De Vlaamsche Gids. Jaargang 21
(1932-1933)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| |
I. Ev. Verachtert. De kunst van hardop lezen. Een leer- en leesboek voor huis, school en tooneel. Lier, Jozef Van In en Co, 1932. 181 + [III] bldz., 22,1 × 15 cm.Wanneer men de hier gedane uiteenzetting van het wezen en de beteekenis van de verschillende elementen die bijdragen tot het kunstige lezen met aandacht gvolgd heeft, is men getroffen door de eenheid die doorheen het gansche boek sterk volgehouden wordt en die de waarde van het luisteren is. Naar het leeren luisteren - hoe eenvoudig bij het neerschrijven, maar hoe moeilijk in de praktijk! - naar het luisterend opmerken leidt het geheele exposé. De met zorg gekozen oefeningen zullen zeker merkelijk bijdragen tot het zich rekenschap geven van wat men al luisterende waarneemt en in dit opzicht zal men vooraf het overwegend aandeel van het gevoel in het spreken inzien, dat tevens ten grondslag ligt van het lezen, van het natuurlijk lezen, waarop te recht door schrijver herhaaldelijk nadruk wordt gelegd. Ingewikkelde bepalingen of uitstallingen van geleerdheid zijn aan dit boek vreemd. Eenvoudig, door het gebruik van de meest gewone woorden; klaar, door de scherpe omlijning van de behandelde stof; bevattelijk, door den onderhoudenden trant en bij dit alles wetenschappelijk nauwkeurig, want gesteund op nauwgezette studie en jarenlange ondervinding: aldus komt dit boek voor. Een verwijzing naar het laatste hoofdstuk (XIV): het lezen van een vers, is voldoende om deze gegevens na te gaan. Ik vergeleek de hier gehouden uiteenzetting van het vers en van zijn verschillende bestanddeelen bij deze van enkele andere auteurs, o.m. van Poelhekke in ‘Woordkunst’ en van Dezaire in ‘Handboek der Poëtiek’ en duidelijk bleek het verschil uit: waar de laatsten de stof ex cathedra voorhouden (een stroeve bepaling door één of een paar voorbeelden geïllustreerd) doet Ev. Verachtert ons deze abstracte begrippen aanvoelen. In deze volledige inleving of rechtstreeksche aanvoeling ligt de kracht van het boek. Dat zulks alleen door een logisch gevolgd plan kan bereikt, hoeft nauwelijks vermeld: een vluchtige oogopslag wijst reeds de methodische want geleidelijke ontwikkeling van de stof aan: na een paar inleidende hoofdstukken (I en II), gewijd aan het verband tusschen spreek- en schrijftaal en aan de spraakgeluiden (klanken en geruischen), vat schrijver het hoofddeel van zijn arbeid aan: de studie van het accent in zijn verschillende uitingen (syllabisch accent (II), krachtaccent (IV), waardeaccent (V), accentverspringing (VII), temporaal accent (VIII), tempo (IX), muzikaal accent (X) en van het rythme met de maat en het rijm, om aldus het kunstig lezen van een vers te bereiken, waarin hij volledig geslaagd is. Voegen we hieraan toe dat ‘De kunst van hardop lezen’ van Ev. Verachtert het eerste handboek in Vlaanderen is dat dit probleem zoo grondig bestudeert en zoo alzijdig omvat en belicht. Nu de beweging ten voordeele van het Algemeen | |
[pagina 334]
| |
Beschaafd, waarvan Ev. Verachtert een der strijders van het eerste uur is geweest en waarvoor hij nog steeds met jeugdige kracht in de bres staat, in alle middens doordringt, wenschen we deze nieuwe handleiding, haar ondertitel getrouw, in ‘huis, school en tooneel.’ Zij verdient het ruimschoots. | |
II. W. Kramer. Literatuur- en Stijlstudie. Een oefenboek voor de hoogste klassen van scholen voor middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs. Groningen-Den Haag, J.B. Wolters' Uitgevers-maatschappij N.V., 1930. 166 bldz. 21,1 × 14,5 cm.
| |
[pagina 335]
| |
Een beredeneerde literatuurlijst geeft aanwijzingen voor verdere studie aan.
Ontstaan uit dezelfde gedachte is de Literatuur- en Stijlstudie (II), een kleine verzameling van gekende stukken uit onze Nederlandsche letterkundeGa naar voetnoot(1). Tweeërlei doel beoogt dit boekje: oefening in het indringend lezen van literair proza en van poëzie, alsmede een praktische stijlleer die, aan de hand van uitvoerige vragenlijsten over de dichterlijke techniek, de geheime krachtopwekking van de taal, de fijne begrips- en gevoelsschakeeringen van woorden en zinswendingen, het innig verband tusschen vorm en inhoud aanleeren wil. ‘Het Literair Kunstwerk’ is de logische voortzetting van ‘Literatuur- en Stijlstudie’: dit laatste is een analytische inleiding tot de schoonheidsaanvoeling, waarvan het eerste een synthese geeft. Deze twee werken toonen de dwaling aan van hen die beweren dat door een bewust indringen in het kunstwerk dit zijn geheime bekoring zou verliezen. Integendeel! Een aandachtig verwijlen bij de details is noodzakelijk om de synthese op te bouwen en er volledig van te genieten. Tot een door kennis geoefend taalgevoel leiden beide werken, die wij aan alle minnaars van het schoone ten zeerste aanbevelen. | |
IV. Albert Verwey. Ritme en Metrum. Santpoort, C.A. Mees, 1931. 100 bldz., 19,5 × 13 cm.Vergeleken bij de voorgaande werken van Ev. Verachtert en W. Kramer, ligt de groote waarde van Albert Verwey's uiteenzetting in de ondervinding van den schrijver zelf. Hier hebben we aan het woord een dichter (tevens man van wetenschap) over de dichtkunst: noch dogmen, noch deducties maar concrete feiten uit de eigen esthetische ervaring worden hier aangegeven. De bepaling van het wezen en de beteekenis van het rythme en het metrum in de poëtische schepping is het onderwerp van deze studie. Lapidair luidt het besluit van Verwey: ‘Metrum is niets, ritme is alles.’ Hoe deze brutale tegenstelling door den dichter gerechtvaardigd wordt meenen we door een opgave van de hoofdlijnen van zijn betoog aan te wijzen. Metrum als besef van abstracte regelmaat bestaat ongetwijfeld: de oorsprong er van is in onze eigen lichamelijkheid (bloedsomloop, bewegingen) te zoeken. Evenals metrum is ook rythme beweging, regelmatige weerkeer. ‘Bij “ritme” valt de nadruk meer op de beweging, bij “metrum” meer op het regelmatige. De zoogenaamde metra toch zijn schemata die een bepaalde regelmatigheid van het ritmische-in-verzen trachten uit te drukken. Ritmen zijn werkelijkheden, metra zijn schemata.’ (bldz. 21-22). Rythme is levensbeweging, echter niet de natuurlijke levensbeweging zonder meer, want alleen door een werkzaam ingrijpen van den geest, die de chaos van de gewaarwordingen ordent, ontstaat rythme. ‘Het heele gedicht is één ritme, één lijn die men van het eerste tot het laatste woord volgen kan. Maar het éene ritme is verdeeld in kleinere, op zich zelf herkenbaar, maar die ieder een beeld van het eene zijn. In strofen, in regels, in regeldeelen en verbindingen van silben. Van metrum is geen sprake, want het gedicht-als klanklichaam is een saamgroei van regelmaat en verscheidenheid; terwijl het metrum een abstractie is.’ (bldz. 38). Het beheerschend element in de verzen is in de woordmelodie gelegen. Daar echter rythme het geheele gedicht is en dit zoowel tot onze zinnen als tot onzen geest spreekt, vermits het zelf ‘een eenheid van zintuigelijkheid en geestelijkheid’ | |
[pagina 336]
| |
is, wordt het rechtstreeks door ons verbeeldingsvermogen begrepen en erkend, ‘een verbeelding, maar die de onmiddellijke representant is van de voor haar liggende werkelijkheid.’ (bldz. 46). Zoo zal het louter melodische vers niet voldoen, wijl het in zich deze eenheid tusschen het lichamelijke en het geestelijke niet bevat, maar zullen we eerst volledig bevredigd zijn wanneer de eenheid van melodie en gedachte ons ‘zoozeer aangrijpt, dat wij het gedicht, het levende ritme, eenheid van zinnen en geest, door onze verbeelding voelen overgenomen en het ons eigen maken, zoodat het is of wij door die verbeelding zelve het opnieuw voortbrengen.’ (bldz. 47). Alleen door een sterk innerlijke eenheid kan deze werking bereikt worden en deze is niet het metrum, maar ‘de maat van het ritme, het spel van gelijkheid, herhaling, tegenstelling dat in voortdurende weving en vervlechting de struktuur van het gedicht bewerkt.’ (bldz. 47-48). Dat geheele gedicht of dat geheele rythme is een evenwicht tusschen gaan en terughouding, herhaling van gelijken, beweging en stilstand of - met de woorden van Albert Verwey zelf - ‘stilstaande beweging of bewegende stilstand, [want] het houdt nergens stil, ook niet aan zijn eind, [daar] het laatste woord nog een zwevende beweging heeft. Het beweegt zich ook nergens vrij,Ga naar voetnoot(2) want zelfs in zijn snelste beweging voelt men dat ze weerhouden wordt.’ (bldz. 59). En ook hier geen sprake van metrum dat van buiten zou worden opgelegd: ‘er is enkel een dichter, een persoonlijkheid, een leven, dat staande in de wereld zich zijn evenwicht niet ontnemen laat en het verbeeldt in taal.’ (bldz. 59). Bestaat het metrum dan niet? In het bewuste zeker niet voor den dichter. Wel voor den systeemlievenden geleerde die de gelijke strofen en strofenverbindingen, gelijke regellengten, gelijke plaatsing van rythme, regelmatige verdeeling van silben vastleggen moet en zich derhalve van metra als schemata van bepaalde soorten of typen bedient. Deze laatsten bestaan en de kennis van die schemata - steeds Verwey's uiteenzetting getrouw - beïnvloeden, in het onderbewuste, het dichten. ‘De metra zijn eigenlijk ontzettende dooden. Niemand ziet ze, we zien niets dan ritmen, de onverbiddelijke, onlichamelijke wetmatigheid.’ (bldz. 81)Ga naar voetnoot(3). Welk is dan ten slotte het aandeel van het metrum in de dichterlijke schepping? Van het oogenblik af dat het scheppingsproces aanvangt, t.t.z. dat de dichter de rythmen neerschrijft die zich aan hem opdringen, is alle werking van het metrische gestaakt of juister naar het onderbewuste gestuwd, alwaar de metra in nauwe gemeenschap zich met de rythmen vóór de schepping bevinden, zoodat men beweren mag ‘dat het metrische op dat oogenblik door het ritmische overwonnen wordt.’ (bldz. 24).
Deze vier handleidingen belichten, elk op haar standpunt, op even merkwaardige wijze het wordingsproces, de veruiterlijking en de eigenlijke beteekenis van het gedicht. De gemeenschappelijke beschouwingen toonen niet alleen den ernst van de drie geleerden aan - elk werkte afzonderlijk! - maar tevens schijnen ze aan te wijzen op een definitief wetenschappelijke verklaring van dit ingewikkeld vraagstuk. Wat 'n vooruitgang op Hasselbach's ‘Stijlleer’, Goddank!
Dr. ROB. ROEMANS. |
|