De Vlaamsche Gids. Jaargang 21(1932-1933)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 71] [p. 71] Aan mijne ‘Herfstrozen’ ‘'t Zijn maar banale versjes in schaamle pooverheid’ - heeft 't heir der recensenten vol minachting gezeid... ‘Wat hebben we aan die klanken, zoo vaak alreeds gehoord? Gij zingt van liefde en trouwe; 't is stokoud op ons woord! 't Gevoel is uit de mode, romantisch is die boel... Schenk ons onvatbre beelden en wees, als marmer, koel; schenk ons het onbegrijpbre vol cerebraliteit; dan zullen we u vereeren met echte piëteit!’ Ik laat die bende razen en haal de schouders op: hij drukke, wien het passe, zoo'n lauwer op den kop... Gaat dus, mijn arme versjes van een eenvoudig man, [pagina 72] [p. 72] gaat, onverstoord, uw wegen tot wie u voelen kan, tot wie u kan genieten in uwe simpelheid en luistert naar uw wijsje, den betweters ten spijt, een lied van liefde en bloemen, - van lijden en genot, zoo oud reeds als het menschdom, zoo oud reeds als het lot; - weest hem een straal der zonne, die geuren wekt en zang en zoent hem - in het lijden - de tranen van de wang... En zoo gij slechts één ziele, mijn versjes, roeren mocht en troosten en verblijden, al zingend, op uw tocht, - dan nóg zou ik u danken, mijn zielevreugd, mijn smart, mijn arme, schaamle bloeikens, gij, kindren van mijn hart! A. DE GEEST. Vorige Volgende