Piet van Veen. - De ontwakende Stad. Den Haag. Leopold's U.M. 360 blz.; ing. f 3,90; geb. f 4,90.
Een cultuurhistorische roman, boeiend als weinige! Een raak getypeerd beeld van de definitief opkomende groote stad, in dit geval Rotterdam, in de jaren 1895-1896, toen deze havenstad zich door annexatie van randgemeenten begon uit te breiden, de groote trek van arbeiders naar deze plaats geschiedde, de electriciteit het eerst werd toegepast. Meesterlijk verovert de auteur zijn rang onder de enkele grootstadschrijvers, die onze letterkunde dan toch al telt; we denken aan Brusse, Boudier-Bakker, Baekelmans, Dekker, Monteyne, Querido, Van Hulzen, Zielens. Te gering in aantal!
Aangrijpend, diep-menschelijk behandelt van Veen dit nieuw gegeven in de geschiedenis der volkeren: de ‘Grootstad’, waarvan hij de inwerking op eenling en massa, de sociale en moreele verwikkelingen vol afwisseling en stemming omschrijft, terwijl wij haar op het bestaan van natie en volk meer en meer een dreigend karakter zien uitoefenen. Haar invloed is noodlottig geweest, omdat zij met natuur en volle leven gebroken heeft. Ze staat niet stil op haar uitbreidingsstadium, ze wast en slorpt het omliggende nog steeds op, haar honger is onverzadelijk. Immer klimt de schade, groeit de onrust, wordt de breuk met de levenbrengende krachten grooter. De grootstad wordt een hydra, ze lijft immer grondgebied in, ze schijnt te teren op eigen krachten en haar paleizen, haar licht en haar drukte verbergen en versmoren de angstkreten van zoovelen, die er in ondergaan.
Van een hoofdfiguur is in dit machtig werk geen spraak; de schrijver fantaseerde een groot aantal personen, die ieder een bepaalde sociale groep vertegenwoordigen en laat hen leven in zuiver historische gebeurtenissen, in de wordende grootstad, veertig jaar geleden. De levenslijnen dezer figuren, in dit havenmidden, waar het einde van de tijdrekening van natuurschoon, kalmte en bespiegeling, rust en eendracht, scheen te luiden, loopen door elkaar, kruisen elkaar ieder oogenblik, zoodat alle hun eigen roman en met elkaar éen gezamenlijken roman beleven.
Indien het waar is, dat de ziel van een tijd zich in eiken vorm van het leven openbaart, dan gelijkt het bewogen beeld van de grootstad een oord vol gevaren...
J.P.