| |
| |
| |
Julius Sabbe
Een volk, dat zijn groote mannen vereert, vereert zichzelf.
Het is sinds eenige jaren een gewoonte geworden onze kunstenaars, professoren, en al wie zijn leven wijdde aan de verheffing van zijn volk, bij een of andere verjaring, te vereeren met een banket, heildronken, een album, een jubileumuitgave van een standaardwerk, en vooral met de vele blijken van waardeering en genegenheid, die in zoo'n omstandigheden steeds uitgaan van al degenen, die iets voelen voor het geestesleven en den artistieken groei van Vlaanderen.
Verdienstelijke mannen sterven niet. Men vergeet hen soms wel jarenlang, nu en dan worden ze wel eens over 't hoofd gezien zelfs, dit laatste meestal, terwijl ze nog in leven zijn. Hun geest, hun ziel echter blijven toch voortleven in degenen, die, als jongeren, vol bewondering opzagen naar hun leeraar, hun lievelingsdichter, hun ideaal heel dikwijls.
Zoo ben ik dezen winter verscheidene malen in de gelegenheid geweest te spreken met personen, die nu reeds tot de ouden van dagen behooren, en in hun jeugd hadden geleefd in het bijzijn van één, die waarlijk alle jonge Vlamingen tot voorbeeld mag worden gesteld: namelijk Julius Sabbe, door zijn vele vrienden en vereerders gemoedelijk ‘vader’ Sabbe genoemd.
En nu meen ik goed te doen met eens een bijdrage te wijden aan zijn persoonlijkheid, die heelemaal stond in het teeken van de Vlaamschgezindheid en het liberalisme.
Julius Sabbe werd in 1846 geboren in dat wijdgeduchte leeuwennest, dat koningen deed beven.
De oude fierheid van de Arteveldestad is vast en zeker in hem gevaren, en ook de stoerheid en de hardnekkigheid, waarmee de Gentenaren in 't algemeen schijnen begaafd te zijn.
| |
| |
De kleine Sabbe ging er vlijtig te leer in de volksschool, en vandaar trok hij naar het atheneum. Daar kwam hij onder den weldoenden invloed van dr. Heremans, die van Sabbe een kranig Vlaamsch strijder maakte. Nog enkele jaren later openden zich de poorten der universiteit voor hem. Hij studeerde in de faculteit van de Wijsbegeerte en Letteren, ontmoette daar weer Heremans, en hoorde er nog Serrure de Nederlandsche letterkunde doceeren. Hij leerde ook Julius Vuylsteke kennen, en werd een zeer geestdriftig en werkzaam lid van het studentengenootschap ‘'t Zal wel gaan’. En inderdaad, het ging! De wagen was aan 't rollen, en nu vooruit, over hobbelige kasseien soms, en slijkerige voren, waarin de wielen vaak dreigden te blijven steken; maar met echt forsche hand werd de wagen gemend, en het werd een zegerit, van 't eene ideaal naar het andere...
Julius Sabbe zetelde weldra in den vroeden opstelraad van de studentenalmanakken van 't Zal wel Gaan, en kweet zich zeer verdienstelijk van zijn taak. In 1865 werd te Gent de eerste openbare volksbibliotheek van 't Willemsfonds geopend, en dadelijk zag men er hem achter de tafel met gedienstige hand de boeken reiken aan hen, die stamden uit een edel ras, maar gebukt door stoffelijken en geestelijken nood, hun zelfbewustzijn hadden verloren, en weer moesten opgeleid tot menschen, bewust van hun waardigheid en van hun kracht.
Toen de Gentsche afdeeling van 't Willemsfonds haar eerste volksvoordrachten inrichtte, vond ze in Julius Sabbe een flink belovende kracht. Hij kwam, zag en overwon. Dadelijk kreeg hij zijn toehoorders onder de bekoring van zijn bezield en bezielend woord, en zijn sukses als redenaar was verzekerd voor zijn heele verdere leven.
Even overtuigend als zijn gesproken, was zijn geschreven woord, dat hij ten dienste stelde van de Vlaamsch-vrijzinnige gedachte in het Gentsche weekblad, ‘Het Volksbelang’. Daar was hij in gezelschap van alle toenmalige Vlaamschgezinde liberalen, en in hun gelederen verwierf hij zich met de jaren waarlijk een eereplaats.
In 1867 werkte hij krachtdadig mede aan de inrichting van het negende Nederlandsche congres te Gent, en... twee jaar later werd hem plotseling de betrekking van leeraar aan 't atheneum te
| |
| |
Brugge aangeboden. Julius Sabbe was toen pas candidaat in de wijsbegeerte en letteren, en zijn ziel en zijn hart wilden hem houden in de universiteit, om er zijn doctoraat te doen. Maar daar was weer Heremans, en deze spoorde dien flinken leerling van hem aan de hem aangeboden plaats te aanvaarden. En zoo kwam Sabbe naar de bij uitstek ‘doode’ stad in Vlaanderen, met zijn liefde tot het leven, zijn verlangen naar de daad, zijn vertrouwen in zijn eigen kracht, en in de waarheid van de zaak. waarvoor hij streed.
In dat ingeslapen Brugge was hij het Woord, en in hetzelve was het leven, en in het leven was het licht der menschen, en het licht scheen in de duisternissen, maar de duisternissen hebben het niet begrepen... Dit laatste is slechts ten deele waar, want in veel duisternissen werd het, dank zij hem, licht...
Allerellendigste economische toestanden hadden, toen Julius Sabbe naar Brugge kwam, veel inwoners van die stad hun eigen veste uitgejaagd. Onder de overgeblevenen moest ongeveer een vierde van de totale bevolking het brood der openbare weldadigheid eten...
De jonge leeraar zwierf langs de verlaten reien, en in de gore steegjes, met hun stumperige huisjes en lange, blinde muren van patriciërstuinen... Hij keek naar de vele torens, die uit de stad opschieten, trotsch, eerlijk, Vlaamsch...
Zijn oog volgde peinzend de zwanen, die dreven, geruischloos, waardig, op het water der reien... Over zijn hoofd dreef het gelui der klokken, en hun roep ankerde zich vast in zijn hart.
Een bede was de roep der klokken hem, een bede, om de verloren grootheid weer te doen stralen over de schoone stede. die eens vorstelijk machtig troonde in Vlaanderland...
De handen van den eenzamen wandelaar begonnen te trillen van verlangen, om te werken, te strijden, te overwinnen. Zijn gansche wezen bloeide open onder die klokkenmuziek, en het is niet vergeefsch geweest, dat de torens tot hem riepen.
Zijn heele verdere leven bracht hij te Brugge door, en hij heeft deze stad gediend met zijn geloof, zijn hoop en zijn liefde, al de dagen, die hem werden verleend.
Als leeraar alleen reeds verrichtte hij zeer lovenswaardig werk. Hij bezat de groote gave de leerlingen te winnen voor zijn
| |
| |
vak, en warm te maken voor dat, waaraan hij van toen af zijn eigen leven wijdde: den stoffelijken en geestelijken opbloei van Brugge en Vlaanderen.
Van zijn eigen hoogstaande persoonlijkheid ging ook een zeer machtige invloed uit op het karakter van zijn leerlingen. Hijzelf was een toonbeeld van wilskracht, werklust en onafhankelijkheidszin, en hij vormde zijn leerlingen tot mannen met een open geest, een edele ziel en een hart op de rechte plaats.
Sabbe hield van de jongens, die hij vóór zich op de schoolbanken kreeg, en bleef aan hen gehecht, ook nadat ze lang reeds het atheneum hadden verlaten. En daar Sabbe vooral een man was van de daad, een man, die een open oog had voor de praktische zijde van het leven, is weldra, onder zijn leiding, de oud-leerlingenbond van 't atheneum tot stand gekomen, met als doel studiebeurzen te verleenen aan zoons van minder begoede ouders. Hoe zijn leerlingen Vader Sabbe liefhadden en vereerden, bewijst de hulde, hem gebracht bij zijn aftreden als leeraar in 1905, door den oud-leerlingenbond van het Koninklijk Atheneum en de vele andere blijken van waardeering, die zijn leerlingen hem bij allerlei gelegenheden betoonden.
Julius Sabbe gaf een prachtigen kursus in de Nederlandsche letterkunde. De nota's, tijdens die lessen genomen, werden door vele leerlingen als een echt kleinood bewaard. Sabbe sprak zoo bezielend over het zelfbewustzijn en den vrijheidsdrang van de vroegere Vlamingen, dat zijn jonge luisteraars dien zelfden trots, dat zelfde waardigheidsgevoel in zich voelden opwellen, en onbewust werden ze tot ernstige, stambewuste Vlamingen gevormd. Het Nederlandsch, door Sabbe gesproken, was zoo'n mooie, muzikale taal, dat de leerlingen die taal moesten lief krijgen en vereeren met gansch hun wezen. Onder het eerevoorzitterschap van Julius Sabbe werden de ‘Van Maerlant's Zonen’ gesticht. In moeilijke tijden was het steeds het gloedvol woord van den geliefden leeraar, dat weer moed en vertrouwen schonk.
Leven zonder werken is leven zonder lust, zei Vader Sabbe, en hij meende zeker niet de taak te volbrengen, die hem beschoren was, zoo hij enkel als leeraar werkzaam bleef. Zijn heele leven schreef hij artikels over de heropbeuring van Brugge en Vlaanderen op vrijzinnig, maatschappelijk, artistiek gebied. ‘De Halle- | |
| |
toren’ en ‘De Brugsche Beiaard’ waren achtereenvolgens de bladen, waarin hij voor zijn idealen te velde trok.
Een volledig beeld van wat Julius Sabbe was krijgt men o.a. door een bijdrage, die hij met den aanvang van 't jaar 1908 in den ‘Brugschen Beiaard’ schreef en die eindigde met de volgende woorden, welke zoo hartsgrondig het diepste verlangen van Sabbe uitspreken:
‘En de zon, die op die verwezenlijkte toekomst zal gloren, zal waarlijk een liberale zon zijn! Leve dus het liberalisme, de gloriezon, waarin wij moeten herleven!’
De heel eigenaardige bekoring van Brugge als kunststad ontging Sabbe niet, en hij zag hoe schilderachtig de straten en kaden worden konden, zoo de kalklaag, die de meeste gevels bedekte, maar kon verwijderd worden, en de huizen hun oorspronkelijk karakter terugkregen. Een bron van inkomsten lag in het stedenschoon van Brugge verborgen, en Sabbe zette zich dapper aan 't werk, om de gothische gevels hersteld te krijgen. ‘De Halletoren’ was hiervoor zijn orgaan, de kring Brugge-N\:renberg werd gesticht, en het bleek weldra, dat Sabbe's berekeningen heel juist waren geweest, want Brugge werd gauw een zeer bekend toeristenoord, dat de bewondering van alle vreemdelingen afdwong.
Eenigen tijd vóór Sabbe te Brugge aankwam, hadden daar eenige personen het plan opgevat Breydel en De Coninck een standbeeld op te richten. ‘De Leeuw van Vlaanderen’ van Conscience had toen krachtig de gemoederen aangegrepen, een breed verlangen naar verheerlijking van Vlaanderen's grootsch verleden laaide op in het hart van vele Vlamingen, en men wilde, als een tastbaar symbool, Breydel en De Coninck vereeuwigd zien in de stad, waar de vrouwen vroeger door hun weelderige gewaden de jaloerschheid van Johanna van Navarra ontbranden deden, en waar de mannen het aandurfden een graaf te kerkeren, omdat hij aan hun verlangens niet beantwoordde.
Geestdrift in voldoende mate aanwezig, maar... de centen! Een commissie werd gesticht, onder het eere-voorzitterschap van Conscience, en zachtjes aan werden de fondsen, stuk per stuk bijeengebracht. Reeds een 11.000 fr. beliep de moeilijk ingezamelde som, als een zware ramp de geduldige en moedige ijveraars voor
| |
| |
deze beweging trof: de bank, waaraan deze bij uitstek kostbare schat was toevertrouwd, ging failliet, en... adieu: veau, vache, cochon, couvée, en Breydel en De Coninck-monument!
Toen kwam daar Julius Sabbe, Diep waren de koppen over de vergaderingstafel gebogen, de oogen keken dof, en de handen lagen roerloos. Maar Sabbe droeg het teeken der herleving op zijn energiek gelaat, en toen hij te spreken begon, rechtten de koppen zich en aarzelend nog, maar toch vertrouwend reeds, hechtten de blikken zich aan dezen verkondiger van hoop en zege.
Toen was het, dat ‘De Halletoren’ werd uitgegeven, om de gedachte tot oprichting van het Breydel-De Coninck-monument veld te doen winnen. Gansch het Vlaamsche land door, op voordrachten, feestelijkheden, banketten, pleitte Julius Sabbe voor zijn zaak. Zelf ging hij rond, om geld in te zamelen. Na veel geharrewar en vitterij, kwam het standbeeld er. Het gemeentebestuur van Brugge wou zich toen alle eer, in verband met de inhuldiging van 't monument, toeëigenen, maar daartegen kwam Sabbe met zijn heele wezen in opstand, en hij bereikte opnieuw wat hij wilde: de onthulling van het standbeeld, buiten alle plechtigheidsvertoon om, op 11 Juli 1887, door alle rechtgeaarde Vlamingen, in aanwezigheid van Peter Benoit en Julius Sabbe zelf. Later grepen officieele feestelijkheden plaats, waarop gansch de hoogere ambtenaarswereld was vertegenwoordigd.
Een andere beweging, waaraan Sabbe zich ook met hart en ziel wijdde, was de Peter Benoit-beweging. Hij wou voor den Vlaamschen meester te Antwerpen een Koninklijk Vlaamsch conservatorium bemachtigen, en laadde zich, met dien wensch, dadelijk een zwaren strijd op de schouders, want zoo gauw in Sabbe een wensch ontstond, ontwaakte ook de wil, om dien wensch in vervulling te doen gaan. Hij maakte immers het volksdeuntje:
Kleine menschen hebben wenschen,
Groote menschen hebben slechts een wil,
tot zijn eigen leuze.
En Julius Sabbe kampte onverpoosd, hardnekkig tot zijn verlangen werkelijkheid werd. Peter Benoit was niet bijster gemakkelijk om mee om te gaan, de overheden, die het ja-woord zeggen moesten, niet zeer toeschietelijk, en zoo bevond Julius Sabbe zich
| |
| |
dikwijls in een lastig parket, maar moeilijkheden overwinnen, dat was juist wat zijn natuur eischte.
Na den dood van Peter Benoit schreef Julius Sabbe: ‘In memoriam, Peter Benoit, zijn leven, zijne werken en zijne beteekenis,’ wat ons Sabbe laat kennen als degelijk prozaschrijver, en getuigt van de waardeering en de genegenheid, die hij voor zijn hartsvriend koesterde.
Nog een derde beweging kenmerkt het leven en streven van Sabbe: de havenbeweging.
In 1876 had de Gentenaar ingenieur Bon de Maere een ontwerp klaar voor de verbinding van Brugge met de zee. Brugge bleef, alhoewel nu vervallen en doodsch, nog met de oude glorie van weelderige stad omhangen, en oefende daardoor steeds een zeer sterke bekoring uit op al wie maar eenigszins artistiek was aangelegd. Julius Sabbe meende steeds, dat voor een stad, die in de middeleeuwen zoo trotsch, zoo machtig, zoo zelfbewust was, een toekomst, even schitterend als 't verleden, te wachten lag. Den ouden glans heroveren, dat was heelemaal niet onmogelijk.
Bon de Maere dacht daartoe het middel gevonden te hebben: een kanaal van Brugge naar de zee, de stichting van een voorhaven. De zee, die Brugge vroeger tot de rijkste stad van Vlaanderen maakte, moest nu ook weer de welvaart aanbrengen. Kwamen de golven niet meer vanzelf tot tegen Brugge's poorten gespoeld, dan maar de kracht van den menschelijken wil beproefd, om te heroveren wat het water de stad had ontrukt. Waar een wil is, is een weg. Help uzelf, zoo helpt u God!
Alleen moest nog iemand ontdekt, die de Brugsche bevolking voor de zaak warm maken kon, want de Bruggelingen zelf waren al even ingeslapen als de reien, de stadswallen, de te groot geworden patriciërshuizen, de straten, waaruit alle drukte was geweken.
Julius Sabbe was de bij uitstek geschikte persoon, om het volk van Brugge weer zelfbewustzijn en werkkracht te geven, want zooals hij in zijn eigen wil geloofde, geloofde hij ook in zijn stadsgenooten, in die
Van dadigheid, zóó, onder 't hoofd gebald.
Dank zij zijn natuurlijke overredingskracht, wist hij betrek- | |
| |
kelijk vlug tal van personen te overtuigen van de voordeeden, welke de stichting van Brugge-Zeehaven zou opleveren.
Het werd weer een lastige, maar heerlijke tijd voor Julius Sabbe. Hij had een grenzenloos vertrouwen in de Maere, en de Maere in hem...
In den ‘Brugschen Beiaard’ streed Julius Sabbe weer krachtdadig met de pen, in allerlei vergaderingen met de tooverkracht van zijn woord, en ook deze derde hartswensch van den meest Brugsche aller Bruggelingen werd vervuld. In 1895 werd in de Kamers de verbinding van Brugge met de zee aangenomen.
Maar,... er is een pijnlijke maar...
Aan het ontwerp van de Maere werd getornd, en de officieele wereld, die Sabbe reeds zooveel te verduren gaf, kaapte weer alle eer weg. Toen de inhuldiging van de haven plaats greep met wapperende vaandels en slaande trom, stonden daar vooraan, in weidsch ornaat, al de hooge oomes, die zich eerst met hand en tand tegen het volvoeren van het plan hadden verzet. Ontroerend herinnert Frans Retsin er in de lijkrede, die hij uitsprak op Sabbe's begrafenis, aan hoe Sabbe, dien men dien dag had moeten op de handen dragen, heelemaal achteraan in 't gedrang stond, en, geleund op den arm van zijn dochter, reikhalsde, om toch iets van de haven te zien, die grootendeels zijn werk was.
Maar de eigen innerlijke voldoening om het volbrachte werk smaakte hij toch ten volle.
Een heerlijke dag moet het voor Julius Sabbe zijn geweest, toen de Kamers de stichting van Brugge-Zeehaven goedkeurden: de stad, die zijn vereering en zijn liefde had, zou haar vroegere weelderigheid kunnen terugwinnen. Zijn vreugde hierom zong hij uit in het sonnet: De historische Nacht - 23 Augustus 1895.
En alhoewel van officieele zijde tijdens de feestelijkheden zijn naam werd doodgezwegen, onderteekende de vader van Brugge's haven in dien tijd een brief, dien hij aan Julius Hoste, hoofdopsteller van de ‘Vlaamsche Gazet’, richtte, als volgt:
‘Julius Sabbe, in den feestroes, die hem gelukkig maakt.’
Die brief was een dankwoord, toegestuurd aan Julius Hoste, die in de ‘Vlaamsche Gazet’ o.a. geschreven had:
‘En geen enkel blad, geen enkele officieele stem oordeelde
| |
| |
het noodig zelfs den naam te drukken of uit te spreken van Julius Sabbe.’
Verder nog:
‘Het wezenlijke volk, de groote meerderheid, heeft het vloeiende proza, de medesleepende taal van volkstribuun Sabbe niet vergeten.
En... arme menschen hebben gewoonlijk meer hart dan sommige parvenus... en gedecoreerde nietelingen.’
In zijn antwoord hierop schreef Julius Sabbe, die, naast een ijzeren wil en een onverzettelijken onafhankelijkheidszin, ook de gave van edelmoedigheid bezat:
‘...zoo zwart zijn degenen toch niet, die gij aan de kaak stelt. De ongenadige politiek heeft schuld aan alles en. ziet nu - zoo gaat het! - zij steekt zich zelven den vinger in het oog en verwekt reactie, gelijk gij zelf er pleegt, en de vrienden, die rondom u staan, met u mede.’
Dat het Brugsche volk werkelijk Sabbe een diepe vereering toedroeg, bewijst de overtalrijke volkstoeloop, waaronder hij, op 3 Juli 1910, naar 't graf werd gedragen. Hij werd waarlijk koninklijk begraven. Door zijn vrienden werd er voor gezorgd, dat zijn naam niet verloren ging voor 't nageslacht.
In 1923 werd o.a. door het Brugsche Willemsfonds, in aanwezigheid van prof. Vercoullie, Voorzitter van het Algemeen Bestuur van het Willemsfonds, van afgevaardigden van de verschillende afdeelingen van het Willemsfonds en van tal van liberale kringen uit het gansche Vlaamsche land, een plaat onthuld in den gevel van het huis langs de Potterierei, waar Julius Sabbe zoo lange jaren werkte voor zijn Vlaanderen en zijn Brugge. In die plaat, die het ontwerp is van den Brugschen beeldhouwer E. Callebout, is de kop van Julius Sabbe gebeeldhouwd, met het opschrift:
Hier woonde dichter Julius Sabbe.
Hij kampte voor Vlaanderen's opbeuring en Brugge's Zeehaven.
Te Knokke draagt een laan zijn naam en te Brugge een straat.
Door het Brugsche Willemsfonds wordt jaarlijks een Sabbepenning uitgeloofd aan den leerling van de hoogste klas uit het
| |
| |
atheneum, die het grootste getal punten behaalt in het Nederlandsch.
Julius Sabbe was de stichter van het Brugsche Willemsfonds. Onder zijn voorzitterschap beleefde deze afdeeling een heerlijke bloeiperiode. Voordrachten, muziekavonden van zeer hoog kunstgehalte kwamen regelmatig op het programma der werkzaamheden voor. Ook zorgde Sabbe er voor, dat de leden gezelligen omgang met elkaar hadden: damesavonden en kinderfeesten waren daartoe uitstekende gelegenheden.
Alsof al wat reeds besproken werd hem nog niet voldoende was, was hij ook nog een zeer ijverig lid van de Nederlandsche congressen.
We zagen reeds, dat hij er in 1867 krachtig aan meewerkte te Gent; in 1884 ijverde hij voor hun welslagen te Brugge; in 1902 was hij voorzitter te Kortrijk, en de daaropvolgende congressen te Brussel kon hij niet meer bijwonen, daar aderenverkalking hem vastgekluisterd hield in zijn zetel. Een aangrijpenden brief stuurde hij aan de leden, die te Brussel bijeengekomen waren. Hij had nog het vaste vertrouwen spoedig te genezen (wat het lot echter, helaas, anders besliste), en schreef in verband hiermee:
‘Maar ik heb ook een troost.
Uw programma van stambelangen is zoo uitgebreid, dat gij het niet afhandelen zult en een volgend congres in Holland, waar ik zijn zal, en gij ook, de overdracht zal hebben van het overschot, dat nog aanzienlijk genoeg zal zijn, om er aan mee te praten, en te trachten nagels met koppen te slaan.’
Julius Sabbe was, alhoewel praktisch van geest en doortastend in het volvoeren van zijn besluiten, ook zeer romantisch van aard. Het prachtigste voorbeeld van die tweeslachtigheid vinden we feitelijk in den verwoeden strijd, dien hij voerde tot het bekomen van een zeehaven voor Brugge: romantisch was de gedachte Brugge zijn vroegeren rijkdom en macht terug te schenken door middel van de zee, die eeuwen her de schoone stede had verlaten; van een juisten werkelijkheidszin, van praktisch beleid getuigt de wijze, waarop hij den strijd tot verovering van zijn droombeeld voltrok.
Welnu, de romantische mensch, die in Sabbe leefde, gaf hem een heele reeks sonnetten in, waarin hij zijn gehechtheid aan zijn
| |
| |
aangenomen stad uitte, zijn vreugde, om haar schitterend verleden, zijn vertrouwen in haar toekomst.
Die gedichten verschenen in verscheidene tijdschriften, maar werden na den dood van Julius Sabbe door enkele van zijn vereerders bijeenverzameld in een bundel, die onder den titel: ‘Mijn Brugge’ werd uitgegeven.
Het eerste sonnet vangt aan met:
‘Ik heb u lief, mijn Brugge, als werd ik hier geboren.’
Die ééne versregel kenmerkt reeds den heelen bundel, want alle gedichten zijn doorstraald van die mystieke liefde voor Brugge, waarin hij zoo'n wonderlijke kracht putte. 't Is immers, gedreven door dat gevoel, dat hij er in slaagde zooveel idealen in werkelijkheid om te zetten.
Het slepende rhythme van dien regel, dat heelemaal de melodie van de oude sterkte en den huidigen weemoed tevens, die in 't gelui der Brugsche klokken zinderen, in zich bevat, blijft ook in alle verdere sonnetten bewaard.
Van alle Brugsche hoekjes heeft Julius Sabbe de schoonheid verwoord. De stadstypen, zooals het kantwerkstertje, de torenwachters, de begijntjes, de vrouwen in kapmantel, en vooral de zonnewachten, waarvan hij zegt:
Ze hinderen mij niet, die luie ‘zonnewachten’,
Daar, op en langs de kaai gestrekt, in 't blakend licht,
Ik kan ze, in 't kleurig lompenpak, maar niet verachten:
Ze slapen mee den tooverslaap, waar Brugge in ligt.
heeft hij scherp in de ziel gekeken, en geplaatst in het kader van hun stad, die zoo'n machtigen invloed heeft op de gemoedsstemming van haar inwoners.
In het laatste deel van den bundel: Herwordend Brugge, is vervat al wat Sabbe voor Brugge verwachtte, en al wat hij verwezenlijkt zag.
Julius Sabbe bezat ook een schitterend redenaarstalent. Het is opvallend hoe al wie hem gehoord heeft, na jaren en jaren nog met vervoering spreekt over het machtige overtuigingsvermogen, dat in het woord van Sabbe besloten lag.
Zijn voordrachten waren gewoonlijk pleidooien voor één of andere zaak, die moest Vlaanderen's en Brugge's heropwekking bevorderen.
| |
| |
Steeds waren ze doordrongen van zijn persoonlijkheid, waarin, zooals we kunnen opmaken uit het vele, waarvoor hij streed, en streed met sukses, de wilskracht overheerschte.
Slechts enkele redevoeringen zijn bewaard gebleven, o.a.: Groot en Klein - Help u zelf - Eenige Mannenbeelden, die overgedrukt werden in de jaarboeken van het Willemsfonds.
In de voordracht: ‘Eenige Mannenbeelden’, waarin hij het streven schetst van persoonlijkheden, die soms een bijna onmenschelijken strijd moesten voeren, om te winnen wat zij wilden, zegt Julius Sabbe:
‘In het bevechten en overwinnen van moeilijkheden ligt juist de roeping van den mensch.’
Altijd en overal vindt men die zelfde gedachte terug, onder allerlei vormen, in de artikels, die hij schreef, en vooral in de voordrachten die hij hield.
Dit alles in aanmerking genomen, is het, meen ik, wel niet ten onrechte geweest, dat ik hier een lans gebroken heb voor één der verdienstelijkste vóórmannen uit de Vlaamschgezinde-liberale beweging.
Het zou wellicht een gepaste daad van piëteit zijn, een groot deel van alles wat tijdens zijn leven verscheen, opnieuw uit te geven, zoo o.a.:
Het nationaal Beginsel in de Schilderkunst, Gent 1874.
De taal is gansch het volk, voordracht, Antwerpen, 1874.
Eenige Mannenbeelden, Antwerpen, 1876.
Groot en Klein, Gent, 1876.
Help u zelf, voordracht, Antwerpen, 1877.
In Memoriam, Peter Benoit, zijn leven, zijne werken, zijne beteekenis, Antwerpen 1902.
Dat is een uitstekend middel om de nagedachtenis van dezen begaafden en noesten werker op waardige wijze te eeren. Een andere manier om hem te vereeren, is nog zijn eigen beeld opnemen in de reeks Mannenbeelden, waarover hij zoo bezielend te spreken wist.
En eindelijk, nog een laatste doeltreffend middel om hem waarlijk duurzaam te huldigen, is zelf werken in den geest van de leuzen, die alle daden van Julius Sabbe steeds bezielden, en die we in zijn gedrukte voordrachten terugvinden kunnen:
| |
| |
Repos ailleurs! (Marnix van St. Aldegonde).
Wie twaalfmaal zegt: ‘Ik zou’, zegt elfmaal een dwaasheid. (Multatuli)
en het volksdeuntje:
Kleine menschen hebben wenschen,
Groote menschen hebben slechts een wil.
St. Michiels-Brugge, Juni 1932.
CARMEN MAERTEN.
|
|