| |
| |
| |
In het Kunstverbond
Redevoering van Mr. A.H. Cornette
Dames en Heeren,
Onze vriend Dr. Maurits Sabbe gaat 60 jaar worden.
Wij hebben gemeend dat op dezen dag hulde moest worden gebracht aan dezen uitstekenden Vlaming en dat al zijn vrienden en vereerders zich gaarne rond hem zouden scharen om zijnen geboortedag te herdenken. Uwe talrijke en indrukwekkende opkomst verheugt ons zeer. Zij bewijst dat wij ons niet hebben vergist. Maurits Sabbe is niet alleen een vriend van al wie hem kent, maar ook een der oorspronkelijkste en beminnelijkste kunstenaars van het Vlaamsen woord, en bovendien een geleerde, en een redenaar, in wien veel eigenaardigheden van den Vlaamschen geest belichaamd zijn. Hij is de type van den Vlaming ‘op zijn best.’
Elkeen heeft begrepen dat die zestigste verjaardag slechts een voorwendsel is om ons te vereenigen. De diepe aanleiding tot deze hulde moet gezocht worden in de persoonlijkheid van Maurits Sabbe.
Dat wij den fijnen romanschrijver vieren, den geleerde, den redenaar, den professor, den strijder voor de Vlaamsche cultuur, dat spreekt immers van zelf?
Maar het is vooral de voortreffelijke hoedanigheid van den mensch, zijn degelijkheid, zijn onvermoeibare dienstvaardigheid, zijn onbewuste gave om de menschen voor zich in te nemen, zijn evenwicht en bezadigd karakter, en vooral zijn princiepsvastheid en onwankelbare trouw aan taal en volk.
Wij hopen dat het voor hem een innige voldoening zal zijn, op het oogenblik dat hij den hoogzomer van zijn leven bereikt, te zien dat hij evenzeer door zijn innemende persoonlijkheid als door zijn schoone, geleerde, altijd boeiende geschriften en door zijn warm woord toegang gevonden heeft tot ons hart.
| |
| |
Wij kunnen dit feest echter niet inleiden zonder bij deze hulde een andere groote figuur te betrekken. Zij moet hier tegenwoordig zijn in den geest van elkeen, zij hoort bij deze viering, zij is voor elken Vlaming een dierbare herinnering. Wij moeten een eeresaluut richten tot de nagedachtenis van zijn vader Julius Sabbe!
Er wordt nog te weinig gedacht aan de mannen van die generatie, aan die ruige Vlamingen die zooveel hebben gedaan voor de Vlaamsche ontwikkeling, die gestreden hebben toen het niet zoo gemakkelijk was Vlaming te zijn, toen er dagelijks moest gevochten worden, toen menig Vlaming er zedelijk en soms ook lichamelijk het leven bij inschoot, toen het er den schijn van had of het wreede woord van Destrée zou eeuwig waarheid blijven: C'est un malheur d'être né Flamand!
Wat een kranige figuur was Julius Sabbe! In zijn jeugd reeds was hij de ziel van het Vlaamsch Studentengenootschap 't Zal wel gaan, later werd hij medestichter van het Volksbelang, werd de inrichter van congressen, festivals, voordrachten, gewijd aan kunst en muziek te Brugge. In zijn bescheiden betrekking van leeraar aan het Koninklijk Atheneum te Brugge heeft hij de jeugd weten te bezielen en geslachten van jonge mannen te vormen in den geest van gezonde Vlaamsche democratie. Hij was een animator gelijk Pol de Mont het te Antwerpen was. Wat een moed, wat een overtuiging, wat een geestdrift was er noodig om in het jaar 1872, in het zóo verfranschte Brugge, een Vlaamsche redevoering te durven uitspreken op een prijsuitreiking van het Koninklijk Atheneum!!!
Ook zijn krachtig optreden voor het oprichten van het Breydel-monument zal lang leven in het geheugen van de Vlamingen. Er was zeker geen kleine energie toe noodig om te Brugge in de jaren '87 een project door te drijven, dat veel Vlaamsch-vijandigen moest ergeren.
Ja, Julius Sabbe was een Vlaming uit één stuk, hartstochtelijk, geboren om een edele zaak te leiden en de tolk te zijn van alle Vlaamsch-denkenden en voelenden, schrijvend met vurige pen, sprekend met een gloed, een overtuigingskracht, die allen meesleepte in den stroom van zijn gedachten. Jaren lang vulde hij bijna alleen den Brugschen Beiaard, en was de heraut en kampioen
| |
| |
van elke Vlaamsche vrijzinnige artistieke en zelfs stoffelijke levensuiting te Brugge.
Maar zijn droomen gingen verder: Brugge moest herrijzen uit diep economisch en moreel verval. Deze romantische idealist had een gezonden en nuchteren kijk op de practische behoeften des levens, en hij beijverde zich met een onberekende overgave voor de wedergeboorte van de haven van Brugge. Een strijd die zes jaar heeft geduurd, van 1878 tot 1884, die beklonken is geworden met den volledigen triomf van zijn denkbeeld, met de verrijzenis van Brugge's zeehaven, en waarvoor hij, zooals het veelal in het leven gaat, niet in het minst erkend is geworden.
Eénmaal in zijn geschriften heeft hij zich vergist, toen hij eens een sonnet besloot (want zijn dichterpen is heel zijn leven mild gebleven, zelfs in den zwaarsten strijd), een sonnet aan Brugge, waar hij de oude stad vergelijkt met de Schoone Slaapster, met dit vers:
‘Waar blijft de tooverprins, en 't wekkend liefdewoord?’
Wie anders was die tooverprins en heeft het wekkend woord gesproken dan Julius Sabbe?!
En hoe zouden wij, Antwerpenaren, kunnen vergeten wat hij gedaan heeft voor de stichting van het Koninklijk Vlaamsch Conservatorium? Als boezemvriend van Peter Benoit heeft hij gestreden voor het ideaal van den Meester, en niet gerust vóór dat hier te Antwerpen het muziekonderwijs in het Vlaamsch door den Staat was erkend.
Bescheiden-eenvoudig gelijk zijn leven en zijn figuur is het opschrift dat zijn huis te Brugge versiert: naast zijn beeltenis deze korte woorden, zwaar van beteekenis voor wie het leven kent van dezen man: ‘Hier woonde dichter Julius Sabbe, Hij kampte voor Vlaanderen's opbeuring en Brugge's zeehaven.’
Julius Sabbe en Maurits Sabbe, - Vader en Zoon, - twee heel verschillende temperamenten! De stoere volksleider, en de zachtmoedige geleerde. De hartstochtelijke dagbladschrijver, dagelijks zijn kolommen pennend in den Brugschen Beiaard, en de gecultiveerde humanist, wiens verbeelding leeft met onze kunstenaars, schrijvers en typographen der XVIe eeuw. De kloeke zanger van Klokke Roeland die alarm slaat over Vlaanderen, en de gemoedelijke rustige verteller van fijne Brugsche idyllen. De
| |
| |
redenaar van de Groote Markt en de peinzer van het Minnewater, de Filosoof van 't Sashuis!
Maar wat prachtige deugden heeft hij van dien vader geërfd: zijn artistieke verbeelding, de lust om te fabuleeren, de mysterieuze gave der letteren, en bovenal de kracht en de zuiverheid van zijne levenshouding.
Nu is het lang niet zoo gemakkelijk om over Maurits Sabbe te spreken, want wij weten hoe bescheiden hij is. Doch het is een buitengewone dag en wij zullen hem dan maar met vereenigde krachten op een voetstuk zetten.
Zijn loopbaan zal ik u niet vertellen. Zij is die van een conservator en een professor, t.t.z. dat zij niet merkwaardig is door avontuurlijke gebeurtenissen. Zijn avonturen. - dat zijn zijn boeken. Zijn weg in ons land gaat van Brugge naar Antwerpen, over Brussel, dan eene kleine gemeente in Henegouwen, die hij humoristisch beschreven heeft, Hoei, Mechelen, en ten slotte de Scheldestad, waar zijn werkzaamheden zich haast beangstigend vermenigvuldigd hebben.
Het werk van Sabbe is te veelomvattend en te rijk om te worden opgesomd. Het gaat van zijn eerste novelle uit het jaar '94, die reeds de aandacht trok van Victor de la Montagne en Virginie Loveling, tot dat laatste pas verschenen boek, Brabant in 't Verweer, langsheen romans, novellen, academische verhandelingen, redevoeringen, studies, essays. Het is zeldzaam en bewonderenswaardig dat een geest zich zoo gemakkelijk beweegt op veel gebieden en daarbij op elk gebied werken van beteekenis voortbrengt: de taalwetenschap, de geschiedenis der letterkunde, die der muziek, de folklore, de bibliophilie en de historiographie, - en al die geleerdheid heeft den letterkundige niet aangetast. Hij bewaarde zijn fantazie. zijn droom, zijn verbeelding. En het een heeft aan het ander nooit geschaad! Sommige van zijn romans, zooals de Nood der Bariseele's, sommige van zijn geleerde werken, gelijk Brabant in 't Verweer, zouden al volstaan om een flink stuk van het leven van een schrijver te vullen. Sabbe heeft langs alle kanten gewerkt en heeft zijn boeken rustig jaar om jaar opgestapeld. Waar hij den tijd en de kracht vandaan haalt, is voor velen van zijn vrienden nog een raadsel! Er is nog wat meer noodig dan de natuurlijke gaven die de goede fee bij de geboorte in de wieg
| |
| |
gelegd heeft; zij moeten worden aangevuld door wilskracht, volharding, moed om aan de taak te blijven, wakkerheid van geest om zich gedurig aan kunst en wetenschap te interesseeren. Hij zal ons niet vertellen hoeveel nachten hij gesleten heeft, gebogen over zijn lessenaar in dat romantisch kader van zijn studeerkamer in het Museum Plantin, waar de geest van Max Rooses nog rondwaart - daarvan spreekt de wijze niet, dat is beroepsgeheim! - Onze vurigste wensch is dat er uit die studeerkamer - waar de schoone spreuk van het huis Plantin Labore et Constantia nog steeds gehuldigd wordt, - nog menig werk moge komen dat den milden glans zal dragen van den geest en het hart van Maurits Sabbe!
Als kunstenaar bewonderen wij Sabbe in de eerste plaats om zijn artistiek geweten, om zijn fijne aristocratische opvatting van het letterkundig métier. Gelijk het bij groote geesten gaat is zijn levensregel: mild voor anderen, veeleischend voor zich zelf. Hij heeft den eerbied van de weloverwogen, evenwichtige perioden, is bezorgd om het juiste woord, stuurt zijn werk niet in de wereld, of het moet gaaf zijn en afgerond.
De beide redenaars die onze uitnoodiging hebben aanvaard zullen den literator huldigen. Het zij mij vergund slechts een paar overwegingen over den romanschrijver in 't midden te brengen.
De eerste betreft den tijd waarin hij zijn verhalen situeert. Sabbe is een geboren Bruggeling. Van kindsbeen af heeft hij zich bewogen in een der schoonste en meest ontroerende historische steden van onze oude wereld, in een fantastisch romantiek decor van hallen, kerken, paleizen en patriciërshuizen, te midden van de steenen getuigenissen van een roemrijk verleden, toen het leven fel was en hartstochtelijk. Door zijn vader, strijdlustig flamingant, is hij gekweekt in de vereering van den meest heldhaftigen tijd onzer geschiedenis. Voor een letterkundig aangelegd jongeling zooals Sabbe, zou bijna voor de hand gelegen hebben dat het leven te Brugge in de XIVe en XVe eeuw, zoo rijk aan dramatische episoden, ten minste een van zijn jeugdwerken zou geïnspireerd hebben.
U zult mij antwoorden: dat heeft Conscience gedaan! Wel zeker, maar er is ook een andere superieure reden, die wortelt in den aard van Sabbe. Neen, het is een ander Brugge dat hem heeft
| |
| |
bezield, het is het burgerlijk leven achter de melancholische gevels, in de stilste straten, in de afgelegen wijken, langsheen de roerlooze grachten, met haar legendarische zwanen, in de buurt van het Minnewater, waar, zooals de Filosoof van 't Sashuis zegt, ‘hemel en aarde liggen lijk onder een glazen bol.’ Zijn werk staat boven de roering van den tijd, ook boven den strijd - au-dessus de la mêlée. Emm. de Bom heeft het woord gezegd: ‘in Sabbe's werk is windstilte.’ Zijn werk geeft rust aan den lezer die grijpt naar de lange steenen pijp om bedaard te rooken onder 't lezen van het vreedzaam verhaal. Het Brugge van Sabbe is de ouderwetsche provinciestad, beheerscht door eenige machtige geesten, torens, kerken en Halle, maar het leven beweegt zich in de kromme straten met de verrukkelijke landelijke of middeleeuwsche namen die al een droom zijn op zich zelf, Speelmansrei, Cordouanierstraat, Oliebaan, Goezenputstraat, in de antieke winkels en koffiehuizen. de bakkerijen Maene-Dubois en Pickery, de apotheek van Dryepondt, het café Foy en Craenenburg, en op de kleine Vischmarkt dat antieke gasthof met dit ontstellend dubbel opschrift: In den Hollander - à la Vache.
Sabbe's temperament heeft hem tot die rustige uitzichten van het Brugsche leven gewend, en hij is daaraan getrouw gebleven omdat hij die zeldzame gave bezit, zijn eigen grenzen te kennen. Daarom is hij er in geslaagd zulke zuivere, gave boeken te schrijven, in een toonaard die alleen van hem is. De handeling van zijn verhalen heeft plaats in kleinen, huiselijken, intiemen kring; hij toont ons de burgerij, even soms een figuur uit den hoogeren stand, en niet altijd op haar voordeeligst, en al zijn romans zijn bevolkt met een bonte menigte van renteniertjes, winkeliers, geestelijken, ouwe vrijsters, muzikanten, kwezels en hoveniers. En gaat hij eens naar het verleden, dan is het niet naar een heroïsch, maar naar het meest burgerlijke tijdvak, naar het begin of het midden der XIXe eeuw, omdat hij dan weer gelegenheid heeft een knus-gezellig Brugge voor te stellen, toen de stad er nóg veel provincialer uitzag dan nu. Nemen wij bv. een roman zooals Het Pastorken van Schaerdijke; daar heeft hij den ouden tijd en de levensatmosfeer zoo innig weten te suggereeren, dat gij soms de illusie hebt een boek te lezen uit dien tijd, en dat gij u betrapt op de vraag: wordt Sabbe nu zestig jaar, of is hij er honderd twintig?
| |
| |
Mijn tweede bemerking betreft de stemming, den toon van zijn romans. Zij zijn doortrokken van gemoedelijkheid, van zachtzinnige berusting, van een optimisme dat hem eigen is en - zeldzaam in onze Vlaamsche letteren! Wij Vlamingen zijn door den band niet licht op de hand. Hoort deze titels zwaar van tragiek! Schoppenboer, Hard Labeur, De Wandelende Jood, Wrakken, Het Bedrijf van den Kwade, De Last, De Doolaar in de weidsche Stad, De Teleurgang van den Waterhoek, Het duistere Bloed, en tot dien laatsten klagenden roep: Moeder, waarom leven wij? Neen, aan visionairen van de donkerheden des levens ontbreekt het waarlijk niet! Maar Sabbe is een uitzondering. En zijn titels zijn pittoresk en hebben iets beminnelijks: Het Kwartet der Jacobijnen, Een Mei van Vroomheid, De Filosoof van 't Sashuis, ja zelfs de maar grijze atmosfeer van de Nood der Bariseele's wordt rozig getint door dat minzame Bietje. Sabbe's personages imponeeren niet door forschheid; hij heeft geen geweldige figuren geschapen die het leven torsen als een last en die doen denken aan de gestalten van Laermans of Constantin Meunier. Hij verzoent den mensch met het leven; hij heeft de zon laten schijnen in den burgerlijken roman, heeft het leven aanvaard met zijn kleine miseries en stille voldoeningen, een heelen tijd vóór dat het geweldig zou verheerlijkt worden door Pallieter en den Scharlaken Tijl.
En wat al zijn romans beheerscht, dat is de gulle gave van zich zelf: men voelt dat hij zijn wereldje van kleine burgers gaarne ziet, hij schenkt hun heel zijn sympathie, hij begrijpt hun kommer en hun vreugden. En niet zelden verheft hij zich tot een schoone vreedzame wijsheid, zooals op het slot van Het Kwartet der Jacobijnen, waar hij zegt dat liefde schoonheid is. goedheid en edele gezindheid, en menig boek wordt besloten in de stemming van een gevoelvol adagio, gelijk dat van Beethoven dat wij zooeven gehoord hebben. Er zijn in de Vlaamsche letteren passionnanter boeken dan de zijne, boeken die u meer zullen vervoeren, die zoo gedrenkt zijn in smart dat zij u kapot maken. Geen nood met Sabbe: hij laat u geheel, maar weinigen hebben de waarde en de goedheid van het leven zoo diep en zoo hartelijk weten te erkennen. Het is een van de schoonste deugden van Sabbe dat hij in den mensch, ook in de typen die zijn werken bevolken, geraden heeft
| |
| |
de verborgen sublimiteit, en zijn personages deelachtig heeft weten te maken aan de eeuwigheid.
En ten slotte nog deze kleine toekomstvraag: welken indruk zullen de boeken van Sabbe maken laat ons zeggen over honderd jaar? De beschaving zal weer een heel stuk opgeschoten zijn. Het edele gelaat van Brugge zal misschien nog meer gepoetst zijn, de plechtige stilte worden gestoord door het geloei der luidsprekers, en de bundels der schijnwerpers de oude huizen doen schrikken in hunnen donkeren slaap. Dan zullen de lezers grijpen naar 't Kwartet der Jacobijnen en naar den Filosoof van 't Sashuis, zooals wij soms behoefte hebben aan het gezelschap van de Familie Kegge of L'Ami Fritz en de lezer zal het verleden zien verrijzen als een droom en eenige uren van gelukkig zelfvergeten te danken hebben aan den gemoedelijken, boeienden Vlaamschen verteller.
Doch ik besluit, en laat mij toe. Dames en Heeren, het te doen gelijk op een familiefeest. Ik zou u allen in mijn oppersten, doch eenvoudigen wensch willen betrekken en uw tolk zijn wanneer ik den Jubilaris eenvoudig dit kostbaar goed toewensch: een flinke gezondheid! Hij moet ze in eere houden voor hem, - en voor ons! Zijne aanwezigheid in de Vlaamsche gemeenschap is kostbaar. Hij is een element van maatschappelijk evenwicht dat niet genoeg kan gewaardeerd worden. En mag ik nog een wensch uitdrukken, dan is het dat hij zich nu en dan nog eens afwendt van de geleerdheid, om zich vrij te bewegen in de fantazie, om onze letteren weer met een schoon werk van zijn verbeelding te begiftigen! Bewaar ze lang, uwe gezondheid, en blijf nog vele jaren een der trouwste dienaars en een der schoonste sieraden van de Vlaamsche kunst en de Vlaamsche beschaving!
| |
Toespraak van prof. Dr. R. Verdeyen.
Mijn waarde Sabbe,
Dat u zou gevierd worden, stond geschreven en geboekt! Men wachtte maar op de gelegenheid, het traditioneel geworden decennium. Doch dat men mij zou uitpikken als feestredenaar. terwijl ik bij zulke gelegenheden liefst op mijn eentje zit te luisteren naar het spel van de sprankelende ‘rhethorijcksche’ wateren, neen,
| |
| |
dat stond niet op mijn agenda. En nu sta ik hier toch in mijn schamele verlegenheid, met niet veel meer dan wat goeden wil, eenvoudig omdat mijn genegenheid niet bestand was tegen het verzoek, dat tot mij werd gericht. Met wat goeden wil, veel genegenheid en nog meer vertrouwen op de genadige wijsheid, waarmede u menschen en dingen weet te bekijken.
Genadige wijsheid. Dat klinkt wel vreemd in deze tijden waarin de poorten van het menschelijk hart worden opengebroken met een niets ontziende geweld en in de literatuur het leven ‘een reis door den nacht’ wordt, langs de donkere en diepe paden van drift en zelfmarteling, erger nog, van drift- en krachtloosheid soms, een afdrijvend wrak, dat zelfs vermeden wordt door de klip, waartegen het zich zou kunnen verbrijzelen.
Dat was zeker uw verwachting niet, toen u in 1909, een van de eersten, sprak van ‘neo-romantiek’. De verwachting, die u toen koesterde, is niet in vervulling gegaan, doch misschien gebeurt dat nog wel, wanneer de naweeën van den oorlog zullen ophouden en de mensch zich zelf zoodanig zal gegeeseld hebben, dat er ‘niets meer te geeselen overblijft’ en hij weer zal snakken naar wat licht en wat zon.
Ondertusschen teekent uw literair werk zich voor ons, Vlamingen, steeds scherper af. U blijft de onafhankelijke, die zijn eigen wegen gaat, met volkomen eerbiediging overigens en een warme gerechtvaardigde waardeering van elk talent en elke persoonlijkheid, maar tevens met het rustige besef, dat de kunstenaar ten slotte niet groeit uit theorie of school, doch uit het leven zelf en uit zijn innerlijken drang naar scheppende schoonheid. Ook deze laatste woorden mogen wellicht vreemd klinken, waar in de moderne woordkunst het begrip schoonheid al te veel in het gedrang schijnt te komen, terwijl kunst zonder schoonheid bezwaarlijk nog kunst kan heeten. Het komt er niet op aan welken vorm die schoonheid aanneemt, maar haar aanwezigheid in wat een kunstschepping zijn wil, is een onmisbaar vereischte, wil die schepping de geslachten blijvend roeren en binden.
Dat streven nu naar schoonheid, of, om uw eigen woorden te gebruiken, ‘het ideëele element’, is een onmiskenbare trek van geheel uw werk, het wetenschappelijke zoowel als het literaire. Want of u het doodgewaande Brugge voor ons doet leven met al
| |
| |
de menschelijkheid, die er verborgen ligt achter de trapgevels en onder de kapmantels, aan 't Minnewater of buiten de vesten, dan wel of u ons binnenleidt in de atmosfeer van het stemmige Plantijnsche huis of van het woelige Brabant in 't Verweer, van beide gaat er steeds een innige en benijdenswaardige bekoorlijkheid uit.
Idyllisch noemt men uw Brugsche verhalen wel eens, en ook nog ‘meer idyllisch dan realistisch,’ misschien wel om die bekoorlijkheid. Maar Brugge zelf met zijn reien en zijn zwanen, zijn Begijnhof, zijn Minnewater en zijn breed-open luchten buiten de stad, is één idylle voor een fijngevoelig gemoed en men vergeet daarbij allicht, hoeveel echte menschen er uit die idyllen naar ons toetreden: Cieltje en Mietje en vrouwe Dierickx, Casteels en de koster en de pracht-filosoof, om niet te spreken van de Bariseele's en Quickelborneetje en Bietje. Uw verbeelding en uw woord. Sabbe, slaat leven uit de oudste keien van het meest verlaten straatje van Brugge en haalt leven van onder het stof van de meest vermufte papieren.
En laat er over uw geliefde stad en haar bewoners een waas hangen van poëzie en sentimentaliteit, geen van beide zijn te verbannen, meen ik, wanneer zij maar groeien uit de werkelijkheid, - en dat doen ze bij u. Uw Brugsche lezers vergissen zich daarin niet, ten minste zij niet, die de toestanden hebben gekend, toen u aan 't schrijven ging. Menige oudere Bruggeling beleeft een tweede jeugd, wanneer hij uw Bariseele's te lezen krijgt en voor zich het geheele Brugsche intieme gebeuren ziet voorbijtrekken op Kerstmis en Nieuwjaar, bij de Eerste Communie en bij al de gelegenheden, waar de volksziel open bloeit in wondere stemmingen, in klank- en kleurrijke gebruiken.
En wie, die Brugge heeft leeren liefhebben, herinnert zich niet die heerlijke plekjes op de molenwallen, vanwaar Mondje tuurde, ik laat u aan het woord, ‘naar het bonte buitelspel van dakvlakken en gevels en torenspitsen in het blijde licht, dat uit den zuiveren hemel neertintelde... Hier stond de Jerusalemskoepel met zijn zuilengangen en zijn grooten gouden wereldbol heel omhoog. Ginder spitste de St. Annatoren de lucht in. St. Gillis, St. Walburga, St. Magdalena, St. Jacob stonden daar alle met hun vertrouwd plechtig uitzicht en over allen waakten als reuzen de Lieve Vrouwe-, de Salvator- en de Halletoren. En tusschenin
| |
| |
doken nog een menigte oude gildenhuizen op, die Mondje niet thuiswijzen kon en die hem juist daarom zoo bijzonder aantrokken. Hij weefde rondom die torentjes allerlei wondere sprookjes, of bracht er sommige helden uit Stefaantje's verhalen thuis. In een dier torentjes sliep een prinses en zat een oude tooverkol te spinnen op haar eeuwig wiel. In een ander weer kon Blauwbaard wel zijn bloedige moordkamer hebben en 't zou Mondje geenszins verwonderd hebben, ware er op den eigensten stond op de tinne een angstige vrouw verschenen, met haar sluier om hulp wuivend.’
Wij begrijpen, dat het zachtzielige Mondje ‘in een wondere wereld vervoerd werd - maar een wereld, die daar toch echt voor hem lag...’
Ja, zoo is het. In een wondere wereld worden wij door u verplaatst, een wereld van licht en schaduw, van oolijken humor en soms strenge kastijding, van teeren weemoed en beheerscht Breugeliaansch realisme. Een wereld, die u eigen is en waarin u met de handigheid van een Coddebiers uw personagiën hun rol laat spelen. Ongetwijfeld houdt u ook van hen, ‘meer dan wij vermoeden,’ maar meer dan u vermoedt wellicht, zijn zij ons lief geworden. ‘Langs 's Heeren straten’ zijn zij door heel Vlaanderen getrokken en veel verder nog; zij zijn een stuk van ons Vlaamsch leven geworden en voor die verrijking spreekt Vlaanderen u vandaag zijn warmen en welgemeenden dank uit.
Zoo echt zijn die personagiën voor ons, dat men het archaïstische kader vergeet, waarin hun levensrol zich afspeelt. Wij zien in hen slechts leven en alleen bij nader overdenken komt men tot het inzicht, hoeveel oude zuivere Vlaamsche tradities in uw werk weer opleven en beseffen wij wat een meesterlijke zet het ‘Pastorken van Schaerdijcke’ is, waarin u ons een tweede Marieken van Nimwegen hebt geschonken, dat in niets moet onderdoen voor het merkwaardige en zoozeer geprezen mirakelspel.
Over dit evenwichtig en voldragen ‘Pastorken’ met zijn gaaf weefsel van fantasie, folklore en menschelijkheid zou ik nog meer willen zeggen, maar ik mag niet langer bij den schrijver verwijlen.
Want u is niet alleen schrijver. Sedert uw studentenjaren, toen u nog smachtende verzen schreef (ook dat hebt u op uw geweten), en voordrachten hield over de ‘dagelijksche zonden’, in den epischen tijd van het nog niet vergeten Knops-geslacht,
| |
| |
staat uw bedrijvigheid in dienst van uw volk. Als lid of leider van hoogeschooluitbreidingen, als leeraar, als spreker, folklorist, kritikus, bibliograaf, als tooneelschrijver en tooneelman, als academielid, professor en conservator van het Plantin-museum, hebt u een zeldzame en vruchtbare werkzaamheid aan den dag gelegd. En daarbuiten heeft men nooit te vergeefs beroep op u gedaan. Uw dienstvaardigheid wordt alleen geëvenaard door de vriendelijkheid, waarmede zij gepaard gaat.
Het ware een onbegonnen werk hier uw verdiensten als Vlaming, leeraar en geleerde ook maar te schetsen. Te gelegener tijd en plaatse zal dat in al zijn omvang geschieden. Ik wil overigens geen misbruik maken van het recht, waarover wij vandaag beschikken, om uw bescheidenheid geweld aan te doen. Wel kan ik getuigen, dat uw naam een nieuwen luister heeft gegeven aan de Vlaamsche cultuur, ook ver buiten onze grenzen.
Het paste dan ook. dat aan uw veelzijdig werk en aan uw hoogstaande persoonlijkheid hulde werd gebracht.
Het paste, dat de band, die u met uw Vlaamsche volk verbindt nog nauwer werd toegehaald.
Het paste, dat u bij deze gelegenheid werd gezegd, hoe diep ons aller waardeering en genegenheid voor u is, voor den oprechten kunstenaar, den oprechten en schoonen mensch.
Dat deze dag voor u een dag van innige voldoening en rijke vreugde moge wezen, voor u en eveneens voor uw huisgenooten, in 't biezonder voor uw echtgenoote, die het best weet, wat u van uw krachten gevergd hebt ten bate van uw volk, de kunst en de wetenschap!
Van harte wenschen wij allen u nog lange, zonnige en gelukkige jaren toe!
| |
Improvisatie van Mr. F. Pauwels.
Voor alle Nederlanders is het een ware vreugde wanneer zij vaststellen hoe in Vlaanderen de Nederlandsche taal zuiver en standvastig gecultiveerd wordt. Daarom was spreker gelukkig wanneer hij met Sabbe kennis maakte en vaststelde dat in 't Zuiden een man arbeidde op nog heel wat bedachtzamer wijze dan men dat in 't koele Noorden pleegt te doen.
| |
| |
Sabbe is in Nederland misschien niet de meest gelezen auteur, maar zeker de meest beminde. Hij is er de schrijver voor de élite, voor wie heel zijn werk als een Mei van vroomheid is. Hij is bovenal de teedere, bezinnende dichter, met zinnen die als rozen over Vlaanderen en over heel Nederland hangen...
Spreker sloot zijn indrukwekkende improvisatie met een gloedvol huldewoord, waarin hij ook mevrouw Sabbe betrok.
|
|