward. Dat was zijn uitdrukkelijke wil op zijn sterfbed. Vader was er van overtuigd dat mijn broer niet deugde om het bedrijf te leiden. De jaren hebben hem in het gelijk gesteld. Kobus is aan den drank verslaafd en verwaarloost de belangen van het gedoe. Vóór twee jaren was het een beroerde tijd voor de boeren. De oogst was mislukt en de prijzen voor den verkoop van vruchten bleven laag. Ik was verplicht om naar Frankrijk te gaan werken, ten einde ons in het leven te houden. Mijn broer wou niet mee. Die vond het werk in Frankrijk te lastig... Daar is nu eenmaal niets aan te veranderen. Voor flinke loonen moet er ook hard gewerkt worden. Ik heb heel wat geld meegebracht van ginder, en nu denk ik bij mijn invrijheidsstelling de boederij terug aan den gang te zetten... Het is er ondertusschen voor den boer wat beter op geworden...
Ward zweeg. Zijn vingers kraakten in zijn sterke, gesloten vuisten. Het was hem duidelijk aan te zien dat hij zoo maar meteen aan den gang wilde gaan.
De Directeur had aandachtig naar de woorden van nummer 73 geluisterd. Hij wreef even peinzend over de kin, tikte een poosje met zijn potlood op het tafelblad en zei dan langzaam:
- Ziehier waarover het gaat... Er is nu bijna een jaar verloopen, wat een derde van uw straf beteekent. Ge kunt dus eventueel voorgesteld worden om van de voorwaardelijke invrijheidsstelling te genieten. Ik wil u niet verbergen dat ik u om uw gedrag hier in de inrichting zeer waardeer en in u geen gewonen boef meen te ontdekken. Dat is overigens ook de meening van de commissie. De directie zal dan ook niet aarzelen om ten gepasten tijde een voorstel in te dienen bij het ministerie. Er zijn echter waarborgen noodig voor de volledige rehabilitatie van den gevangene. Zoo zouden wij ook zekerheid moeten hebben dat uw terugkeer in het vaderlijk huis geen bron wordt van nieuwe wrijving. Begrijpt ge mij?
Ward was bleek geworden om de lippen. Hij begreep maar al te goed waar de Directeur op aanstuurde.
- Dus om mijn broer moet ik uit moeder's huis? vroeg hij bitter.
| |
| |
- Denk er aan dat het om uw vrijheid gaat! merkte de ambtenaar ontwijkend op. Kunt ge met uw spaarpenningen geen kleine hoeve huren voor enkele jaren? Ge zoudt dan heel rustig kunnen leven met uw vrouw. Me dunkt dat dit een gelukkige oplossing is...
Nummer 73 antwoordde niet meer. Hij scheen als versteend in zijn boevenpak. Zijn oogen staarden naar den grond.
De Directeur praatte nog lang en wikte het voor en het tegen van zijn stelling. Zijn stem klonk warm en overtuigend. Hij moest wel heel veel belang stellen in nummer 73. Misschien was de voorspraak van den dokter hieraan niet vreemd.
Ward kwam stilaan onder den invloed van het ernstige betoog van den Directeur. Alles wel ingezien was die voorwaarde nog zoo zwaar niet. Hij zou inderdaad veel rustiger alleen wonen op een klein pachthof. Hij zou dan ook veel minder zorgen kennen en zijn rechten op het vaderlijk erfdeel waren er niet door aangetast.
- Denk er nog enkele dagen over na, besloot de gevangenisdirecteur, en kom me dan uw besluit mededeelen.
Hij drukte op een schel. De bewaarder trad binnen.
- Breng nummer 73 terug naar de cel! zei de ambtenaar koel.
Ward stapte als in een droom naast zijn geleider.
Een massa van gedachten overrompelde hem en liet hem geen rust. Zijn eigenliefde kwam in opstand tegen het feit dat hij op de vaderlijke hoeve de plaats moest ruimen voor zijn broeder, al was het maar tijdelijk, zooals de Directeur had voorgesteld. Maar tijdelijk, beteekende dat niet voor altijd? Langs den anderen kant was het aanbod om binnen korten tijd de gevangenis te verlaten zeer bekoorlijk. Het vooruitzicht nog een paar jaar in het traliehok 73 door te brengen was verre van prettig. Zou hij bovendien nog zoolang het celregiem zonder schade kunnen dragen? Wat zou er ondertusschen van Suze, zijn vrouw, geworden? En zijn oude moeder? Had hij wel het recht een voordeel te weigeren uit persoonlijken trots, wanneer dit voordeel twee geliefde wezens kon opmonteren en van een drukkende neerslachtigheid bevrijden?
Ward schudde het hoofd. De beslissing was moeilijk...
Toen 's avonds de bedden in alle cellen met dof gestommel
| |
| |
opengeslagen werden en even later de gaspit met een fluitend zuchtje uitdoofde, was Ward nog altijd niet tot een besluit gekomen.
Hij lag klaarwakker op zijn harde matras en tuurde peinzend naar de vage lichtvlek van het hooge tralievenstertje.
't Was stil geworden in het groote gebouw. Alle gevangenen waren nu naar bed. Alleen enkele bewaarders gleden nog geruischloos en met gespitste ooren door de lange, schemer-verlichte gangen.
Dof tramgerinkel en autogetoet drongen nu en dan tot het centrum door.
Ward lag maar te denken...
Ward had dien nacht slecht geslapen.
Toen 's morgens de bel luidde, kwam hij met een loodzwaren kop uit het bed. Zijn besluit was nog altijd niet getroffen.
Met loome gebaren schudde hij zijn matras op, vouwde lakens en dekens in rechte plooien en klapte het bed dicht.
Het klapdeurtje ging open. De koffie en het halve brood werden aangereikt.
Het smaakte niet zooals gewoonlijk.
Ward vond het brood minder goed dan op andere dagen. Ook de koffie was niet lekker.
's Morgens hebben de gevangenen heel wat te doen. De tijd is juist uitgemeten en er moet haastig doorgewerkt worden om tijdig klaar te komen tegen het uur van de wandeling. Overal hoort men deuren dichtslaan en sleutelgerammel. Door de gangen rijdt men met de broodmanden en de koffiekruiken. Emmers schuren en schuiven over den vloer. In alle cellen is het een gestommel, want de gevangenen moeten zelf hun cellen reinigen...
Ward vond wat afleiding in het opruimen van zijn celhokje.
Hij was zoodanig in de weer met de dweil dat hij de dokter niet hoorde binnenkomen en werkelijk schrok toen hij bij het omdraaien den geneesheer ontwaarde.
- Dag, Ward! groette de dokter vriendelijk.
- Dag, meneer de dokter! antwoordde Ward verlegen, terwijl hij de natte handen aan zijn schort afdroogde.
- De bewaarder vertelt dat ge gisteren bij den Directeur geroepen zijt, wilde de geneesheer weten.
| |
| |
Ward knikte.
- En?
Ward antwoordde niet dadelijk. Hij vermoedde wel dat de dokter van alles op de hoogte was en met den Directeur over zijn geval overleg had gepleegd.
- Mag ik niet weten wat de directeur u vertelde, Ward? drong de dokter aan.
- Er is kans op een invrijheidsstelling, zei Ward stil. Maar op één voorwaarde...
De dokter keek vol verwachting.
- Ik mag niet terug naar moeder's huis...
- Zoo?
- Ik loop daar mijn broer in den weg! voegde Ward er bitter aan toe.
Er volgde een kleine pauze, tijdens dewelke de gevangene een paar stappen over en weer liep, even de dekens van zijn bed nog wat rechter trok, maar er zorg voor droeg den dokter niet in de oogen te blikken.
De geneesheer hield Ward scherp in het oog en overlegde wat er in dit geval te doen stond. Hij wist dat de procureur bezwaar maakte tegen den terugkeer van Ward op de ouderlijke hoeve. Ward was een goeie kerel, maar een licht ontvlambaar karakter en het was te vreezen dat een conflict met zijn broer zich spoedig zou herhalen.
Ward had eens zijn broer, toen deze dronken thuis kwam, wat zich herhaaldelijk voordeed, met den kachelpook in een opwelling van drift neergeslagen.
De rechtbank had verzachtende omstandigheden in acht genomen, gezien het vlekkeloos verleden van den dader en het wangedrag van het slachtoffer, dat geregeld herrie schopte in de ouderlijke woning. Maar iemand neerslaan is nu eenmaal door de wet verboden, en Ward kreeg dan ook drie jaar gevangenisstraf. De straf was niet zwaar, want op het oogenblik van het proces zweefde de broer van Ward nog tusschen leven en dood...
De dokter streek even peinzend met de hand door het haar.
Het leek een moeilijk geval. De werkzame zoon, een gewezen gevangenisboef, werd uit moeder's huis gedrongen, ter wille van den zoon, die zich regelmatig bedronk en ellende bracht onder het ouderlijke dak...
| |
| |
- Luister, Ward... zei de geneesheer. Uw broer is nog niet getrouwd en moet dus bij moeder blijven... Gij hebt een vrouw en kunt gemakkelijk met uw gezin een kleine hoeve betrekken... Laat ons hopen dat uw broer spoedig den drank laat varen... Eenmaal zoover, kan er nog altijd beraadslaagd worden over de verdere toekomst...
- Ik heb het meeste recht op vader's hof... Vader heeft dat zelf zoo gewild, zei Ward koppig.
- Ik zou daar maar niet verder over piekeren, Ward!... Uw vrijheid telt toch ook voor iets?
- Die krijg ik ook binnen twee jaar! merkte de gevangene ironisch op. Ik zal het hier nog wel zoo lang uithouden.
- Ge vergeet dat uw vrouw met ongeduld op haar man wacht!
Ward voelde het pijnlijke van deze opmerking. De dokter had gelijk. Telkens Suze hem in de gevangenis een bezoek bracht, kon hij duidelijk aan haar woorden en haar gelaat bemerken, hoe zij leed onder zijn opsluiting. Een prettig leven had ze nu voor het oogenblik niet. Dat kon hij zich best voorstellen. En dan... nog twee jaar!
- Wandeling! riep de bewaarder waarschuwend.
De dokter stond recht.
- Dus, Ward... Ge weet nu hoe ik er over denk.... Deel maar zoo gauw mogelijk aan den Directeur mede dat ge aanvaardt... Dat is het beste!
Daarop ging hij uit de cel...
De celdeuren werden opengezet en uit elke cel kwam een gevangene naar buiten, om zijn plaats in te nemen in de lange rij bleeke gezichten.
Ook Ward kreeg zijn plaats. Een fluitsignaal weerklonk en bijna op een drafje zette de rij zich in beweging, regelrecht naar de wandelhokken.
De bewaarders hielden de gevangenen aandachtig in het oog. Spreken was streng verboden en wie betrapt werd, liep een tuchtstraf op. Ook het doorgeven van briefjes, tabak en ander rookgerief was verboden. Vooral aan den draai bij hoekmuren was de kontrool streng. De bewaarders waren moeilijk te verschalken en het was slechts bij uitzondering dat men ongestraft vlug een cigarette of een beetje tabak kon overreiken...
| |
| |
Ieder gevangene kreeg nu zijn getralied wandelhokje.
Nadat Ward zijn pijp had aangestoken aan den brandenden fakkelstok van den bewaarder en het deurtje dichtgegrendeld was, begon hij met regelmatige stappen zijn kooi rond te wandelen.
In veertien stappen was hij rond.
Het weer was mooi, de zon scheen lekker... Dat was heel wat prettiger dan regen, want dan moest men onder het afdakje schuilen en kon men geen voet verzetten.
De vloer van de kooi was geplaveid; boven en vooraan waren traliën, links en rechts een muur.
Nu, men kon toch een lapje lucht zien en de zon scheen ook naar binnen. Vooraan had Ward het zicht op den tuin.
Met diepe teugen haalde hij de frissche lucht naar binnen en rookte ondertusschen smakelijk zijn pijp.
Even kwam de kat door de traliën naar binnen, gleed ronkend langs zijn beenen en verdween dan op dezelfde manier naar het volgend hokje.
Die kat deed haar ronde van elken morgen. Het gebeurde vaak dat de gevangenen, die op dat bezoek gesteld waren, een smakelijk hapje voor de poes meebrachten...
Ward liep peinzend rond. Hij moest een besluit treffen, want de Directeur wachtte op zijn antwoord. Het was te vreezen dat, indien hij te lang met zijn antwoord draalde, de Directeur zich ook niet meer aan zijn geval zou interesseeren... en dan was de kans verkeken!
En Suze?... Hoe zou Suze die verhuizing opvatten? Voor haar was dit waarschijnlijk zonder belang. Ze zou hem stellig volgen, waar hij ook heen trok. De kwestie was maar een treffelijk boerderijtje te vinden. Hij kon toch zoo maar niet hals over kop een huis gaan huren!.. De grond moest goed en vruchtbaar zijn. Indien hij Suze maar een brief kon schrijven om haar meening in te winnen. Maar dat was onmogelijk. Zijn brief zou stellig niet mogen vertrekken. Niemand buiten de gevangenis mocht iets van de voorwaarden van zijn vervroegde invrijheidsstelling vernemen. Wachten tot Suze hem kwam bezoeken, en dan met haar de zaak bespreken?.. Suze was pas vóór een paar dagen op bezoek geweest en het volgende bezoek zou over een maand plaats vinden..
Hoe Ward het vraagstuk ook keerde en draaide, de slotsom
| |
| |
bleef steeds dezelfde: hij moest zelf en dat dadelijk de beslissing treffen.
De klok luidde. Het half uur van de wandeling was om.
Weer ging het in rij terug naar de cellen.
Aan de overzijde van de breede gang kwam een andere rij gevangenen aanschuiven, om de leeggekomen wandelhokjes op hun beurt te gaan bezetten.
Eenmaal terug in zijn cel, zette Ward zich aan het werk. Zakken plakken... Machinaal plooide hij het papier, sneed en plakte zonder opkijken. Ondertusschen waren zijn gedachten ijverig bezig.
Toen 's middags de warme soep aangereikt werd, lepelde hij hongerig de kom leeg.
Er kwam nu een half uur rust.
Ward nam papier en inkt en schreef met groote hanepooten een innigen brief naar Suze. In een postscriptum informeerde hij naar de huurprijzen van de huizen en het land.
's Anderen daags vroeg Ward om den Directeur te spreken.
Het duurde natuurlijk nog een heel tijdje voor hij de toelating bekwam en de bewaarder hem kwam halen.
- Nummer 73! meldde de bewaarder bij den Directeur en trok zich onmiddellijk terug.
- Welnu, hebt ge er over nagedacht? vroeg de ambtenaar.
- Ik denk dat ik maar zal aannemen, meneer de Direkteur! zei Ward.
De man-in-uniform knikte goedkeurend.
- Alleen, waagde Ward er bij te zeggen, zou ik toch minstens nog een maand bij moeder moeten inwonen. Ik kan zoo maar niet weggaan... Ik moet toch den tijd hebben om een huis te vinden.
De Directeur begreep dat ook.
- Ik zal deze bijzonderheid noteeren, voegde hij er aan toe. Ik doe u opmerken dat de voorwaarde voor uw invrijheidsstelling stipt moet nageleefd worden. Zooniet loopt ge gevaar terug te moeten komen.
Ward knikte dat hij begrepen had.
- Best, besloot de Directeur. Ik zal de voorwaardelijke
| |
| |
invrijheidsstelling voorstellen. Ik geloof wel dat het in orde komt. Tot zoolang nog maar wat geduld.
Ward dankte.
De schel rinkelde en Ward werd door een bewaarder weggeleid.
Drie maanden later werd Ward in vrijheid gesteld, onder de uitdrukkelijke voorwaarde niet zijn intrek te nemen in moeder's huis, of althans slechts gedurende een tijdje, ten hoogste een maand, er verblijf te houden.
De thuiskomst van Ward was gewoon geweest.
Suze had zijn pakje aangenomen en hem dadelijk koffie met boterhammen voorgeschoven, terwijl moeder een traan wegveegde.
Mon, de broer van Ward, was niet thuis. Moeder zei dat hij op het land was. Ward vroeg niet om hem te gaan roepen.
Hij verzocht om andere kleederen en ging achter in den moestuin rondloopen.
Toen Suze wat later kwam kijken, zag ze dat Ward reeds aan het spitten was.
- Goddank! lispelde ze vergenoegd. Ik had me die terugkomst veel erger voorgesteld.
's Middags ontmoetten de twee broers elkaar aan tafel.
- Dag, Mon! zei Ward gewoon.
- Dag! antwoordde Mon zonder meer.
Daarop werd de soep zwijgend uitgelepeld. De vrouwen waren verstandig genoeg om Ward niet uit te vragen over zijn verblijf in de gevangenis.
Toch meende Suze te moeten opmerken dat Mon nu wist dat zij gingen verhuizen...
En zoo gingen de dagen.
De twee broers spraken tegen elkaar niet.
Suze had wel een poging bij haar man aangewend om in dezen toestand verandering te brengen, maar Ward schudde koppig het hoofd. Ook moeder had getracht Mon te overreden, maar deze was dadelijk brutaal uitgeschoten en had met wrok herinnerd aan de vroegere feiten. Bij het aandringen van zijn moeder had de jongste zoon den vinger gelegd op het litteeken op het hoofd en gezegd dat hij dit teeken zijn gansche leven als een blijvend merk zou meedragen.
| |
| |
De verzoening bleek onmogelijk.
Ward had betrekkelijk gauw een klein pachthof kunnen huren. De grond was er goed en het woonhuis niet te groot.
De dag vóór de verhuizing was Mon van 's morgens vroeg reeds weggegaan.
's Middags wist Suze reeds dat hij lawaai zat te maken in de herbergen van het dorp. Zij kreeg een voorgevoel van een naderend onheil en ging de moeder waarschuwen.
De oude vrouw begon dadelijk te weenen.
- Als er maar niets gebeurt! snikte ze. Als er maar niets gebeurt! We zouden hem naar huis moeten krijgen...
- Ik wil wel gaan en hem zoeken, zei Suze, maar hij zal niet willen meekomen. Als we hem in zijn bed krijgen, dan slaapt hij tot morgen, en dan is er kans dat we reeds verhuisd zijn.
- Ach ja, ga hem halen! smeekte het oudje.
Suze ging, maar kwam alleen terug.
Mon had haar voor leelijke dingen gescholden, zoodat ze beschaamd uit de herberg geloopen was.
Ook de moeder beproefde het, maar eveneens zonder resultaat.
Toen nam Suze een kloek besluit. Ze ging Ward op het veld opzoeken.
- Mon zit in de herberg en bedrinkt zich! zei ze moedig.
Ward liet de spade in den grond steken, richtte zich op en keek Suze ondervragend aan.
- We hebben getracht hem naar huis te doen gaan, vervolgde Suze, maar het gaat niet.
- Laat hem zuipen! antwoordde Ward dof. Hij moet het weten!
Suze zweeg. De opmerking van Ward was juist, maar bracht geen oplossing.
Een oogenblik keek Suze peinzend naar den grond. Zou ze maar op den man af haar plannetje ontwikkelen?
Ward greep weer naar de spade en wou verder werken. Suze zag het en zonder aarzelen flapte ze het er uit:
- Indien we vandaag nog verhuisden, Ward?
- Vandaag?... Waarom?
- Ik geloof dat het maar best is, dat we wegaan... Dadelijk...
- Waarom?... We zouden toch morgen pas?
| |
| |
God! wat maakte hij het moeilijk! Dat begreep hij toch, moest hij begrijpen, dat het om Mon was, dat ze vandaag nog weg wilde...
- Om Mon, zei ze voorzichtig.
- Denkt ge dat hij bij de verhuizing een handje zal toesteken? lachte Ward bitter.
- Nee. Maar hij is dronken! merkte Suze op. Ik wil lawaai vermijden.
De oogen van Ward vlamden.
Hemel! daar hebt ge het weer, dacht Suze verschrikt. Die bliksem in zijn oogen! Dat gevaarlijk fonkelen, dat onheilspellend flikkeren onder de wenkbrauwen.
- Wat vreest ge dan? vroeg Ward kort.
- Ik... ik weet het niet! begon Suze te huilen. Maar Mon is wild als hij dronken is.
- Hij zal zich wel koest houden!
- Hij weet niet meer wat hij zegt of doet, als hij gedronken heeft! hield Suze vol. Toe, Ward, wees niet koppig. Laat ons nu... dadelijk verhuizen.
Ward stak de spade opnieuw in den grond en kwam naar Suze toe. Hij legde de zware hand op haar schouder en hief met de andere hand haar gelaat omhoog. Hij keek diep in de betraande oogen van Suze.
- Hebt... hebt ge werkelijk vrees voor het verleden? vroeg hij kalm.
- Mon zal u onaangename dingen zeggen! Hij heeft gedronken! ontweek Suze.
- Misschien hebt ge gelijk, bromde Ward.
Hij stond een oogenblik te staren op de bruine aardkluiten en dacht na.
Suze hield hem hoopvol in het oog.
- Komaan dan! riep Ward beslist. We verhuizen dan maar dadelijk. Misschien zijn we dan nog vóór den avond weg.
Hij ging met kloeken stap voorop en Suze volgde hem verheugd op den voet.
| |
| |
Bij het vallen van den avond begon een slierende, dichte sluiermist de velden aan het oog te onttrekken.
Op het hof van weduwe Luytens stond een ezel in een karretje gespannen. Het karretje was volgeladen met allerlei huisraad en een paar koffers.
Nu en dan bracht Suze nog wat haastig naar buiten.
Het laatste karretje. Dan waren ze weg en was alles heel gewoon verloopen. Ward haalde nu nog de laatste spullen van den zolder.
Op het veldwegeltje naar de hoeve weerklonk een lallende dronkemansstem.
Suze schrok. Dat was Mon!
Ze zag hem komen aanwaggelen langs het hooge koren. Zijn pet stak in zijn vestzak en zijn handen zaten in de broekzakken.
Suze zag met angst de komende dingen te gemoet.
Daar kwam Ward uit de achterdeur. Hij bleef een oogenblik stilstaan en keek zwijgend naar zijn dronken broer.
- Zoo!... Zoo! lalde Mon. Aan het verhuizen?
Ward antwoordde niet. Hij begon het huisraad op het karretje vast te snorren. Suze stak hem een handje toe.
Mon scheen het niet prettig te vinden dat men niet inging op zijn dronkemanspraat.
Hij kwam wat dichter bij het karretje en grinnikte.
- Toe, Mon! smeekte Suze, ga naar binnen.
- Binnen! Naar binnen! Ik sta waar ik wil. Ik mag hier staan. Overal. Jullie niet, hé?... lachte Mon met dubbele tong.
Suze hield haar man angstvallig in het oog. Ward scheen echter de woorden van zijn broer niet te hooren.
- Ik... ik alleen mag hier staan!.. ging Mon grijnslachend verder. Jullie moeten het huis uit. Hoe gauwer hoe liever!
Moeder Luytens had haar zoon gehoord en kwam haastig aangestapt.
- Kom, Mon! Kom binnen! zei ze op ietwat bevelenden toon.
- Ja, seffens, moeder!
Maar onderwijl maakte hij zijn arm los uit haar greep en waggelde naar de andere zijde van het karretje.
| |
| |
Ward keek niet naar zijn broer en knoopte het laatste touw vast.
- Ik mag hier blijven!.. Ik... ik... alleen! herbegon Mon zeurend. Ik ben een deftig man!
Suze keek verschrikt op. Daar kwam het! Nu ging Mon onvoorzichtige woorden zeggen!
Ward bleef bedaard aan het touw werken. Niets liet uiterlijk blijken dat hij de dronkemanswoorden van zijn broer hoorde.
Ook moeder begreep dat Mon er onverantwoordelijke dingen ging uitflappen. Zij poogde nogmaals haar jongsten zoon in huis te loodsen.
- Ga nu mee, Mon! Kom!... Toe, luister nu!
- Seffens, moeder, seffens!
En weer werkte Mon zich los.
- Wij blijven hier wonen, moeder!.. Gij... en ik! Die andere... met... zijn... madame... moeten hier weg! Wij blijven... Wij zijn treffelijke menschen...
Suze verbleekte.
- Treffelijke menschen! herhaalde Mon uitdagend. Wij hebben niet in de gevangenis gezeten!
Ward's handen bleven plots roerloos aan de koorden van het karretje geklemd. Zijn kop werd vuurrood en een floers kwam voor zijn oogen. Een oogenblik duurde het maar, één oogenblik slechts, en dan zag Ward zijn dronken broer duidelijk voor zich staan, met zijn valsch-loerende traanoogen en de vuisten gebald in de broekzakken.
De beide broeders keken elkaar aan als om hun krachten te meten.
Met een smeekenden roep klampte Suze zich in doodsangst aan het sterke lijf van haar man vast. Zij hief haar smeekend gelaat tot hem op en streelde met de hand over zijn harde, verweerde wangen.
Ward duwde haar hand naar beneden en zei kalm:
- Wees maar stil!... We gaan dadelijk weg... Stil maar!
Moeder Luytens hield den arm van Mon omklemd en trachtte hem met zoete woorden in huis te krijgen.
Een kort, krachtig: Hu!...
| |
| |
Ward en Suze stootten met vereende krachten het wagentje aan den gang en de oude ezel trok het piepende, krakende voertuig verder.
Mon stootte zijn schreiende moeder Weg en waggelde de verhuizers achterna.
Met zijn schorre stem riep hij hen allerlei hatelijke scheldwoorden na, steeds luider en luider...
Ward keek niet om. Hij bleef uiterlijk kalm naast den traagstappenden ezel gaan. Alleen zijn gezicht was bleek.
Suze liep achter het karretje en keek nu en dan angstig om.
Zoo ging het een paar honderd meter verder.
Talrijke nieuwsgierigen stonden op hun akkers of hun hof naar het traag voorttrekkend groepje in den muilen weg te kijken.
Mon liep nog een eindje mee en sukkelde ten slotte in een grachtje langs den weg, waar hij brommend en pruttelend bleef liggen...
Toen het karretje piepend den hoek van de kleine hoeve omdraaide, op de binnenplaats stilhield en Ward den teugel op den smallen rug van den ezel neerlegde, kwam Suze op haar man toeloopen.
Zij sloeg haar beide armen om zijn hals en gaf een klinkenden zoen op de bruine wang.
- Sterke vent! juichte zij bewonderend.
- Ge weet niet wat het me gekost heeft! zei Ward heesch.
- Toch wel! Toch wel! zei Suze met stralende oogen. En ik ben er fier om.
Zij zoende hem nogmaals vol trots.
In de vallende duisternis begonnen zij het karretje met den laatsten huisraad te ontladen. Veel lag er niet op en alles was spoedig binnen.
Nadat Ward den ezel in den stal gebracht en het vermoeide dier een hoop versch geurend hooi voorgeworpen had, kwam hij in het keukentje, ontstak zijn pijp en zette zich zwijgend bij de stoof.
Hij hield de drukdoende Suze in het oog en voelde een kalme rust over zich komen.
Het was ten slotte dan toch maar de beste oplossing geweest.
| |
| |
Hij woonde nu apart met zijn vrouw en zou niet meer in zijn huiselijke rust gestoord worden door de wilde tooneelen van een dronken broer.
Misschien zou Mon, nu hij het bedrijf thuis alleen had, ook wat beter oppassen en misschien het drinken laten... Men kon nooit weten!
Suze begon dikke boterhammen te smeren.
Zij voelde dat Ward haar bewegingen volgde en wendde zich om.
Ward greep haar hand, hield ze stevig in zijn sterke knuisten en blikte zijn vrouw dankbaar in de oogen.
FRANS DIRICKX.
|
|