door Cesar, en zou wellicht, zooals het daar staat, een dankbare tekst kunnen zijn voor een operakomponist. Het spel mist persoonlijkheid, en is niet van langdradige lyrische ontboezemingen vrij te pleiten.
W. Putman heeft een nieuwen eenakt geschreven: Armoede, (uitgave Jos. Janssens, Antwerpen), die uitmunt door zijn knappe, ietwat gemaniereerde dialogen. Voor het overige: een fait-divers, niet zeer handig ineengezet. Men kan het met genoegen lezen of aanhooren, zoolang het een soort tragische badinage blijft, doch daar waar de eigenlijke actie begint - we zijn dan al aan bladz. 26 geraakt, en het stukje telt er 38! - loopt het dadelijk mis. De handelingen van de personages, vooral die van het meisje, worden zeer onwaarschijnlijk, en we kunnen er geen oogenblik aan gelooven. Putman heeft twee genre's ineen willen verwerken en is daarin niet geslaagd. In het eerste (dialoog)gedeelte zou men hem een volgeling van Schnitzler kunnen noemen, de Schnitzler van de Anatol-serie, De groene Papegaai e.a.; in het tweede (actie)gedeelte wordt het feuilleton.
De vruchtbare Ballings gooit nog maar altijd ieder jaar tusschen het half dozijn en het dozijn stukken de markt op, kwantiteit, maar geen kwaliteit. Integendeel, de kwaliteit neemt voortdurend af. Zoo hebben we hier weer een paar eenakten voor ons liggen, die men nog niet eens kritisch hoeft te lezen, om ze dadelijk in duigen te zien vallen. Het zijn: 't Pastoorken van Disseldonck, en Moord (Uitg. J. Janssens, Antwerpen). Buiten deze twee zijn er nog zeker vier of vijf nieuwe ‘Ballingskens’ in omloop, doch die we hier niet zullen bespreken, primo omdat we ze niet ter bespreking ontvingen, en secondo, omdat dit een ‘besprekingtype’ kan zijn voor het werk van dezen schrijver. ‘'t Pastoorken van Disseldonck’ is een typisch voorbeeld van de huidige ‘manier’ van Ballings: hij zet zich aan zijn tafel, en alles wat hem door het hoofd gaat, wordt lukraak op papier gegooid, klinkt het niet, dan botst het.
't Stukje beschrijft de bekeering van een verbitterd oud-veroordeelde tot christelijke gelatenheid, door de bemiddeling van een ‘braaf pastoorken’, (dat een cliché op ons tooneel dreigt te worden!) Patronagewerk, slordig geschreven, met ‘stadhuiswoorden,’ die nooit over de lippen van een bedelaar zullen komen. Als de heer Ballings eens in werkelijkheid een bedelaar of landlooper hoort spreken, moet hij eens goed luisteren: hij zal verrassende ontdekkingen doen... Wat de eenakt ‘Moord’ betreft, die is heelemaal niets.
Van den sinds eenigen tijd op den voorgrond getreden Frans Demers verscheen er een nieuw stuk: Het zwakke Geslacht (J. Janssens. Antwerpen), waarin, voor het eerst in het werk van