Inselalmanach auf das Goethejahr 1932, (Leipzig).
Een boekje van een flinke 200 blz., waarin wij in bonte afwisseling vinden opstellen over Goethe, brieven, gedichten, proza, teekeningen van hemzelf. Friedrich Gundolf heeft het over Goethes kinderjaren, Eugen Kuehnemann over de nooit verbroken eenheid tusschen Goethe en de natuur, Eduard Spranger over Goethes blijvende waarde in onzen tijd voor diengene die rijp is voor zijn genie, Hans Schaeder over de zeer speciale beteekenis van den West-oestlichen Divan, Gunther Ipsen over de waarde van Goethe in de natuurwetenschappen, terwijl eindelijk Max Hecker in trouwe detailleering een beschrijving geeft van Goethes stervensuur. Het is onmogelijk een opsomming te geven van de overtalrijke fragmenten die werden ingelascht; het moge volstaan er op te wijzen dat zij uit het heele oeuvre van den dichter zijn saamgelezen, dus zeer verschillende uitzichtspunten vertegenwoordigen, en alle zeer kort zijn. Zeer welkom zullen de teekeningen zijn van 's dichters hand, die er in hun telkens verrassende nieuwigheid op wijzen dat Goethe, is hij hier al geen meester geweest, toch een man was van breede allure. Verder treffen wij er een paar portretten aan, o.m. de teekening van Matthaey, Goethe op zijn sterfbed voorstellend.