De Vlaamsche Gids. Jaargang 21(1932-1933)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] Rubens en Helena I. Hij stond, de schoone man, zooals ten tuine stond En kloeke beukeboom èn rechtgerezen eik, Met, tusschen snor en baard, een glimlach op zijn mond, En nobel was 't gebaar dat haar bood aan zijn rijk. Dit was niet 't prachtpaleis, aan marmerzuilen rijk, En spiegel-gaanderij die wel een doolhof bleek: Het was, met huis en erf, gansch zijn persoonlijkheid Nog hooger dan een vorst beroemd van streek tot streek. Zijn leven was 't, zijn kunst die hij Helena bood Met gul en rond gebaar, dat uitsprak ál het heil, Opwellend uit zijn hart naar zijn groot oogenpaar En treffend schoon' Heleen met snellen liefdepijl. Maar zij, nog niet verzaad van wat haar oogen zagen: - In gansch den hof geen plek of 't was één kleurendroom - Ze bleef nog, blond' Heleen, de lieve namen noemen Van dezen bloemengaard, die was een geurenstroom. En waar haar Rubens zag, bloem midden van de bloemen, Vol-schoon van leest en vorm, ten drempel zijner min, Kwam er in zijn genie een dageraad opdoemen, Waaruit Helena rees, naakt-heerlijke godin. [pagina 69] [p. 69] II. Zij wist zich wel te zijn de uitverkoren schoone, Die, voor de tweede maal, het leven zou bekronen Met wat de Liefde baart aan nieuwen horizon Voor wien 't bestaan beseft als 't opgaan van de zon. Zij wist zich wel te zijn de versche Lente-bot, Die, door de min gerijpt, gedijen 'dra zal tot Een vrucht vol levensvreugd, waaraan hij al zijn gaven, Tot aan zijn laatsten aâm, bestendiglijk kan laven. En waar zij smalle hand in zijne handen legde, En waar hun armenpaar zich, prangend, samenvlechtte, Kwam 't blond' Helena voor te zijn het gouden vuur, Dat stelploos voeden moet een stelploos scheppingsvuur. [pagina 70] [p. 70] III. In Isabella's beeld had Rubens iets gelegd Van wat het vrouwenschoon had tot zijn ziel gezegd; Iets dat een voorgevoel hem was van wat zou komen Zijn zomersch man-zijn toch met Lente overdroomen. En thans Heleen hem bracht wat steeds hij had verwacht, Ontdekt hij eerst geheel wat in zijn bruid toelacht: Helena, jong en schoon en blond gelijk de zon, Wordt voor zijn rijk palet de kleurenrijke bron, Waaruit in glorie straalt en breed zich zal ontvouwen, Zijn vrome schoonheidsdroom der schoonheid van de vrouwen. Door haar stijgt het genie van dezen kunstenaar, Met machtigen vleugelslag, gelijk een adelaar, Naar d'allerhoogsten top, en staat zijn kunst verheven, Zooals een bergenketen boven zijn grootsch leven. 1932. AUGUST VAN BOECKXSEL. Vorige Volgende