De Vlaamsche Gids. Jaargang 20(1931-1932)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 546] [p. 546] De krakeelende Kabouters Nik en Pik zijn twee kabouters, Die steeds aan 't krakeelen zijn... Nu eens om een vogelveertje, Dan om 't vel van een konijn, Verder weer om beukenootjes, Of een roode lijsterbes... Soms ook om een paddestoeltje, Of een tak van beuk of esch. Maar het blijft steeds bij krakeelen, Nooit worden zij handgemeen. Vechten doen zij niet, de dwergjes, Dan met... woorden maar alleen. Doch hun vader, Linkelootje, Werd eens dat krakeelen moe, Sloot zijn zoontjes in den kelder... Grendelde dat deurken toe. En daar zaten ze, de... praters, In het donker, gansch alleen... Zacht begonnen zij te huilen... Al hun moed was nu vér heen! En zij riepen en zij smeekten: - ‘Vader! Laat ons er weer uit! Nooit meer zullen wij krakeelen...’ Maar er kwam niet 't minst geluid. [pagina 547] [p. 547] Vader kwam hen niet verlossen, 't Bleef zoo stil als in een graf... - ‘Nik,’ zei Pik zacht ‘'t is wel erg toch, Zulke nare, zware straf; Ik ben bang.’ - ‘Ik ook,’ zei Nik toen... En hij kwam wat dichter bij. - ‘Als ik je zoo tegen mij voel, Heb ik minder vrees,’ sprak hij. En zoo zaten lang die ventjes, In elkanders arm geleund; Wen ze babbelden, vertelden... Hebben zij elkaar gesteund. En toen vader 's avonds 't deurken Van den kelder opensloot, Vond hij beide kleine bengels Slapend, met de wangen rood. HENDRIK VAN ROOY. Vorige Volgende