Antwoord van dr. M. Sabbe.
Als ik mij afvraag. Heer Burgemeester, wat ik antwoorden zal op uw zoo waardeerende, vriendelijke toespraak, - wat ik zeggen zal over de vereerende onderscheiding, die mij hier van wege het Antwerpsche stadsbestuur te beurt valt, - dan vind ik heusch niets anders dan de verklaring: ‘Het is alles te schoon, alles te veel, want ik heb voor mijn zuiver letterkundig werk alleen mijn eigen neiging gevolgd, wat toch geen buitengewone verdienste is, en voor mijn werk in verband met het Museum Plantin-Moretus slechts mijn plicht gedaan.’ Dat mag banaal klinken, maar toch is het zoo.
Ik heb eenvoudig mijn plicht volbracht - en daar de vervulling van dien plicht in het Museum Plantin zoo in alle opzichten overeenkwam met mijn neigingen, met de studiën, waarheen ik mij altijd door persoonlijken aandrang aangetrokken voelde, was het bestudeeren van de beteekenis van het Plantijnsche Huis met zijn merkwaardig verleden, zijn rijke bibliotheek, zijn nog rijker archief, een taak, die mij steeds licht en aangenaam viel.
Ik had overigens op het Museum Plantin-Moretus maar het voorbeeld te volgen van mijn voorgangers, de heeren Rooses en Denucé, die beiden zooveel uitzichten van de bedrijvigheid, die vroeger in het Plantijnsche Huis heerschte, hebben in het licht gesteld. De rijkdom van de daar verzamelde bescheiden is echter van zulken aard, dat er daar nà hen nog veel studiemateriaal te ontginnen bleef, voor mij en voor verscheidene andere conservators, die daar na mij nog zullen komen. Ik heb daarvan in dankbaarheid mijn deel opgenomen, zeker zelf het meest genietend van het frissche, kleurige, intens menschelijk historische leven, dat uit al die vergeelde, oude oorkonden voor mij opging.
Laat mij ook nog toe, Heer Burgemeester, u persoonlijk te danken voor alles wat u gezegd hebt. Ik waardeer uw woorden zoo zeer, niet alleen omdat ze tot mij gericht werden door den eersten magistraat van de stad, die mij in mijn ambtelijke werkzaamheid kon volgen, maar ook omdat ze komen van iemand, die zich zelf aan philologische en historische studiën heeft gewijd en wiens oordeel over mijn werk dit is van een vakkundige.
Ik dank u zeer. Heer Burgemeester, ik dank u, heeren