| |
| |
| |
Het laatste Boek van D.H. Lawrence
Stellig is ‘L'Amant de Lady Chatterley’ van D.H. Lawrence in de vertaling van Roger-Cornaz (uitg. Nouv. Rev. Française, Parijs) het meest besproken boek van dit jaar. Het is misschien treurig voor enkelen en verheugend voor anderen, maar een feit is dat er om het boek een heele reeks besprekingen werden gehouden, die zoowel de moraal als de letterkunde aanbelangen.
A. zegt dat hij het met Wilde houdt, die schreef dat de kunst met de moraal geen uitstaans heeft en dat er geen immoreele werken zijn, maar slechts goed en slecht geschreven boeken.
B. beweert dat er steeds schrijvers zijn geweest, die er op uit waren de genoegens en de extases van de zinnelijke drift uit te zingen. Voor hen was schrijven bijna altijd een middel; hun eenig doel was het teweegbrengen bij het publiek van den zinnelijken prikkel. De kunst daarentegen kan daar geen vrede mee nemen, daar zij hoogere doeleinden nastreeft. Zij moet inderdaad een groot deel van haar charme uit het schoone en zinnelijke van de stof halen, maar hoofdzaak is voor haar de ziel in haar duizenden verscheidenheden en in haar strijd of in haar huwelijk met het lichaam. Deze ziel en deze strijd kunnen slechts door stoffelijke middelen aanschouwelijk worden voorgesteld. Het bovenzinnelijke moet door het zinnelijke worden uitgedrukt. Alleen in de gedwongen keuze van den vorm ligt reeds het innerlijke drama van den kunstenaar. En hij kan slechts een duidelijk beeld geven van de menschelijke ziel in haar overwinningen en in haar nederlagen, door de scherpe projekteering van de ziel op den achtergrond van het lichaam.
B. meent dat Lawrence nu de rollen heeft omgekeerd en het lichaam op het doek van de ziel heeft geprojekteerd: de strijd van het lichaam om de ziel op den achtergrond te duwen en om uiteindelijk haar plaats in te nemen. Lawrence's boek is geen pornografie, meent B., het is een moedig boek, maar van een moed, die slecht werd aangewend. Hij kan het boek niet misprijzen, omdat het het werk van een stervende was, de zwanenzang van Lawrence, een getuigenis om op het laatste van een menschenleven eens vrank en vrij, zij het gewoonlijk dan ook zeer bitter, om eens hard de waarheid te zeggen, de waarheid naar zijn overtuiging natuurlijk.
Het oordeel van C. is niet interessant. Hij zegt dat het een
| |
| |
crapuleus boek is, nadat hij sommige passages met een afkeurenswaardig genoegen verscheidene malen heeft gelezen. Iemand die de werken van markies de Sade, Pierre Louys, de Nerciat, Mirabeau e.a. heeft gelezen, heeft natuurlijk het recht als moralist op te treden.
D. lacht er om, dat ‘Lady Chatterley’ op den index staat. Hetzelfde lot waren vroeger ‘Madame Bovary’ en ‘Les Fleurs du Mal’ beschoren. Als men denkt dat voor volgende passage Flaubert voor de rechtbank moest verschijnen: ‘Elle renversa son cou blanc, qui se gonflait d'un soupir, et défaillante, toute en pleurs, avec un long frémissement et se cachant la figure, elle s'abandonna...’ Dan zijn we reeds heel wat gevorderd, meent D.
E. vindt dat de tijd van het zuivere realisme uit is en kan Lawrence genieten in zijn oogenblikken, dat hij een harmonie heeft bereikt tusschen het reëele en het ideëele, wanneer de extase en de daad uit mekaar niet kunnen geschakeld worden. Als Zola vindt Lawrence dat alles moet worden gezegd, het leelijke zoowel als het mooie. Zola zei dit als literair vakman. Lawrence wil dit doen als moralist, als strijder tegen de schijnheiligheid. Het verschil tusschen Zola en Lawrence is verder, dat de eene nog de dualiteit tusschen schoon en leelijk aanneemt en de andere het leelijke ontkent, van het oogenblik dat het deel uitmaakt van het wondere natuurkompleks. Zola is eenigszins nog een bourgeois, Lawrence is er heelemaal aan ontgroeid.
F. meent dat alles mag worden gezegd, maar dat de wijze waarop dit geschiedt van belang is. Met een aangenaam stroopsmaakje kunt ge iemand de bitterste pil te slikken geven. Men moet daarvoor een zekere diplomatie aan den dag leggen en dit kon de arme Lawrence niet. Hij vocht juist tegen die Janussen met het dubbele aangezicht.
G. daarentegen acht het noodzakelijk dat er dingen verzwegen worden om reden van hun intiem karakter. Anders maakt men ze banaal en weinig begeerlijk.
Waarop H. repliceert dat men nog nooit opgehouden heeft met eten, omdat er steeds over eten wordt gesproken.
I. houdt het met Romains, Gide, Freud e.a., die even veel zeiden als Lawrence, maar hun termen wisten uit te kiezen. Zij nemen het Lawrence niet kwalijk dat hij den moed had nieuwe en gedurfde ideeën te uiten, maar hadden gewenscht dat zijn moed voor de woorden niet zoo fanatiek ware geweest. Waarom kon Lawrence in zijn boek de wetenschappelijke termen niet boven de volkswoorden verkiezen? De minnaar van Lady Chatterley immers is, alhoewel jacht- en boschwachter, toch eenigszins intellektueel. Een man van beschaving, alhoewel niet een kultuurdrager. Zou het iets aan de stelling van Lawrence hebben
| |
| |
afgedaan? Maar ja, Lawrence heeft de zware vuisten van zijn verbittering op zijn Engelsch publiek geslagen. Dat hij zijn boek geschreven heeft om zich eens te mogen wreken op al wat hem in Engeland en in de gansche wereld wars zat, ligt er vingerdik op. Hij vergeet er voortdurend door dat hij romanschrijver is. Zijn psychologische roman is niet zuiver gehouden en neemt ieder oogenblik den vorm van sociale satire aan.
Lawrence heeft vergeten, dat kieschheid niet immer een vorm van schijnheiligheid, maar ook bij oprecht voelende en diepzinnige menschen een vorm van sensibiliteit verraadt.
We zijn nu eenmaal niet meer in den tijd, dat een kat een kat werd genoemd en ‘Rollin... un fripon,’ zegt J. En toch, als men denkt aan sommige woorden uit Reinaert de Vos, bij Breero, bij Rabelais, bij Shakespeare, bij Boccacio...
Die tijd kan terugkomen, oordeelt K., Lawrence luidt hem allicht in.
Persoonlijk had hij misschien de fijngevoeligheid verkozen, ware hij niet zoo op de Engelsche schijn-fashion verbeten geweest. Hij gebruikt die rauwe woorden als steenen, bestemd om in dien poel te worden geslingerd. Hij, die in dien roman slechts een stoute behandeling van het sexueele probleem ziet, reikt niet ver. Lawrence acht onze huidige beschaving bedreigd door machinisme. Als redding wijst hij naar de natuur en naar het gezonde uitleven van onze levenskrachten. Hij legt juist den nadruk op de sexueele drift, omdat die naar zijn meening of wel door wellustelingen wordt verknoeid, of wel door koude naturen als onbelangrijk wordt geacht. In zijn boek ligt eenigszins een waarschuwing om niet onbezonnen het leven te deelen met een vrouw, die het sexueele in haar man niet begrijpt en hetzelfde geldende voor de vrouw ten opzichte van den man.
Zijn bekommeringen als moralist, hoe verkeerd ze ook mogen zijn, hebben hem er voor behoed pornograaf te worden.
Daarom was mij het oordeel zoo lief van François Mauriac, den katholieken Franschen romancier, die Lawrence verdedigt tegen diegenen die hem voor pornograaf voor de vierschaar dagen, en die voor Lawrence het verschrikkelijk rekwisitorium uitspreekt: Wat zal er van uw Lady Chatterley geworden in haar ouderdom? Wat blijft er dan van haar levensdronkenschap over? Wat zou Lawrence schrijven in ‘La Vieillesse de Lady Chatterley’? Leegte, de Godsangst van Pascal misschien of de daad van Werther?
Mais il faut que jeunesse se passe... zegt L., die gelooft dat lady Chatterley in haar oude dagen een goede, oude mama zou zijn, die met van schaamte gekleurden weemoed aan haar jeugdtijd zou denken. De geweldigste passies worden het vlugst gekalmeerd.
| |
| |
Miss Constance Reid, die een aardje naar haar vaartje heeft, een Schotsche zinnelijke natuur, trouwt met sir Clifford Chatterley, die uit den oorlog komt, half verlamd. Voor de zinnelijke natuur van deze vrouw, die aanvankelijk met buitengewone toewijding haar man verpleegt, wordt het stilaan een marteling. Dit verergert nog doordat sir Clifford haar feitelijk tot het vergrijp aanmoedigt, door haar voor te stellen, daar hij bij haar geen kind kan verwekken, dat zij met een anderen man de geslachtsdaad zou plegen. Sir Clifford bestuurt een mijnonderneming in de Midlands en schrijft cerebraal opgestelde verhalen.
Een eerste verraad pleegt zij tegenover haar man door haar omgang met den Ierschen dramaturg Michaëlis, die genialer als schrijver is dan Clifford, maar die haar als man ten slotte ook niet bevredigt, wegens zijn mannelijk erotisch egoïsme.
Tot Mellors opdaagt, de boschwachter. Tot daar blijft de roman zuiver psychologisch en houdt Lawrence zijn werk van ideëele beslommeringen vrij. Als eenmaal de minnaar op het voorplan treedt, worden er door den schrijver onophoudelijk vragen gesteld, wordt zijn werk een wemeling van beschrijvingen, van ragfijne zielsontledingen, van monumentale uitbeelding van zielestrijd en levensgang, van theoretisch gediscussieer zonder einde. Dan gaat Lawrence alle richtingen uit, die van zijn roman geen roman meer maken. Hij zet zijn thema daarna te uitsluitend romantisch-imaginatief voort, wat betreft de verhoudingen lady Chatterley-Mellors, en te uitsluitend satirisch, wat betreft de karakterschildering van sir Clifford.
Hij ziet in sir Clifford niet meer den armen verminkte, die weet dat hij zijn vrouw niet gelukkig kan maken. Clifford Chatterley is nog slechts de koele Engelschman, die stelselmatig zal moeten worden aangevallen en bespottelijk gemaakt. Geen greintje mensch-zijn gunt Lawrence nog aan den mijnbestuurder.
Lady Chatterley wordt van dit oogenblik af de bacchante, die haar man volslagen vergeet en alleen nog leeft voor de bekoring van den sexueelen omgang. Clifford Chatterley wordt de personifikatie van het koele verstand, zijn vrouw de verpersoonlijking van het bloedwarme vrouwdier. Het zielkundige drama is om zoo te zeggen uit. Alleen het drama van de sexualiteit blijft nog bestaan. De eenige ziel is mrs Bolton, de verpleegster van sir Chatterley. Alleen nog de satire op den man en de lofzang op de vrouw. Zij ziet in haar man de moderne leugen, de gemekaniseerde wereld en de mijn, en in den boschwachter den grond dien hij bewaakt en de heerlijkheid van de natuurdriften. Zij wordt de spreekbuis van den auteur. Gansch het drama ligt in volgend kort gesprek tusschen beide antipoden.
Zij zegt: ‘De mensch heeft het heelal vertroebeld;’ waarop
| |
| |
hij antwoordt dat de mensch ‘zijn eigen nest heeft vergiftigd.’
Lady Chatterley - en daarin is ze literair-kritisch als de schrijver - haat de woorden en daarom bemint ze den zwijgzamen Mellors. Hij is een krachtmensch, een man van de daad, die kort van zeggen is. ‘Elle s'irritait contre cette manie de tout mettre en mots.’ Ondanks dat zal zij in de oogenblikken van hoogste genot met haar minnaar woorden spreken en van hem verlangen dat hij zijn gevoelens haar met woorden zal duidelijk maken. Maar hij: ‘il parlait à contre-coeur, regrettant d'avoir commencé.’ Lady Chatterley is hier te zeer de lievelinge van den schrijver. De ideeën, die hem dierbaar zijn over literatuur, moraal, schrijvers, kunst en godsdienst deelt zij ons mede. Zij zegt - en feitelijk is het de schrijver - dat de woorden een noodlottigen invloed hebben, omdat zij zich steeds tusschen de menschen en het leven stellen. Maar zooals de schrijver wel de woorden kan verdoemen maar ze toch voortdurend moet gebruiken, zoo kan Lady Chatterley zich evenmin onthouden er het slachtoffer van te zijn. Zij tracht thans uit te leggen hoe het kwam dat zij ooit tot Chatterley is kunnen naderen en zij komt tot de ontstellende vaststelling dat zij toen haar ware natuur niet kende of wellicht niet wou kennen. Hij stond op geestelijk gebied hooger dan zij en uit een zeker gevoel van ontzag en bewondering meende zij dat liefde was geboren. Aan het sexueele had zij niet gedacht.
Dit alles weet Lawrence prachtig uit te leggen zoolang het lady Chatterley betreft, maar van zoodra hij zich moet buigen over het leven van haar man, dan ontkent hij bij dezen man een leven en gebruikt hij de satire, al zegt hij dat de satire ‘een vorm is van de menschelijke sympathie voor dat ding dat strijdt en lijdt, de menschelijke ziel.’
Zijn satire op sir Clifford is evenwel zonder genade, terwijl hij voor lady Chatterley de satire onbenut laat. Hij heeft ook geen eerbied voor het publiek: ‘Het publiek geniet slechts van datgene, dat haar ondeugden streelt.’
Zoo is het oordeel en de verachting van alle schrijvers, die een ontstellend boek uitgeven, omdat zij weten dat hun tijdgenooten het hun niet kunnen vergeven de zweep op hun ruggen te hebben gestriemd. Zie Multatuli, Swift, Cervantes.
Velen zullen niet te spreken zijn over de figuur van den boschwachter. Wat een sentimenteele drommel! Hij heeft aanvankelijk gestreden om niet onder de bekoring van de lady te komen en den dag dat zij te zamen de kippen en de kuikentjes - het kontakt met de uitsluitend animale natuur - bewonderen, wordt het gevoel hem te machtig en stort hij een traan. Dit is zijn val, als men het zoo noemen mag.
Lady Chatterley heeft wat van Strindberg's freule Julie, maar
| |
| |
mist volkomen haar demonische natuur en haar scherp-koel verstand. Freule Julie is een vurige duivelin. De Engelsche lady daarentegen is bij slot van rekening, afgezien van haar verwoestend sexueel gevoel, een doodgewone vrouw, in wier innerlijk drama de geest niet meespeelt, die tevreden is van het oogenblik dat zij als vrouwdier wordt bemind. Van haar gaan geen hoogere aspiraties uit en men kan ze niet in staat achten voor groot-menschelijke doeleinden iets te offeren. Tenzij Lawrence er ons had kunnen van overtuigen, in een volgenden roman, waarin hij na den vloed van haar sexueele passie de ebbe zou beschrijven.
Zij staat in de wereldliteratuur tusschen freule Julie, die haar driften koel beheerscht en er toch aan toegeeft, en tusschen de Russische heldin Wirineja, van Lydia Sejfoelina, die haar oerkrachtige natuur voelt begeven voor grootere opofferingen, o.a. voor het kind. In Lady Chatterley spreekt echter het zinnelijke egoïsme van een beschaving, die stilaan verzwakt. Zelfs de goede mistress Bolton is een monster van bovengenoemd egoïsme, wanneer zij beweert: ‘Wat blijft er van onze kinderen; zij verlaten ons. Maar een man...’ Hier slaat Lawrence totaal den bal mis en gooit hij als propagandist, voor een onvoorwaardelijk aan de wetten van de natuur gehoorzamend leven, zijn eigen ruiten in. De natuur wil dat in de vrouw de moeder primeert en niet de hetaere. De psychologen en biologen van alle strekkingen zijn het daarover roerend eens.
Lawrence beschrijft de evolutie in de vleeschelijke passie van de lady met naoorlogsche sensibiliteit. Hij is feitelijk, zonder het uitgesproken te hebben, een aanhanger van de theorie van de Adamische sensatie, die bij ons door Karel Van de Woestijne voor den oorlog werd gehuldigd en die door Urb. Van de Voorde na den oorlog, vooral onder Germaanschen invloed, het kosmische Al-beleven werd genoemd; de eene louter Grieksch, de andere Germaansch; de eene renaissancistisch, de andere romantisch. Dit kan men goed nagaan in zinnen, die legio zijn in dit boek, als: zij genoot ‘jusqu'au centre Ie plus profond de la féminité, jusqu'au sommeil de la création.’
De Grieksche sensualiteit die, na tijdens de renaissance een geweldigen wederopbloei te hebben gekend onder invloed van een hernieuwde belangstelling voor de Middeleeuwen, daarna door de romantiek werd verwaarloosd ten voordeele van een Joodsch-Christen kultuur, kwam met het realisme en met het positivisme weer stilaan in de poëzie op den voorgrond, om met het prerafaëlitisme en de symboliek weer hoogtij te vieren. In de Engelsche literatuur is deze strekking goed waar te nemen: Swinburne, Wilde, Brooke, Huxley, Joyce, Gosse, Moore en Lawrence zelf.
In zooverre is dit hier een boek van beteekenis voor de
| |
| |
neo-Hellenistische richting in de Engelsche literatuur, dat het van overwegend belang zijnde laatste gedeelte niets anders dan een prachtig geborsteld fresko is van de zinnelijke liefde van Lady Chatterley voor haar boschwachter, meer lyrisch beschrijvend dan psychologisch analyseerend. Sommige scenes lijken, in dit licht gezien, niet meer zoo kinderlijk, dan wanneer men ze van psychologische zijde zou gaan bekijken. Zoo verklaard, vergrooten zij het idyllische karakter van deze fresko, van dit ‘heidensche’ feest.
En toch is dit een vreeselijk treurig boek, wellicht juist, omdat Lawrence deze ‘heidensche’ idylle als een roman met moralistische strekking wil laten doorgaan, lady Chatterley en haar minnaar als modellen voor de moderne menschheid gaat stellen, onder de spreuk: ‘Leer zoo te leven.’ Daar bedanken wij voor. Zelfs zij die de liefde van deze ‘heidensche’ praal opnieuw willen omringd zien, zullen nu toch niet kunnen ontkennen, dat de Joodsch-Christen geloofsfaktoren nieuwe elementen in de liefde hebben gebracht, die haar charme en haar beteekenis verrijkt en verdiept hebben. Maar Lawrence houdt heelemaal geen rekening met onze beschaving en met twintig eeuwen kultuur. Hij is er zelfs geweldig tegen gekant, aangezien hij dit Joodsch-Christene o.a. aanvalt, bij het bepalen van wat voor vele menschen het geweten is: ‘la conscience n'est, le plus souvent, que la peur de la société ou la peur de soi-même.’ Deze vrees voor wat ‘onzuiver’ is, in de eerste plaats het sexueele, kende de Oudheid niet en kennen de niet-christelijke volken evenmin. Zij is van Joodschen oorsprong en werd door het Christendom overgenomen. Men kent nu nog de Joodsche afkeer voor wat niet ‘koosjer’ (ritueel zuiver) is.
Wat Lawrence kan worden verweten is dat hij uitzonderingsfiguren neemt om een stelling te bewijzen die de maat van de gemeenheid vergt en die hij aan normale menschen zou moeten toetsen.
In tegenstelling met den suffisanten Engelschman Chatterley, dien Lawrence als maatschappelijk type verfoeit, voelt Mellors ‘l'insuffisance de sa nature’ en het is zijn zinnelijke passie voor lady Chatterley, die hem uit zijn stugge eenzaamheid haalt.
Betreffende Lawrence's sensibiliteit zou een parallellisme kunnen worden gezocht in het werk van alle moderne dichters. Twee voorbeelden slechts bij Vlamingen: ‘Les oiseaux du désir étaient endormis dans le vaste réseau de son corps’ is een vergelijking, die Wies Moens ook heeft gebruikt, en ‘Il avait dix ans de plus qu'elle; et il avait mille ans de plus en expérience’ is een zin die aan Van de Voorde's stijltechniek verwant is.
Lawrence plaatst zijn verhaal in de Midlands, waar nevens en rondom de naar industrie stinkende mijn de heerlijke bosschen liggen, die het gebied van Mellors zijn. Deze natuursymboliek is
| |
| |
goed volgehouden, alhoewel we dit niet als een hoofdverdienste van het boek moeten beschouwen.
Naarmate het drama vordert in het bewustzijn van de personen, ziet men ook de verandering in het landschap. Door Mellors na te loopen ontvlucht lady Chatterley niet alleen haar man, maar verwijdert zij zich ook van het geïndustrialiseerd Tavershall. Haar opstand tegen haar omgeving is dus niet alleen uit fyzischen afkeer voor haar man, maar ook uit socialen haat tegen een maatschappij, die tracht den mensch zijn natuurlijke vermogens te ontnemen en er meer mekanische voor in de plaats te stellen. Dit boek is voortdurend een verheerlijking van den opstand tegen de min of meer verstarde vormen van onze huidige samenleving.
Die haat tegen de beschaving gaat zoo ver dat schrijver in zijn boek een kindergroep hekelt, die in school leert zingen. Dit zingen stuit hem zoo tegen de borst, dat hij woedend het bijna uitroept: ‘Les sauvages du moins ont des rythmes subtils et les animaux, quand ils hurlent, ont une raison pour hurler.’ Na aldus zijn afkeer te hebben uitgesproken voor een zeker zinledig onderwijs, dat inderdaad de menschen meer achteruit dan vooruit helpt, een onderwijs dat de kinderen soms volpropt met denkbeelden die de oorzaak zijn van oorlogen en van rassenhaat, valt hij het Engelsche volk aan: ‘Que pouvait-il bien advenir d'un tel peuple qui avait certainement perdu toute vivante faculté d'intuition et ne gardait que de curieux hurlements mécaniques et une sinistre énergie!’ Hier hooren we een Lawrence, die naar Mexico is geweest en die in menige bladzijde van zijn oeuvre er op gewezen heeft dat, hebben de Europeesche volken een hoogen trap van beschaving bereikt, zij er hun vitale krachten eenigszins bij hebben ingeschoten en enkele zg. wilde volken ons op dat gebied niets moeten benijden. Hij houdt dus van negerjazz, maar is tegen Engelsche negerjazz.
Maar daarna vergeet hij weer dat hij niet goed deed zijn aanklacht tot Engeland te beperken, en ziet hij dat het kwaad van algemeenen aard is. Hij zegt dan: ‘Ah, Dieu, qu'est-ce que l'homme a fait à l'homme?’ woorden die hij in den mond legt van lady Chatterley.
In tientallen kleine bijzonderheden zal hij sir Clifford om zijn Engelsche mentaliteit trachten hatelijk te maken. De satiricus komt telkens achter den hoek kijken, niet altijd zeer malsch; bv. wanneer Clifford tot zijn vrouw zegt: ‘Que peut-il y avoir de plus délicieux qu'un printemps anglais’, dan reageert zij in haar gedachten met het gepeins: ‘En entendant ces mots il sembla à Constance que même le printemps fleurissait par acte du Parlement.’
Lawrence klaagt den arbeid aan, die de ledematen van de menschen, ja hun gansche lichaam misvormt en geeft ons daar in
| |
| |
enkele paragrafen een heerlijke brok over, maar zijn absolute kritiek tegen het machinisme is belachelijk. Naar primitieve toestanden zou misschien, volgens hem, moeten teruggekeerd worden? Wat moois! Het machinisme is weldadig, maar natuurlijk op voorwaarde dat het geen wapen is van den eenen mensch tegen den anderen, zoolang de mensch de machine blijft beheerschen.
Zijn gal spuwt hij verder uit om gebreken van de Engelschen aan de kaak te stellen: ‘ces ennuyeux Anglais, si insupportables hors de chez eux;’ over de Parijsche vrouwen meent hij: ‘elles avaient eet avantage (d'avoir quelques notions des réalités sensuelles) sur leurs sceurs anglaises, si sottes.’
Diep weet hij met een enkelen zin de lusteloosheid van het naoorlogsche geslacht te schetsen: ‘s'amuser, c'était une forme moderne du mal de coeur.’
En dan de meest treffende aanklacht, die wel de kapitale zin uit het boek mag worden genoemd, waarop Lawrence zijn kritiek heeft gebouwd, vat kernachtig de groote kwaal van een door willekeurig machinisme onevenwichtig geworden tijd samen: ‘Ils ne peuvent pas vivre! Ils ne font que frustrer la vie.’
Spreekt de houding van den vader van lady Chatterley geen boekdeelen over een schijnheiligheid die helaas in alle standen van onze samenleving woekert? ‘Il ne blâmait pas la liaison: il blâmait le scandale.’
De passie van den boschwachter en zijn geliefde wordt op het einde van het boek, dat ontsierd wordt door al die intrigues van verdacht allooi om de scheiding te bekomen tusschen Clifford eenerzijds en Bertha Coutts, de vrouw van Mellors, anderzijds, wat meer menschelijk. Een zekere zielsbewogenheid spreekt er uit. In den brief, dien Mellors aan zijn lady schrijft, vindt men zelfs den toon terug van menschen, die nog in de kalverliefdeperiode verkeeren. Mellors heeft medelijden met don Juan. Wij hebben medelijden met hem, want moest Lawrence een vervolg op dezen roman hebben kunnen schrijven, wij zouden eens zien wat een brave pantoffelheld Mellors zou worden. De brand van de passie zou na enkele jaren huwelijk wel niet zoo hoog meer oplaaien en meer dan waarschijnlijk zou de ex-lady Chatterley, dan moeder geworden, mrs. Bolton ongelijk geven, die haar eens op een romantischen avond zeide dat de vrouw meer vrouw dan moeder is.
Waarop men zou zien dat deze beide schepsels zich vergisten, wanneer zij meenden geweldig revolutionair te zijn. Er zijn altijd menschen geweest die het leven wisten te leven en er zijn er altijd geweest, die er geen weg mee wisten, of die het willekeurig verknoeiden.
JAN SCHEPENS.
|
|