De Vlaamsche Gids. Jaargang 21(1932-1933)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 558] [p. 558] [Vijf gedichten] Stille Herder van mijn Denken... Stille herder van mijn denken, die mijn minst verlangen raadt, waar geleid je mijn gedachten, wijl je zwijgend voor me gaat? Zie, ze garen zich als schapen, en gaan willig met je mee langs de kalme avondlanen naar het land der witte vree... ...Vrome herder van mijn denken, waarom immer verder gaan? 'k Zag reeds lang het lichtend leger van mijn hunk'rend rusten staan!... - ‘Och, ik breng je naar den vijver van je altijd-keerend leed, want er dreigen weemoedswieren, waar je d' andre kwijnen deedt!’ ...En de herder van mijn denken laat m' alleen... en 'k ben zoo bang... 'k Kan het wier niet meer vermijden, want het woekert al te lang! ...Schaam'le schapen van mijn wenschen dolen langs den waterkant, zoekend naar 't onvatbaar leidsel van je eigen zwakke hand... [pagina 559] [p. 559] Sfinx Je blik is voor mij als een donkere woud, dat heel vol geheimenis ligt. Ik zoek er een wegel door ranken en braam, maar... struikel en vind er geen licht! Je blik is me soms als een groot' anemoon die lokt... en ik neig er naar toe... Maar nauw heb ik schijn van heur harte gezien, of schuilende gaat ze weer toe... Je blik doet me zeer als een zingende nacht... Ik vrees... en toch wil ik er heen!... Maar alle gezang gaat al wiegende weg en 'k dwaal door het ziellooze heen... [pagina 560] [p. 560] Ik hoor de Zomerzangen stille klagen Ik hoor de zomerzangen stille klagen in al de blâren die aan 't suizen zijn, in 't kriepend kraken van de doornenhagen, in 't vroege sluim'ren van den zonneschijn. Ik voel den zomeradem kwijnend geuren in 't zeere lichaam van het najaarsveld, in 't krissend vuur dat, waar de velden treuren, het laatste snikken van den Zomer meldt. Ik zie de najaarsvuren branden... branden! ... 'k Heb zooveel lusten nog op d'akker staan. O, gij die 't weet, red met uw mannenhanden nog enk'le blommen... vóór ze sterven gaan... [pagina 561] [p. 561] Op de Zeeë van je Oogen Op de zeeë van je oogen vaart mijn zwak, verlangend hart, als een lichte liefdedobber, dien je met je grillen tart. Op de zeeë van je oogen wil ik dolen zonder wil... Laat de golven woelig dansen tot ik duiz'lig, deinend ril... Laat z'in macht van zegevieren luide zingend langs me gaan, tot ik - schuim aan wilde branding - in je stormzang moet vergaan. [pagina 562] [p. 562] Wanneer je 's Avonds naar me komt Wanneer je 's avonds naar me komt, geef me dan stil je moede oogen. Ik zal ze streelen met een lach, vol deemoed langs je heen gebogen. Wil in je sterke mannenhand den slappen steun der mijne vangen, want in het loover van je ziel weet ik verborgen weeën hangen. Wanneer je moed'loos naar me komt, laat me dan ééns de vrouwe wezen die, met de geuren van haar woord, je zieke peinzen zal genezen. JULIA TULKENS. Vorige Volgende