Al die goede, trouwe kameraden zullen mij wel toelaten, dat ik hier hetgeen zij over mij zegden even tot bescheidener en juister verhoudingen terugbreng.
In het groote werkhuis van onze Vlaamsche wedergeboorte, van onze letterkunde en cultuur, ben ik geen voorman, geen leider, zelfs geen meestergast, maar een werkgezel, een bruikbaar werkgezel, misschien een goed werkgezel, maar dan ook niets meer. En laat ik het u zeggen, dat is mij genoeg.
Te kunnen medewerken aan de geestelijke opbeuring van ons volk, zijn cultureele uitrusting in letterkunde en wetenschap te helpen volledigen, de Vlamingen terug te helpen brengen op de hoogten, waarop zij sedert zoolang geen toegang meer hadden, dat is een taak, die dengene, die er zich aan wijdt, voldoening en tevredenheid geeft. Gij allen, die hier aanwezig zijt, en in meerdere of mindere mate aan die taak mede arbeidt, zult mij begrijpen en met mij getuigen, dat het een taak is, die haar loon en haar vreugde in zich zelf draagt.
En als het werk, door mij op dat gebied geleverd, naar uw oordeel, dan toch dank of hulde verdient, laat er mij dan het allergrootste deel van overbrengen op degenen, die mij de werktuigen in de hand hebben gegeven, die in mij de liefde hebben gewekt, die mij de onmisbare vakkennis hebben bezorgd, en die mij aldus in staat hebben gesteld de vreugde van dit werk te kunnen genieten.
En dan denk ik in de eerste plaats vol dankbaarheid aan vader en moeder.
Ik denk aan moeder, die liefdevolle, goede vrouw, van wie ik hier, gij zult het mij niet kwalijk nemen, niet veel durf zeggen uit vrees, dat de ontroering zich van mij zou meester maken.
Ik denk aan vader, die mijn beste vriend was, die mij Brugge's en Vlaanderens heerlijkheid in al haar uitzichten leerde kennen, die mij inwijdde in de literatuur, die in mij de Vlaamschgezinde gevoelens wekte, die mijn liefste leermeester was thuis en op het atheneum, en die mij beginselen schonk, welke mij in alle omstandigheden steun en richting in het leven gaven.
Ik denk aan mijn professoren op de Gentsche hoogeschool: ik denk aan wijlen Prof. P. Fredericq, van wiens leering en levensvoorbeeld veel in mij is overgegaan, ik ben er mij bewust van; ik denk aan Prof. A. Bley, die mijn aandacht vestigde op allerlei