H.C. Andersen. - Sprookjes en verhalen. - G.J. Nieuwenhuizen, Leiden.
Dit is een alleszins merkwaardig groot boek, - merkwaardig niet enkel om die dertig sprookjes van Andersen, waarvan er voordezen 28 nooit in het Nederlandsch vertaald werden, maar ook om de prachtige vertaling zelf door Marie Nijland-Van der Meer de Walcheren en vooral mee om de eenig mooie teekeningen, door Dirk Nijland, haar echtgenoot, ter plaatse in Denemarken vervaardigd.
Mevrouw Nijland maakte van haar vertaalwerk een gewetenszaak, d.i. ze verwoordde Andersen zooals ze zich voorstelde, dat de auteur zelf het in onze taal zou gedaan hebben, met zijn typische punctuatie en zinsbouw, inkluis zijn naïeve onnauwkeurigheidjes, maar bovenal met zijn éénigen plastischen eenvoud, zijn speelsche humor en ironie, zijn ongekunsteld uitgesproken levenswijsheid. En zoo kwam zij, de subtiele vertaalster, er toe ons een Nederlandschen tekst te leveren, die zich zóó laat voorlezen en rustig, overheerlijk genieten. We bieden haar gaarne ons welgemeend kompliment!
Dirk Nijland bracht ons niet hoofdzakelijk de sprookjesatmosfeer, maar bood ons telkens, bewust, het Deensch, het Andersensch milieu, waarin de sprookjes spelen en leven; en zoo krijgt dan de lezer een reeks kasteelen, hoeven, kloostergangen, landschappen en personages te zien, die typisch van het land en van den tijd zijn... en ook illustratief dit boek tot een stuk van hooge waarde maken. Hem, den teekenaar, bereike eveneens onze eerbiedige hulde!
Wat Andersen zelf betreft, hij spreekt uit deze sprookjes en verhalen zooals uit al de andere zustervertellingen, die hij in den loop van circa veertig jaren liet verschijnen, d.i. eenvoudig en plastisch naar het woord, - zoodat een oppervlakkig lezer zich zou laten verleiden, ze voor specifiek mooien kinderkost te houden, - maar dikwijls humoristisch, licht ironisch, een enkelen keer zelfs tamelijk striemend naar den inhoud, hoe bekoorlijk vertellend ze uiterlijk ook blijken te zijn. Andersen léést men niet alleen; bij hem dénkt men ook, léért men ook denken, over het leven zooals het is of zou moeten zijn. We kunnen deze kenschetsing van ons hier niet illustreeren; maar men leze in dit boek een verhaal als b.v. ‘De windmolen’, ‘Het ongelooflijkste’, ‘De laatste droom van den ouden eik’, ‘De kaarsen’ en ‘De tuinman en zijn heer’, om daarin samen al de eigenschappen van den Deenschen dichter weer te vinden. Typisch, ook uit dezen bundel (waarin elke vertelling haar jaartal draagt) blijkt duidelijk, hoe licht en luchtig van stijl Andersen tot op zijn hoogsten leeftijd gebleven is, maar hoeveel dieper van zin de sprookjes zijn, die hij in zijn laatste tien jaren heeft geschreven.
De uitgeversfirma Nieuwenhuizen Segaar, die dit prachtig gedrukt boekdeel, in streng gehouden omslag, bezorgde, kondigt aan, dat ze in den loop der jaren nog vier nieuwe bundels zal laten verschijnen, die samen met dit boek de 156 sprookjes van Andersen zullen omvatten. Indien Marie en Dirk Nijland daar nog eens hun beste krachten aan besteden, dan krijgen we, - naast de heerlijke bloemlezing van Marie Van Vloten, - een volledige, tiptop standaarduitgave van Andersen, zooals de dichter er in eigen taal geen prachtiger zou gedroomd hebben
H. VAN TICHELEN.