| |
| |
| |
Onderwijs en Opvoeding
De uitgeverij heeft, zoowel als alle andere bedrijven, vreeselijk te lijden onder de telkens meer drukkende ekonomische krisis. En toch houdt ze er niet enkel het hoofd bij recht, maar blijft ze zich verstouten, werken te laten verschijnen die, hoe merkwaardig soms ook, alleen bij een beperkt en tamelijk koopkrachtig publiek kunnen aftrek vinden. We mogen er de zeer ondernemende firma's wel dankbaar om zijn.
Voorbeelden van dien durf heeten we o.a. ‘Hedendaagsche Karakterkunde’ (uitgave Wolters), ‘Groei’ (uitgave Kemink) en ‘Richtingslijnen’ (uitgave Querido), die we pas onlangs bespraken.
Voorbeelden ook zijn De rijpere jeugd, door Frankwood E. Williams (uitgave Em. Querido, Amsterdam), School, beroep, aanleg, met vier mappen verstandelijke tests, door Dr. J. Luning Prak (uitgave J.B. Wolters, Groningen) en Groote strijders tegen ziekte en dood, door Rudolf Thiel (uitgave H.P. Leopold, Den Haag).
‘De rijpere jeugd’, van Frankwood E. Williams (vertaald door Tine Querido-Nagtegaal) is een werk, zwaar van stijl als van inhoud. Het bespreekt niet enkel, naar de ondertitel zou doen vermoeden, de rijpere jeugd in ‘haar moeilijkheden en haar streven naar een oplossing,’ maar peilt naar het geestelijk en vooral naar het zoo veelzijdige en ingewikkelde gevoelsleven der jongeren en naar den ondergrond, naar de problema's, naar de mogelijke uitkomsten van dat leven. Op talrijke bladzijden, waar hij het over de hem best bekende universitaire jeugd heeft, alsook op vele andere, waar hij de misdadigheid behandelt, is zijn oordeel hard over ouders, school en maatschappij. En onzes dunkens niet ten onrechte, indien men nagaat hoe talloos vele, steeds in aantal toenemende verkeerdheden, mislukkingen, wanbedrijven en misdaden wortelen in het gevoelsleven van kind en jongeling... en hoe ontzettend weinig van dit gevoelsleven bekend is of zelfs de belangstelling gaande maakt. Frankwood Williams, die medicus is, beweert niet de moeilijkheden te voorkomen of op te lossen; hij wenscht, dat men ze leere opsporen en onderzoekend begrijpen en dat stelselmatig ‘consultatiebureaux’ worden ingericht, waar
| |
| |
medici, psychologen, psychiaters en psychiatrische sociale werksters samen aan den arbeid zouden zijn. We geven hier alleen den géést aan van dit merkwaardig boek; want onder de drie groote, tamelijk bevreemdende hoofdingen ‘De bevrijding uit de kinderkamer,’ ‘Niet alleen het verstand moet worden opgevoed’ en ‘Wat kunnen we doen?’ worden zoo veel en verscheiden gegevens en beschouwingen samengebracht, dat een verwijzing naar het boek de beste aanbeveling blijkt. Wel zal de lezer dikwijls, - ons dunkt, wat te dikwijls, - op herhalingen stuiten; maar dat doet geen ernstige afbreuk aan het wetenschappelijk sterk geheel en doet vooral niet de derde en laatste hoofding vergeten, die rijk is aan praktisch opbouwende gegevens. - De materieele verzorging der uitgave is ten volle den inhoud waardig.
Dr. J. Luning Prak, die ‘School, beroep, aanleg’ schreef en de daarbij gaande ‘Tests voor verstandelijke ontwikkeling op de lagere school’ samenstelde, is de bekende leider van het psychotechnisch laboratorium der Philips-fabrieken en tevens psychologisch adviseur in Den Haag, auteur van het vroeger verschenen en opgang makende ‘De psychotechniek der beroepskeuze’ (Wolters, Groningen). Het nieuwe werk is, evenals het vorige, popularisatie, d.i. vulgarisatie in den besten zin van het woord. Het is onderverdeeld in vijf hoofdstukken, die er den geest van aanduiden: I. Steekproeven naar het verstand; II. Het praktisch nut der intelligentietests; III. Achterlijke kinderen; IV. Begaafde kinderen; V. De keuze van het beroep. Bij het slot van het eerste hoofdstuk sluit Dr. Prak zijn ‘Tests voor verstandelijke ontwikkeling’ aan, zooals hij ze zoo subtiel mogelijk bewerkte (samen met Mej. J.L. Meertens) naar de Amerikaansche National Intelligence Tests; die tests gaan telkens begeleid van alle noodige inlichtingen betrekkelijk hun uitbating en het kontroleeren en aanteekenen der antwoorden. Dr. Prak gelóóft natuurlijk in de doelmatigheid van tests, zooals principieel trouwens ieder onderlegd en belezen schoolman er in te gelooven heeft. Maar Dr. Prak doet béter dan alleen gelooven; hij licht, voor leerkrachten en ouders, de groote praktische beteekenis der verstandstesten toe, komt alle mogelijke opwerpingen te gemoet en trekt in verband met school, aanleg en beroep een groot aantal pedagogisch nuttige konklusies. Typisch: dit boek blijkt een door en door wetenschappelijk werk, maar het heeft, - o, zeldzame gave bij geleerden, - de treffende eigenschap den leek geboeid te houden. We kunnen het alle opvoeders, inkluis de sceptici, van harte aanbevelen. - De stoffelijke verzorging is puik, zooals we van de firma Wolters gewoon zijn.
Het werk ‘Groote strijders tegen ziekte en dood’ is de Nederlandsche bewerking van een Duitsch boek van Rudolf Thiel.
| |
| |
Geneeskunde is zeker geen vak, dat opvoeders als zoodanig rechtstreeks aanbelangt; maar een vulgarisatiewerk, dat de bedrijvigheid van de pioniers der geneeskundige wetenschap in het licht stelt, heeft zeker voor elken opvoeder zijn beteekenis. Thiel's werk omvat zeventien hoofdstukken; tot de behandelde voorgangers behooren o.a. Vesalius, Paracelsus, Weyer, Harvey, Haller, Mesmer, Priesnitz, Müller, Helmholtz, Virchow, Pettenkofer, d.i. zoowel de allereerste, heroïsche grondleggers der wetenschap in 't algemeen als de jongere beoefenaars der specialiseeringen als chirurgie, oogheelkunde, hygiëne en meer. Thiel, - en met hem zijn ‘bewerker’ Dr. W. Schuurmans Stekhoven, - heeft er voor gezorgd, dat in de strijders tegen ziekte en dood niet enkel de zuivere wetenschapslui, maar ook en vooral de zoekers, de durvers, de hoogstaande ménschen gezien worden en gunde naast het zuiver historische het anekdotische ruim zijn plaats. M.a.w. het boek laat zich lezen en wordt mee dáárdoor voor Nederlanders een werk van opbouwende beteekenis. - Wie de firma Leopold op haar best kent, stelt zich voor hoe mooi dit boek wordt aangeboden.
Geheel apart vermelden we Het rosarium, bloemlezing samengesteld door I.C. De Boone-Swartholt en J. Riemens-Reurslag (J.M. Meulenhoff, Amsterdam). Eigenlijk mochten we er dadelijk bijvoegen, dat het een ‘bloemlezing uit bellettristische, psychologische en pedagogische literatuur over het kind’ betreft en dat het fijn uitgegeven boekje in rubrieken is ingedeeld, als: Wiegeliedjes, Morgenschemering, Angst, Schaduwen, Het gezin, Schoolstemmen, Het kind en de natuur. Dit boekje is een gezond initiatief, waarmee alle toekomstige leerkrachten moeten kennismaken; want het toont hun aan, - aan de hand van korte, zeer suggestieve brokjes proza en poëzie, - dat kinderstudie heelemaal niet het dorre vak blijkt te zijn, waarvoor ze soms gehouden wordt, en psychologen ruim zooveel ontmoet worden in de literaire als in de pedagogische wereld.
In verband met dit boekje denken we even terug aan B.J. Douwes' werkje Kinderkennis uit de letterkunde, dat in 1921 verscheen (H. Ten Brink, Arnhem) en sedertdien nog geen tweeden druk beleefde. Het deelt den kinderleeftijd in vijf perioden in: de eerste twee jaren, de leeftijden van 2 tot 7, 7 tot 12, 12 tot 14 jaar en den leeftijd van 14 jaar en ouder, vermeldt bij elken leeftijd een groot aantal in- en uitheemsche literaire werken en ontleent aan elk dezer een zoo kort mogelijken passus van pedagogische beteekenis. Ge merkt het, de grondslag is heelemaal verschillend; en al achten we ‘Het rosarium’ heel wat doelmatiger en eklektisch mooier, in Douwes' boekje wordt weer naar andere bronnen verwezen, die het nuttig is in te kijken.
Uit Friedrich Mann's ‘Pädagogisches Magazin’ (Hermann
| |
| |
Beyer, Langensalza) kwamen ons drie nieuwe brochuren toe, alle door Ernst Heywang: Die Helfer, Die Stillarbeit en Was ist Arbeitsschule? Men wint er telkens iets bij, zulke vlugschriften, - die doorgaans gebundelde artikelen of artikelreeksen zijn, - door te maken. Ze helderen zekere begrippen op, als b.v. voor- en nadeelen van ‘onderling hulpbetoon van leerlingen’ of ‘stil, zelfstandig kinderwerk bij Dalton- en andere stelsels’, of lokken kontroversie of zelfs protest uit, als o.a. de laatste, te onpas chauvinistische bladzijden over de ‘arbeidsschool’.
Verder bereikten ons nog twee kleine Nederlandsche brochuren: Paedagogiek, door J.H. Gunning Wz., zijnde een afzonderlijke overdruk van G.'s bijdragen tot het ‘Encyclopedisch Handboek van het Moderne Denken,’ bijdrage, die in tien bladzijden veelzijdig en subtiel het wezen en streven der opvoedkunde belicht; Een Internationaal Opvoedkundig Centrum, door Edward Peeters (A.W. Sijthoff, Leiden), waarin de schrijver de zeer vruchtbare werking uiteenzet van het door hemzelf in 1897 te Oostende ingericht Bureau, instelling die noodgedwongen vooral op de aktiviteit van één, nochtans extra krachtdadig enkeling steunen moest en daaraan te gronde ging.
Heelemaal apart weer vermelden we Een paedagoog, door Nico Van Suchtelen (Wereldbibliotheek, Amsterdam). Neen, 't is geen pedagogiek als zoodanig, maar de bizonder humoristisch beschreven ervaring van een vader, die zijn zoontje bij nacht eens zoet wil houden, met al het opvoedkundig inzicht, waarover hij beschikt, en zich ten slotte na allerlei wederwaardigheden moet gewonnen geven.
Inzake hand- en leerboeken vestigen we vóór alles de aandacht op zekere nieuwe uitgaven van de firma Wolters. Hier zijn ze, op een rijtje:
Reinaert de Vos, herzien door Dr. D.C. Tinbergen en door hem ook begeleid van een goed bijgehouden inleiding en van talrijke randverklaringen (7e druk); - Handleiding voor het onderwijs in het aanvankelijk lezen, door M.B. Hoogeveen, zijnde de handleiding bij zijn in Nederland populaire leesmethode (10e druk); - Oefeningen bij de beknopte Nederlandsche spraakkunst, door Dr. C. De Baere, vooral voor het middelbaar onderwijs (tweede deeltje, vijfde druk); - Exercices adaptés au Précis de grammaire française, door L. Goemans, P. Larochette en V. Sondervorst, dat we blijven verwijten, naast spraakkundige oneindig te veel woordenschat-moeilijkheden aan te bieden (eerste deel, vierde druk); - Eerste Fransche lessen, door L. Breckx en L. Goemans, waarvan we de methode, maar weer niet den overstelpenden woordenschat waardeeren (derde deel, derde druk); -
| |
| |
Oefeningen bij Fransch taalgebruik verhelderd, door C. Herckenrath en A. Dory, zijnde oefeningen, waartusschen te kiezen valt voor meer gevorderde leerlingen; - Mélange de lectures, door Dr. P. Fabriek, waar leerlingen van 7e en 8e studiejaar zeer verscheiden en geestige brokjes in zullen vinden (eerste deel); - Twee jaar Fransch, door A. Dory en A. Wepster, een leerboek dat zich tot meer gevorderde leerlingen richt en de stof welsprekend behandelt (tweede deel); - English passages for translation, door H.G. De Maar, bevattende, voor gevorderde studenten, zeer interessante leesstof, die, jammer genoeg, stelselmatig vertaald moet worden (eerste deeltje, vijfde druk); - A concise grammar of English en A collection of translations, with grammatical and idiomatic notes, beide door P. Meynders en Th. De Vrijer, waarvan we methodologisch vooral het eerste waardeeren; - Nieuw leerboek der natuurkunde, door W. Reindersma en T. Van Lohuizen, dat een wetenschappelijk streng opgebouwd, moeilijk leerboek voor meer gevorderde studenten is (tweede deel, tweede druk); - Kleine muziekleer, door Sam Dresden, zijnde een theoretisch werk, bruikbaar in muziekscholen en middelbaar onderwijs; - Lezen, denken, doen, door S. Meyers en P.A. Diels, biedend een aantal zeer uiteenloopende oefeningen, voor beginnelingen op de lagere school.
Ge merkt het, het rijtje is lang geworden,... en dan nog hebben we den zeventienden druk niet vermeld van Koenen's Handwoordenboek der Nederlandsche taal, bezorgd door J. Endepols en R. Verdeyen. Maar eerlijk: heeft dit woordenboek, dat telkens door nieuwe, waarachtige taalspecialisten wordt bijgewerkt, - als Dr. Verdeyen en thans, in bijkomende orde, weer G.H. Waage en Prof. Van Dam, - bij Vlaamsch schrijvenden en studeerenden nog eenige aanbeveling noodig?
Buiten het werk van de firma Wolters ontvingen we nog:
Als uitgave van P. Noordhoff, te Groningen: een Beknopt leerboek der algemeene geschiedenis, twee deelen door M.G. De Boer en Jac. Presser, waarvan het eerste tot 1789 loopt en het tweede de nieuwe en de nieuwste geschiedenis behandelt en die allebei zoo geschreven en van kaarten en illustraties voorzien zijn, dat ze onze Vlaamsche leerlingen doen watertanden;
Als uitgave van H.P. Leopold, in Den Haag: een Taalkundig prentenboek, door Marius Thomassen, dat op zeer origineele wijze een vijftigtal woordafleidingen toelicht door enkele welsprekende regels en vooral door knap op papier gegooide illustraties en dat zéér velen verleiden zal om al bladerend en prentjes kijkend wat extra's te leeren;
Als uitgave van L. Opdebeek, te Antwerpen: De Beschaving door de eeuwen heen, door G. Van Herrewege, een bron van
| |
| |
veelzijdige gegevens voor de leerkrachten, - en ook wel voor oudere leerlingen, - die alleen maar een béétje hoeft bijgewerkt, om heelemaal up-to-date te zijn;
Als uitgave van ‘De Sikkel’, te Antwerpen: De Begijnhoven, door Stan Leurs, J. Van Mierlo, L. Philippen en A. Stefens, en biedende, naast hoofdstukken over de geschiedenis, de architectuur, de beteekenis der begijnhoven en den specialen woordenschat der begijnen, een rijkdom aan prachtige fotografische opnamen;
Als uitgave van ‘Melodia’, te Molenbeek: Nous trois, door G. Terwecoren en J. Delantsheer, zijnde een eerste Fransch leesboekje, naar het patroon van Ligthart's ‘Pim en Mien’ en volgende deeltjes, wat we voor Fransch leerende kleuters een aanwinst achten, én om het gevolgde voorbeeld én om de ‘taalkundige’ gevatheid der auteurs...
Daar troont nu nog een stapel kinderboeken vóór ons; we zullen ze later in een kroniek voor hén alleen een goed plaatsje geven.
H. VAN TICHELEN.
|
|