| |
| |
| |
Hollandsche Letteren
Van de tien werken die vóór me liggen, en waarvan de drie duizend bladzijden in enkele regels moeten besproken worden, zie ik er heel zeker acht die alle aandacht verdienen, en tevens wijzen op iets nieuws in de Hollandsche romankunst. Dat nieuwe, doorgaans hier gebracht door nieuwe of minder bekende namen, is niet altijd gaaf, maar één ding is zeker: het veld van den roman wordt er door verwijd, en de techniek is doorgaans verschillend van de vorige.
Onder die werken treft me vooral het jongste van Maurits Dekker, schrijver van ‘Amsterdam’ en, onder het pseudoniem Boris Robazki, van ‘Waarom ik niet krankzinnig ben’. Met Reflex (Uitg. A. Blitz, Amsterdam) heeft hij een ongemeen schoon boek gepresteerd, wellicht het sterkste psychologische boek in de hedendaagsche Nederlandsche literatuur. Het leest niet gemakkelijk, er zijn geen uitwendige mooiheden en de stof is bijzonder ondankbaar: ingenieur Edgar Atkins heeft, als jurylid in de Vereenigde Staten, den moordenaar Albert Donner helpen veroordeelen tot electrocutie. Daarover heeft de mensch - de feilbare mensch - in hem stilaan berouw, en geleidelijk identificeert hij zich, onbewust, met Donner, zoodanig dat de laatste schok voor zijn zenuwen, het bijwonen van de terechtstelling, hem krankzinnig maakt. Dat onderwerp wordt behandeld, niet als novelle, maar als een nauwkeurig, men zou gaan zeggen, wetenschappelijk, onderzoek van 220 bladzijden, waar geen woord te veel is, en waardoor overal een zinderende menschelijkheid spreekt. Men denkt aan Poe voor het huiveringwekkende, aan Dostojewski voor de psychologie van het berouw, - en toch is dit werk persoonlijk, iets heelemaal nieuws, en heelemaal gaaf, af, van de eerste zakelijke bladzijde tot dien haast ondraaglijken climax van het einde. Ontspanningslectuur is het niet, en zooveel romannetjes hebben den smaak van het publiek bedorven, - maar Dekker zal niet te vergeefs spreken tot hen die achter het gedrukte papier den mensch zoeken met al zijn - tragische of blijde - schoonheid en zijn duizelige diepte. Laten wij hopen dat dit boek spoedig vertaald worde: de Nederlandsche literatuur werd er stellig door verrijkt en op het plan van de wereldliteratuur gebracht.
| |
| |
Een Hollandsche dame, M. van Dessel-Poot, die te Wemmeibij-Brussel verblijft, geeft een eigenaardig voorbeeld van literairen vooruitgang. Haar eerste werk De Uittocht (C.A.J. van Dishoeck, N.V., Bussum) heeft voor onderwerp de verovering van het platte land door de grootstad, - feitelijk de verovering van Wemmel door Brussel. Als onderwerp zelf dus, behalve het locale, is het niets nieuws. René Bazin in den roman, Verhaeren in de poëzie, hadden er, dunkt ons, reeds alles over gezeid, ook het epische er van aangegeven. Episch hier is vooral de tegenstand van den stoeren boer Verhoogen, de strijd en de nederlaag van dien rasechten man van den ouden stempel, tegenover de alles overwoekerende stad met haar modernen geest. Dat kunnen wij meeleven en zelfs soms bewonderen. Veel minder geslaagd zijn sommige bijfiguren en nevenmotieven; die geschiedenis van zoon Verhoogen en Netteken is nogal lam, en van Nettekens vader ware iets veel pakkender te maken. Schrijfster kan stellig iets voorstellen en heeft goede psychologische intuïties, maar wat het meest treft is haar moeizame techniek. De natuurbeschrijvingen doen hier altijd uitwendig aan, ze overwoekeren het werk, en elk hoofdstuk begint er erbarmelijk fataal mede: wij wenschen hier in dit verband niet te weten welk esthetisch genot de schrijfster heeft bij het beschouwen van boomen, velden, sneeuw, maar wel, indien noodig, die boomen enz. te zien in betrekking met het leven van de personages. Streuvels maakt van dat alles een haast pantheïstische eenheid. Mevrouw Van Dessel-Poot levert eerder poëtische schoolopstelletjes over de natuur, die zij bewonderde in Brabant, en waarover ze hier en daar toch mooie dingen zegt. Wat haar ook trof was het dialect, maar ook dat is doorgaans onbeholpen weergegeven. Het sappige van Buysse's personages loopt heelemaal verloren, we hebben hier enkel een onnauwkeurig aanteekenen door een vreemdelinge met folkloristische
nieuwsgierigheid: ‘oarige’ (aardige) moet fungeeren voor ‘schoone’, ‘zich verboazen’ verbaast den Vlaamschen lezer, evenals ‘ier’ beide voor ‘heer’ en ‘hier’, alsof die twee woorden in het Brabantsch juist dezelfde uitspraak hadden; onnauwkeurig zijn bijna alle gevallen van veranderde eindklanken, vooral bij artikels: ‘'k goa 'ne zjat kaffee met aa pakken’ voor ‘'k goan 'n zjat kaffee me-j-aa pakken’ of ‘aa ier’ voor ‘aan ie-j-er’ (uw heer), - of ‘'nen arm maske’, ‘'nen park...’
Met ‘De Uittocht’ deed Mevrouw Van Dessel-Poot zich kennen als literair aangelegde, maar door de Vlaamsche dorpsliteratuur bedorvene, Hollandsche beginnelinge, die nog moest afleeren, Vlaamsche menschen te beschouwen als folkloristische curiositeiten of leuke beesten in een dierentuin. En dan kwam haar tweede boek, als een echte verrassing: zij heeft de boeren, die zij
| |
| |
als steedsche intellectueele nog niet doorgrond had, te Wemmel laten zitten bij hun boomen, hun sneeuw en de vreemde villa's der bouwmaatschappijen. En zij geeft een werk over het mondaine leven, een roman, stevig van bouw, zonder eenige bijgesleurde beschrijving, zonder eenig overtollig woord, met een bijzonder rake psychologie en een wonderbaar talent voor het weergeven van een atmosfeer. Deze roman, Afgedwaalden (C.A.J. van Dishoeck, N.V., Bussum), speelt aan de Belgische kust, te Brussel en te Biarritz, en geeft vooral het tragische leven weer van twee jonge menschen, Victor en Marie-Jeanne, die meer en meer verslaafd geraken aan spel en cocaïne. Een buitengewoon geslaagd boek, nog merkwaardiger wegens den haast verbluffenden vooruitgang sedert ‘De Uittocht’ en dat aan de schrijfster van meetaf een eervolle plaats doet toekennen onder de nieuwe romanschrijvers.
Om de Macht door Ralph Springer (N.V. Batteljee & Terpstra, Leiden) is een geweldig boek. Het uitzicht schrikt af, men denkt aan eindelooze volksromans wanneer men dit lijvig werk van 433 groot-octavo bladzijden opneemt. Maar van de eerste regels wordt men den rasechten schrijver gewaar, en het onderwerp is zoo boeiend, dat men dankbaar de vele uren voor de lectuur van den zwaren bundel geeft, en weet dat ze niet verloren gingen, wel echter dat ze onzen innerlijken rijkdom hebben vergroot. Een roman waarvan de handeling geplaatst wordt in Berlijn en hoofdzakelijk in Amsterdam, en waarvan de hoofdfiguur Bouwer, leider van het verbond van werkliedensyndicaten, zich van de sociaal-democratische partij afscheidt en, met de vakbonden en zijn machtigen invloed aldaar als hefboom, er op aanstuurt een regeering te vestigen voor de gansche natie, zonder onderscheid van klassen, maar gericht tegen partijpolitiek, zwendel, nepotisme, - een gezondmaking van het land dus. Dat eigenaardig verschijnsel van fascisme wordt echter doodgeboren, daar de leider, op het laatste, beslissende oogenblik, ten onder gaat, grootendeels ten gevolge van een armzalige liefdegeschiedenis. Aldus verhaald, komt dit boek echter hoegenaamd niet tot zijn volle recht: het is vooral niet zoo romantisch als dit résumeetje het zou kunnen doen denken. Wat dadelijk treft is een duidelijke indruk van echt leven: het schijnt of we dien uitstekend getypeerden Bouwer en al de menigvuldige personages van dit grootsche, men zou gaan zeggen epische, gewrocht vóór ons zien handelen en hooren spreken als welbekende, werkelijke wezens. Naast die stellig groote gave van dynamisme en psychologisch aanvoelen bewonderen wij den uitstekenden dialoog, en den fijnen humor vermengd met al die tragische gebeurtenissen. Deze humor is echter hier en daar wat geforceerd, en zelfs iemand die, zooals uw dienaar, niet bijster veel van politiekers moet houden, zal toch
| |
| |
moeilijk akkoord gaan met hun algemeene, onvoorwaardelijke veroordeeling door den auteur. Wat echter, niettegenstaande die tekortkomingen, en boven gene groote hoedanigheden, hoofdzakelijk te loven valt, is het welgeslaagd verplaatsen van den roman op een ruimer plan dan dit van het persoonlijk anecdotische.
Een ander boek over politiek, maar ditmaal werkelijk beleefd en zuiver autobiografisch, dus hoegenaamd geen roman, is In Opstand door Alexander Cohen (Uitg. Andries Blitz, Amsterdam). Het is een bijzonder interessante reeks herinneringen uit de eerste dertig levensjaren (tot 1893) van iemand die werkelijk hèt type van den opstandeling mag heeten, opstandeling tegen elken dwang: in het huis, op school, in het leger, in de gevangenis, en in alle uitzichten van het maatschappelijke leven; en aldus zich doet kennen als prachtigen verheerlijker van de onvoorwaardelijke vrijheid en als koppig-idealistischen belijder van een volmaakte toekomst. Misschien zou de liefhebber van etiketjes Alexander Cohen eerder als journalist dan als zuiver letterkundige beschouwen, maar dan zal hij toch moeten toegeven dat Cohen wellicht de knapste en interessantste journalist uit Holland is. Dat boek zit vol verbazende vitaliteit, er is daar niet het minste gebeurtenisje of 't is op een eenige, meesterlijke wijze verteld, geen persoon of zijn portret wordt gegeven met den scherpen, zekeren toets van den bedreven etser. Vooral het tweede gedeelte, waar socialistische en anarchistische middens in Holland, te Gent en te Parijs worden beschreven, en waar dus de persoonlijkheid (of het verschijnsel) Cohen, niet langer meer om zichzelf wordt weergegeven, maar in functie van die middens, is van de boeiendste lectuur welke men zich denken kan, en niets is prettiger dan Cohen te hooren vertellen, op zijn levendige wijze, van zulke verschillende menschen als Domela Nieuwenhuis, Briand, Anseele, Generaal Boulanger, Louise Michel... Met ongeduld verwacht de lezer een, noodzakelijk, vervolg op deze meesterlijke gedenkschriften.
Verandering van plaats en van motief is ook opvallend in Asahel, de Geroepene, door M.v.B. (Uitg. H.J. Paris, Amsterdam). De teringlijdende dochter van een protestantschen zendeling reist met haar vader door het voor de Christenen gevaarlijke Koerdistan, en verblijft dan bij de Nestorianen, onder wie een jonge man, Asahel, de geroepene is om de Koerden te bekeeren. Als bijmotieven komen de mislukte liefde van de heldin voor een weinig interessanten Kim, en de liefde van Asahel voor een bekoorlijk meisje Jedida. De karakterteekening is over het algemeen zeer goed, vooral van Moeder Lea, Jedida en den handelaar Ruel, en enkele bladzijden zijn werkelijk pakkend: de beschrijving van een sterrennacht, het terugvinden van Asahel, Asahel's toespraak
| |
| |
tot de Koerden. Maar daarentegen hindert de algemeene ondertoon van missieliteratuur. En soms is de onmacht van de schrijfster, iets naar werkelijkheid weer te geven, erbarmelijk. Wat een prachtig werk vol exotische kleur had dit kunnen worden! Maar het teringlijdstertje is er wat zwak voor, en evenmin als ze ons den gloed van godsdienstige extase kan weergeven, slaagt zij er in, ons te overtuigen met gezegden als: ‘die gezichten -! die gebaren -! ik zou er een studie willen van maken...’ of ‘vader wou, dat hij goed teekenen kon...’
Uitheemsch is ook de roman De Wijze Dwazen door Bodil Borg (C.A.J. van Dishoeck, N.V., Bussum). Een jonge dame in Denemarken wordt stilaan verliefd op den reeds ouden professor Madsen, die haar op de colleges niet had bemerkt, en met haar weldra een geregelde briefwisseling heeft. Die liefde wordt wederzijdsch, na een lang speelsch plagen in de brieven van de jonge dame, maar zij mislukt door een misverstand. De ingetogen weemoed van het einde is wel het meest menschelijk doorvoelde van dit werk, dat te cerebraal aandoet, en waar de citaten zoo opeengestapeld zijn dat men gestadig wenscht, die lieden toch eens zelf te hooren spreken, en niet altijd door bemiddeling van Shakespeare, Lenau, Tolstoi en wel dertig andere groote Pieten, gewoonlijk geciteerd in den oorspronkelijken tekst. En, nota bene, de professor doet aan wijsbegeerte, niet aan literatuur. Wat zou hij op de citaten van de freule gereageerd hebben, moest hij aan literatuurgeschiedenis doen!
Met Muziekmeester Adriaan door Cor Bruijn (C.A.J. van Dishoeck, N.V., Bussum) zijn we in het secure Holland van den secuur-uitrafelenden realistischen roman terug. Wat een belang gehecht wordt aan de minste handelingen en woorden van een onbenullig en nogal snullig muzikantje is werkelijk verbluffend, en de grijze taal vol onverdraaglijke verkleinwoorden komt volkomen overeen met het onderwerp. Er ontbreken aan dit boek de groote gave van begrijpende liefde en de gloed waarmede die liefde zelfs het meest dagelijksche gebeuren herschept.
En toch, een dagelijkscher onderwerp dan Theo Thyssen's Het Taaie Ongerief (Uitg. Van Dishoeck, N.V.) ware moeilijk te vinden: al de menigvuldige kleine misères betreffende kleeren in een weinig begoed huisgezin. Daarover echter is een geboren schrijver aan het woord, en hij doet het met al den humor en de lichte ontroering die hem kenmerken; hij doet het bladzijde aan bladzijde in een dik boek, dat altijd meesleept, en men gevoelt, dat hij nog veel meer zou kunnen zeggen over dat onderwerp, met even veel leven en zonder eenige verveling. Bij Thyssen is dus niet veel nieuws te vinden, maar wat hij schrijft is in de gezonde en steeds frissche traditie van de ‘Camera Obscura.’
| |
| |
Detective-romans zijn nog een uitzondering in de Hollandsche literatuur. Het genre is op zich zelf niet minderwaardig, alles hangt af van den schrijver en niemand zou er aan denken, smalend neer te kijken bv. op de ‘Father Brown’-reeks van Chesterton. J.C.W. Duncker, in Op en Top een Hollander (Hollandia Drukkerij, Baarn), geeft althans een interessante proef. Het werk heeft de onmisbare gave, dat het meesleept en den lezer verplicht, het ononderbroken voort te lezen tot het einde. En het onderwerp zelf: een Hollander die tijdens de vereeniging van België met Nederland verplicht wordt, te doen gelooven dat hij een Fransch spion is en aldus in epische botsing komt met Jasper Merx, Vlaamschen speurder in Nederlandschen dienst, dat onderwerp is prikkelend genoeg. Men kan begrijpen dat het Groot-Nederlandsch idee er in verwerkt wordt. Indien de lezers het allemaal maar niet te ernstig opnemen! 't Is anders wel ernstig bedoeld, de omslag van het boekje is van het zuiverste oranje.
Ten slotte wil ik verwijzen naar een buitengewoon geslaagde Nederlandsche vertaling, door N. Brunt, van Margaret Kennedy's Het Zwarte Schaap van de Familie (Hollandia Drukkerij, Baarn). Het is het bijzonder leuk en levendig vervolg op het groote sukses ‘De Trouwe Nimf’, en zeer aangename ontspanningslectuur.
FRANZ DE BACKER.
NOTA DER REDACTIE. - Dr. Franz De Backer bespreekt in ons tijdschrift uitsluitend ‘Hollandsche Letteren.’ De naamletters F.D. onderaan de rubriek ‘Vlaamsche Letteren’ in de vorige aflevering zijn die van den heer Frans Dirickx, die de volle verantwoordelijkheid van zijn besprekingen op zich neemt.
|
|