Boekbeschouwing
Baur, Erwin. - Der Untergang der Kulturvölker im Lichte der Biologie. J.F. Lehmanns Verlag, München; 1 R.M.
De moderne sociologie wordt meer en meer doordrongen door de resultaten van de biologische wetenschappen.
Feitelijk moet het in 1798 verschenen werk van T.R. Malthus als het uitgangspunt beschouwd worden; maar wat zijn we ver van het werk van Malthus!
In geheel andere banen en geheel onafhankelijk van zijn werk heeft de sociologie vorderingen gemaakt door de onderzoekingen van Galton, die statistisch werkte en vooral aantoonde, dat de geestelijke eigenschappen erfelijk zijn.
De philosoof Oswald Sprengler slaakte voornamelijk op grond van geschiedkundige gegevens den wanhoopskreet, die veler oogen opende.
Al die zeer verschillende richtingen leverden ten slotte een resultante op en de theoretische eugeniek ontstond, die leidde tot praktische maatregelen.
Doch tegenover de rassenhygiënische eischen van velerlei aard bleef nog lang de invloed bestaan van tal van verouderde gedachten; en wie eenigszins de feiten wil nagaan moet erkennen, dat wat Sprengler noemt ‘der Untergang des Abendlandes’ nog steeds als een bijna fatale bedreiging blijft bestaan.
Thans zijn we niet alleen door de symptomen van seniliteit onzer beschaving getroffen, maar we weten ook door de geschiedenis en de biologische onderzoekingen dat die symptomen voor niets anders dan seniliteitssymptomen kunnen beschouwd worden.
We weten ook dat hetzelfde lot als Assyrië, Egypte, Griekenland en het Romeinsche rijk ons te wachten staat.
We weten, met absolute zekerheid, dat voor Frankrijk het dalende gedeelte der levenskromme reeds begonnen is en we weten ook, dat voor Midden-Europa, waartoe België wat Vlaanderen betreft zeker, en wat Wallonië betreft zeer waarschijnlijk nog moet gerekend worden, de kromme zich dicht bij het hoogtepunt, misschien wel aan het allereerste begin der daling bevindt.
Maar naast de kennis der ziekte waaraan de Westeuropeesche beschaving lijdt, staat ook de kennis der oorzaken; en hier ligt de eenige gegronde hoop dat de fatale ondergang misschien nog kan vermeden worden.
Wie de oorzaken van een kwaal kent, mag hopen, ze door rationeele maatregelen te genezen. Eilaas is men het over de geneeswijze nog lang niet eens.
Het werk van Baur zal zeker groot nut stichten, omdat het eens te meer in ruimeren kring de aandacht vestigt op den nakenden ondergang en dus ook weer velen er toe brengen zal wat grondiger er over na te denken.
Niet in alle bijzonderheden kunnen we Baur volgen, en hij zal wel meer een abstract redeneerend socioloog wezen dan in het daadwerkelijke leven de feiten na te gaan, wanneer hij zegt: ‘Bij een groot deel van uitgesproken minderwaardigen, vooral bij de massa licht zwakzinnigen en min of meer krimineel aangelegde menschen, bestaat volstrekt geen wensch naar kinderen.’ Zeker heeft Baur gelijk wanneer men dezen zin zoo uit het geheel neemt; maar wanneer men ziet, dat