De Vlaamsche Gids. Jaargang 21
(1932-1933)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 377]
| |
Opmerkingen over ‘Voyage au Bout de la Nuit’Ga naar voetnoot(*)Guy Mazeline heeft wel is waar het bedrag van den Goncourtprijs opgestreken, maar de eer is voor den overwonnene, Louis-Ferdinand Céline. Men spreekt bijna niet meer over Mazeline's ‘Les Loups’, terwijl ‘Voyage au bout de la nuit’ het einde van zijn succes nog niet heeft gekend. Céline is de groote Fransche openbaring dezer jongste maanden. En te recht. Zeker heeft Guy Mazeline in ‘Les Loups’ blijken gegeven van veel talent, maar hem ontbreken die grootheid en die sprankelingen van het genie, die Louis-Ferdinand Céline in zijn beste oogenblikken bezit. Natuurlijk is zijn ‘Voyage au bout de la nuit’ nog geen meesterwerk, maar dit naar letterkundige en menschelijke waarde ongelijke boek is niettemin een geslaagd werk. Met een jongen schrijver als Céline is de levenskracht van de Fransche letterkunde eens te meer bewezen. Ondanks al het slechte dat men over stijl en ideeën van den schrijver kan zeggen, bevat ‘Voyage au bout de la nuit’ bladzijden die nu reeds klassiek kunnen worden genoemd. Er zijn sporen van Rabelais en Lesage in dit boek. Wat de taal betreft, stoort L.-F. Céline er zich niet aan om te pas en ten onpas de platte volkstaal te gebruiken. Zelfs de meest onsmakelijke woorden schrikken hem niet af. Waarom niet? Hij steunt allicht op Rabelais en anderen. Gebruikte het genie van Meudon ook niet in zijn rijke taal een overgroot aantal gemeene woorden? En daarbij is L.F. Céline de eenige niet om zich op den weg der stoutmoedige oprechtheid te wagen. Een gansche schaar schrijvers gingen hem in de hedendaagsche Europeesche literatuur voor. Herinnert men zich nog de koortsachtige besprekingen over ‘The Lover of Lady Chatterley’, van D.H. Lawrence? | |
[pagina 378]
| |
De schuld is wat te wijten aan den psychologischen roman. Te veel ontleedde men de menschelijke ziel, te lang bleef men bij nietigheden verwijlen en te veel experimenten, alle zeer belangrijk maar zonder blijvenden uitslag, werden gedaan. De leefbaarheid van de letterkunde was in gevaar. In alle landen van Europa maakte een sterke reaktie zich van de beste schrijvers meester. Terugkeer naar de bron zelf van alle literatuur: het leven! Proust - om slechts één voorbeeld te geven - moest niet nagevolgd worden. Te hermetisch. Hij was tezelfdertijd begin en einde. De op Freudisme gesteunde literaire scholen hadden de Europeesche letterkunde gedeeltelijk rot gemaakt. Een gezonde strooming bleek noodig. Men stikte en verwachtte de ontspanning. Mijns inziens kwam deze ontspanning met Remarque. Dit verklaart voor een groot deel het succes van ‘Im Westen nichts neues’. Men werd in dat boek den adem van het leven zelf gewaar en alles was zoo eenvoudig verteld, dat het tragische en het komische er des te beter in uitkwamen. Remarque ontstelde niet door nieuwe formules, maar door zijn schitterenden eenvoud. Sedertdien heeft men Remarque slecht begrepen. Men meende dat het tijdperk van den oorlogsroman was aangebroken. Gelukkig luwde die woede vrij spoedig. De oorlogsboekenwoede is bijna voorbij. Maar de weldoende invloed van Remarque laat zich nog steeds gevoelen. Het oogenblik was gekomen om wat overal waardevolle boeken uit de vergetelheid te rukken. Meestal waren het boeken in volkschen trant (Populisme... ja; maar niet zooals André Thérive het voorstaat!), waarin gelukkig geen spoor van psychologie, surrealisme, unanimisme, synthetisme en dies meer werd gevonden. Zoo leerde men aan het publiek enkele meesterwerken kennen, als het Tsjechische volksepos van Jaroslaw Hasek, ‘De Avonturen van den braven soldaat Schwejk’. Louis-Ferdinand Céline mag er zich in verheugen voor de Fransche letterkunde hetzelfde te hebben gedaan met zijn ‘Voyage au bout de la nuit’. Zijn Bardamu is zoo onvergetelijk als die brave soldaat Schwejk, met wien hij den moed der eenvoudigen deelt. Deze Schwejk is een ware figuur voor een volksepos, zooals Tijl Uilenspiegel van Charles De Coster. Bardamu is van dezelfde familie. Hij heeft wel is waar de listen van Tijl, noch de goedmoedigheid van Schwejk. Hij is niet zoo geniaal omdat hij niet de ziel van een volk verpersoonlijkt, zooals Tijl en Schwejk, maar hij is even diep menschelijk. Bardamu is filozoof zonder het te weten, zooals Tijl, en held zonder het te willen, zooals Schwejk. Evenals beide | |
[pagina 379]
| |
volkshelden bedriegt hij de wereld, geschapen om hem te bedriegen. Bardamu zou men een heldhaftigen lafaard kunnen noemen. Hij wordt bezeten door de vrees. Niet de vrees in haar fyziologische beteekenis, maar een diepere, meer beredeneerde vrees, door Bardamu in den vorm van doctrine opgevat. Bardamu vreest iedereen, mannen en vrouwen. De vrouwen verlaten hem en de mannen haat hij bijna. Maar deze vreesachtige wordt door zijn onverschilligheid heldhaftig, daar waar de luidruchtigheid zijner omgeving zwijgt. In het tweede deel van ‘Voyage au bout de la nuit’ vertoont Bardamu veel gelijkenis met den ‘Diable boîteux’. Het werk van Céline behoort tot die soort van roman, waar het leven in breede trekken wordt geborsteld. Dit mengelmoes van roman, pamflet, satire en sociale kritiek, zooals men ‘Voyage au bout de la nuit’ zou kunnen noemen, doet vaak sterk episch aan. Typisch is het dat het andere Fransche werk waarover thans druk wordt gesproken, ‘Mors et Vita’ door Henry de Montherlant, diametraal tegenover ‘Voyage au bout de la nuit’ staat. Céline neemt geen oorlogsheldenmoed aan. Bardamu is heldhaftig in zijn lafheid, in zijn sterk verlangen om te leven, in zijn geweldloosheid, een zekeren vorm van Ghandisme ten slotte. Montherlant daarentegen wil den mensch tegenover het gevaar zien staan, den mensch in zijn strijd met den dood. Deze twee schrijvers worden klaarblijkelijk beïnvloed door de twee tegenover mekaar staande ideologische stroomingen van dezen tijd, kommunisme en fascisme. Montherlant staat dicht bij het fascistische standpunt; hij kleeft de Mussoliniaansche konceptie van den heldenmoed aan (Cfr. ‘Colloqui con Mussolini’, door Emil Ludwig), terwijl de sociale kritiek en het moreele standpunt van L.-F. Céline veeleer de proletarische denkers en kunstenaars zullen bevallen. Zulks beteekent niet dat dr. Destouches - alias Céline - een kommunist zou zijn, wat evenwel niet belet dat sommige gedeelten uit zijn boek (o.a. zijn opmerkingen over het oorlogs- en het gevangenisleven) door een Trotzky of een Ehrenburg zouden kunnen geschreven zijn.
***
Onzes inzichts is Louis-Ferdinand Céline een groot schrijver. Honderden paragrafen en zinnen uit zijn boek bewijzen zulks. Dit boek van 623 bladzijden bevat twee duidelijk te onderscheiden gedeelten: Bardamu tijdens den oorlog, in de koloniën en in Amerika en Bardamu te Rancy. | |
[pagina 380]
| |
Ik houd veel meer van het eerste gedeelte dan van het tweede, waar Bardamu minder universeel is. De oorlogs-Bardamu behoort tot de familie van de helden uit volksepossen. Deze van Rancy is een sukkelaar, zooals duizenden realistische romans hem ons toonen. Wat de nuttelooze gedeelten uit dit boek betreft - en ze zijn talrijk! - laten wij er niet te veel belang aan hechten. Rabelais, Cervantes en Swift hadden ook hun stokpaardjes.
Oostende, 27 Januari 1933. JAN SCHEPENS. |
|