| |
| |
| |
Kinderboeken
We bespraken reeds vroeger de ‘Dolittle’-reeks, door Hugh Lofting, waarvan toen al niet minder dan zeven deelen verschenen waren. Met Doctor Dolittle op de maan (Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam) wordt thans de reeks gesloten,... tot spijt, meenen we, van vele jongeren en volwassenen. Want dat de dokter, - samen met zijn aap, zijn papegaai en zijn jongen vriend Stubbins, - op een reuzenmot naar de maan reist, dat hij er allerlei ontmoetingen doet zooals die met fluisterende planten, zingende boomen, en er kennis maakt met den maanstaat en den Maanman, dat alles is wel interessant, maar het stemt toch treurig, dat Stubbins heelemaal alleen terug op aarde belandt... en Dolittle niet meer van de partij zal zijn. We onthouden dan maar, dat Lofting met deze heele reeks iets éénigs heeft voortgebracht aan verbeelding, aan avontuur en aan humor, zoo in proza als in teekening, en álle 12 jarigen en ouderen er recht op hebben, met de acht Dolittle's kennis te maken.
Hugh Lofting is een Engelschman; Bengt Berg, dien we thans voorstellen, een Zweed.
Om Bengt Berg nader te kenschetsen, konden we zeggen: hij is een gezworen reiziger, die uitzonderlijk sterk van in het wild levende vogels houdt; hij is een expert-fotograaf, die de meest zeldzame momenten weet vast te leggen; hij schrijft op een wijze, die treffend belangstelling wekt en de dieren leert eerbiedigen als schepselen met eigen behoeften en levenswijzen. Twee van zijn boeken, De vliegende draak en Mijn vriend uit Lapland (H.P. Leopold, Den Haag) liggen hier voor ons. Het eerste speurt naar het leven van den haast ongenaakbaren ‘lammergier van den Himalaya’ en leidt ons tevens het grandioos bergachtige Tibet binnen, met zijn heel aparte volk en zeden. Het tweede reist met ons naar het hooge Noorden, waar zich Lahol, de ‘morinelplevier’, een zeer eigenaardige, op zijn eentje levende vogel ophoudt, dien de schrijver te naderen weet en zelfs in zijn hand laat broeden. Ouderen dan 14 jaar dienen zulke boeken te lezen; ze zullen er dan tevens de prachtige, zeldzaam rake foto's in bewonderen
| |
| |
en tevens merken wat een mooie verzorging de uitgever van zijn kant aan het werk besteed heeft.
Mevrouw J.M. Selleger-Elout is een Nederlandsche. Van haar bespraken we voor enkele maanden een bundel sprookjes, ‘Om het Kampvuur’. We deden dat waardeeren, maar durfden niet gissen, dat dezelfde auteur zoo kort daarna reeds met een werkelijk méésterstuk als Lijsje Lorresnor (‘Servire’, Den Haag) zou voor den dag komen. Elders, - in ‘De Kleine Vlaming’, - wijdden we een apart artikeltje aan dit boek, in de hoop, dat velen het voor hun meer dan 12 jarige kinderen of leerlingen koopen zouden. Lijsje Lorresnor, het kind van een arme, zeer zakelijke moeder en een wroetenden, plezierigen droomkop van een vader, moet leeren en werken om den broode, maar slaagt er in, - dank zij de stille hulp van haar vader, - te mogen leeren teekenen en schilderen, om wellicht eens een kunstenares te worden. Dit is zoowat de hoofdlijn van het boek; maar daaromheen draaien een aantal raak opgemerkte gebeurtenisjes, uitgebeeld in zulk buigzaam en psychologisch zoo openbarend taaltje, dat het heele boek één stuk heerlijke opvoeding wordt, ruim zoo sterk en mooi als Nynke Van Hichtum's befaamd geworden ‘Afke's tiental’. Het boek is bizonder jong en frisch van druk en Claudine Doorman teekende 'prenten, waarvan sommige onvergetelijk mooi zijn.
Van dezelfde schrijfster bracht de firma Van Goor (Den Haag) een nieuw verhaal, ‘Keesje Pieterselie’, op de markt en zal dit jaar nog een niéuwen bundel bij ‘Servire’ (id.) verschijnen. We krijgen dus gelegenheid tot nog eens nader kennismaking.
De firma W. De Haan (Utrecht) bezorgde ons, - na de sinds lang uitverkochte, minder degelijke bewerking door Titia Van der Tuuk, - een spiksplinternieuwe, volledige vertaling van H.C. Andersen's Sprookjes en Vertellingen, door Dr. W. Van Eeden. De bundel telt zoo maar 800 groote bladzijden, met enkele vignetten, maar verder zonder illustratieve teekeningen. Dit laatste is geen gebrek, want naast dit boek bestaat, bij dezelfde firma, een rijk door Rie Cramer geïllustreerde uitgave, voor bizonder begoede koopers. Laten we al tevreden zijn met eerstbedoelde, meer populaire, mooi gedrukte uitgave van Andersen's 162 sprookjes en ons er over verheugen, dat Dr. Van Eeden zoo degelijk zijn vertaalwerk heeft opgevat. Zeker, het is in plasticiteit niet altijd gelijk aan het werk van zijn kollega in de letterkunde, mevrouw M. Van Eeden-Van Vloten, die vroeger in vertaling een bloemlezing bezorgde, en ook niet immer aan dat van mevrouw M. Nijland-Van der Meer de Walcheren op haar best, die zoo pas een nieuwe, volledige vertaling onder handen nam; maar het
| |
| |
blijft een volstrekt waardige, mooie Nederlandsche tekst, dien alle liefhebbers van Europa's meest volmaakte kunstsprookjes mochten bezitten en bij gelegenheid onze geschoolde jeugd als een kostbaar bezit dienden voor te leggen.
Na deze Noordnederlandsche uitgaven, die op een meer koopkrachtig en ook meer kooplustig publiek berekend zijn, vermelden we een heele reeks boeken van ten onzent, die als formaat, als druk, als illustratie, als band niet verlangen te wedijveren met het hiervoren vernoemde, maar minder goed voorziene beurzen en vooral minder vrijgevige besturen, openbare als partikuliere, gemakkelijker blijken aan te spreken.
Specialiseerend in dit opzicht is de firma Opdebeek (Antwerpen). Ze weet, dat de Vlaamsche ouders in het algemeen maar weinig geld besteden kunnen, - en willen, - aan lektuur voor kinderen; en ze weet ook en vooral, dat de besturen een onaanzienlijk, om niet te zeggen een onmogelijk laag bedrag beschikbaar stellen om, bij gelegenheid der prijsuitdeelingen, en dan alleen, kinderboeken aan te koopen. Ze berust daarin, - omdat verzet voorloopig weinig baten zou, - en tracht dus boeken op de markt te brengen, die niet al te erg misstaan als uiterlijk, niet al te inferiéur zijn als inhoud en illustratie en tevens kóópelijk blijken voor besturen en partikulieren. We beweren niet, dat ze het zegevierend doet op heel de lijn; naar onze meening kan ze het niet, kan het geen enkele firma buiten haar, - men vrage het b.v. de bekende firma's ‘De Sikkel’, ‘De Standaard’, ‘Office de Publicité’, ‘Excelsior’, e.a., - en moet het al bemoedigend heeten, zoo ze er in slaagt, ons in den regel iets zeer behoorlijks aan te bieden. We komen hier bij gelegenheid wel eens op terug, omdat we meenen, dat ook de auteurs hierbij hun rol, niet altijd hun opbouwende rol, vervullen. In afwachting daarvan duiden we dan op enkele der jongste uitgaven van de firma Opdebeek.
Vooraf een paar algemeene opmerkingen.
Haar boeken zijn zoo groot mogelijk en houden zich meestal aan het opstaand formaat, 27 bij 18 cm. Wie vindt, dat de kinderen ‘toch iets in de hand moeten voelen’, begrijpt bedoelde grootte, - en desnoods dikte, - wel vanzelf; maar hij hoeft zich daarom niet dadelijk, zoomin als wij, met den vórm der boeken te verzoenen. De uitgever zelf, trouwens, vindt het prettig, een keer af te wijken en de hoogte enkele cm. in te korten; hij heeft gelijk... en moge het meer vierkante formaat gerust tot een algemeenen regel maken. - Het grauw aandoende, korrelige soort papier, waarop de magere lettertjes nauwelijks vat kregen, werd blijkbaar heelemaal opgegeven; wat we thans zien is een warm wit-geel papier, met een mooie vette, vierkante letter, en mag al zeker geprezen
| |
| |
worden. - Van de illustrators onthielden we de laatste jaren vooral Elza Van Hagendoren en Nelly Degouy, die treffend koloristischen aanleg hebben en ons reeds een aantal bizonder frissche omslagen bezorgden; maar de eerste mag meer diepte in haar teekening leggen, de tweede meer respekt krijgen voor de gewone werkelijkheid... en beiden kunnen van Raemaeker's ‘Janneman’ nog wel iets leeren over kinderkopjes en beweeglijk kindergedoe.
Dit gezegd zijnde, vestigen we gaarne de aandacht op het werk van enkele auteurs, door de firma Opdebeek uitgegeven.
Van Frans Verschoren's Langs kleine wegen verscheen een derde druk, wat zeggen wil, dat deze realistische tooneeltjes uit het Vlaamsche, vooral het Liersche volks- en kinderleven, in schrijver's literaire, plastische taaltje gehuld, een mooien bijval blijven beleven, vooral bij meer ‘geschoolde’ kinderen.
Van Paul Kiroul is er telkens wat bij. Thans zijn het weer, te gelijk, Van 'n Mesjeutje, Klaas de Musschenherden, Janneken Grootgeweld en Luppe Kaneel. Kiroul kan vertellen, maar heeft zelftucht noodig; had hij deze volkomen bezeten, dan ware het eerste verhaaltje niet verschenen en uit elk van de andere drie een heel rijtje foutjes en manietjes verdwenen, die we reeds elders bespraken. Deze aanmerking neemt echter niet weg, dat ‘Janneken Grootgeweld’ plezierig verteld is, maar vooral ‘Klaas de Musschenherder’ en ‘Luppe Kaneel’ tot de beste sprookjes blijken te behooren, die door een Vlaming werden op papier gezet.
Tine Rabhooy bracht een eerste, dun boekje, Mitsy, met drie korte verhaaltjes er in uit het dagelijksche leven; haar stijl is goed, heeft zelfs een tikje persoonlijken humor en dient alleen maar uit te groeien.
Leo Heibos schreef Muske, enkele avontuurtjes uit een jongensleven; we onthouden daarvan vooral Muske's ontmoeting met de padvinders, die boeiend verteld is.
Beppy Plantenga, die treffend haar taaltje bezit, liet Bobbeltje verschijnen, dat over een ‘spitsvil’ van een meisje handelt en alleen de avontuurtjes te erg aandikt om nog heelemaal geloofd te worden.
Van Eugeen De Ridder lazen we Van Poppe-Mie en Vodde-Jan; 't is een verhaal vol avonturen, waarbij pop en paljas achtereenvolgens in Konijnenland en in Vertelseltjesland terecht komen. De Ridder is een rad verteller en zijn boek het lezen waard; maar had hij zich den tijd tot doordenken gegund, dan had hij er twee, wel gescheiden verhalen van gemaakt... en zelfs zijn taaltje ook wat gepoetst en opgesmukt, wat het best lijden kon.
| |
| |
Bij de firma ‘Steenlandt’ (Kortrijk) verscheen van Piet Schepens In het land der duizend meren, zijnde een verzameling van ruim twintig volkssprookjes uit Finland. Ze zijn kort en bondig, zonder eenige nuttelooze taalversiering, verteld; maar ze doen zeer plastisch aan, als alle onvervalschte sprookjes uit het volk. Jammer, dat er geen volksche prentjes bij te pas mochten komen!
De ‘N.V. Leeslust’ (Antwerpen) bracht ons Kop, door Anton Van de Velde. We hebben herhaaldelijk van Van de Velde gewaagd, als van den Vlaming met de meest avontuurlijke, soms meest ongebreidelde verbeelding, de meest jongensachtige ondeugendheid en het meest persoonlijke, literair het makkelijkst buigzame taaltje,... met echter wel eens van alles te véél er in. Deze groote kwaliteiten en kleine gebreken vindt men weer in ‘Kop’, dit avontuurlijk verhaal van een ezel, die allerlei ontmoetingen beleeft in de wereld van menschen en dieren, tot hij naar Spanje, zijn oude vaderland, terugkeert. We gaan op den inhoud niet in, maar vragen, dat onze jeugd het boek lezen en genieten zou. Mejuffer Chr. Van de Pas teekende er eigenaardige prenten bij, G. Van Raemdonck zorgde voor een sprekenden ‘Kop’ buitenop en de uitgeversfirma gaf het geheel een jong en bizonder aantrekkelijk formaat en levendige letter mee.
Ten slotte vermelden we gaarne, al zijn het geen ontspannende kinderboeken, maar schoolleesboeken: Dierenvreugd en leed, voorlooper, door L. Dorsman en. Jac. Van der Klei, en Het ruischende woud, 5e en 6e deeltje, door Jac. Van der Klei en J.B. Ubink, - alles uitgegeven, op artistieke wijze, door de firma J.B. Wolters (Groningen), - waarin de auteurs weer eens aantoonen, hoe eenvoudig vertellen... eenvoudig een kùnstje kan zijn, dat niet nadoet wie wil. Onze schoolbibliotheken mogen zich haasten, die boekjes aan te koopen.
H. VAN TICHELEN.
|
|