De Vlaamsche Gids. Jaargang 21(1932-1933)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 371] [p. 371] [Drie gedichten] Op het Strand Zij liggen saam, halfnaakt, op 't roerloos strand, verloren in hun ruischende eindloosheid, één liefde voor hun lijf, dat, bruin verbrand, met de aard vergroeid is, los van zorg en tijd. Ik denk, voorwaar, zij moeten lang geleen, in purpren roes, elkander hebben liefgehad; thans, elk voor zich en zonder smart alleen, liggen zij met hun droom, die niets omvat, dood voor elkaar en voor hun schoon verleen. Vruchteloos Verwachten Wanneer 't beminde wezen uit de verte ons 't goede teeken van zijn liefde onthoudt, wat willen wij dan boos zijn in ons herte, wij die het steeds beminden honderdvoud? Wat willen wij 't bezwaren om 't verlangen dat in ons diepste zelf blijft onvervuld? Het voelt het niet, gelooft niet aan den bangen roep van ons eenzaam leed, en draagt geen schuld. Laat ons alleen bedroefd zijn om ons eigen: was onze liefde groot, te weinig kracht heeft ze uitgestraald om zelfzucht te doen zwijgen. En daarom hebben wij vergeefs gewacht. [pagina 372] [p. 372] Gelooven en Weten Het dient tot niets, over de hooge brug van 't lijden te zijn gegaan, in 't land van 't weten neergedaald. Het weten, dat gelooven stikt, kan niet bevrijden. Wij zijn het die verliezen, niet de droom, die faalt. 't Is niet de vraag, of 't waarheid was, wat wij geloofden, toen wij daarboven stonden, schoon van vruchtbaar leed. Wij waren jong, met vuur in ons bezielde hoofden. De schoonheid des geloofs is wat er geen vergeet. En toch, mijn God, wat frissche kruinen ook verdorden, steeds komt een nieuw geslacht, dat kinderlijk gelooft; steeds zal met maagdlijk groen opnieuw de Lente worden. Maar ons schenkt niemand weer wat ‘weten’ heeft geroofd. JEF MENNEKENS. Vorige Volgende