Cyriel Buysse
Op 29 Juli werd onze Vlaamsche verteller Cyriel Buysse ten grave gedragen. In de laatste weken van zijn leven was hij baron geworden; maar de dorpelingen - die naar hem toekwamen met een opgewekt ‘Ha, meniere Ceriel’ - hebben de gelegenheid niet meer gehad hem met ‘meniere den baron’ aan te spreken: wegens ziekte kon hij zich niet meer bewegen onder de typische figuren, die hij zoo kwistig in zijn vele boeken heeft uitgebeeld met een zweempje caricaturiseering, met iets als medelijden en lichten spot, meer spot dan medelijden, - behalve in de laatste jaren, waar 't meer medelijden, of liever medevoelen, dan glimlachende spot werd.
Zulke typische figuren, wie kan ze niet aanvoelen in 't Bolleken, in 't Ezelken, in de Steunpilaren van d'Ope van Vrede, in Tantes, in Uleken, in den Schandpaal, in 't koeterken van boer Monteyne, in 't Recht van den Sterkste en zoo veel andere gewrochten meer? En al die zoo raak geschilderde personages bewegen zich in een kleine ruimte, op een klein plekje grond, dat voor den schrijver voldoende was en waarvan hij (in Zomerleven) getuigt:
‘Heel sterk voel ik in mij de liefde voor den grond, voor den geboortegrond. Ik voel mij als een boom, die eenmaal op een vaste plek zijn wortels heeft geschoten. En die boom staat in Vlaanderen, voor mij het mooiste land op aarde. In Vlaanderen, en wel in een zeer beperkt en specifiek gedeelte van dat Vlaanderen... Mijn land, mijn vaderland, mijn Vlaanderland is heel, héél klein, niet grooter dan wat ik op een flinke ochtendwandeling kan afloopen, niet ruimer dan wat ik van op mijn Molenheuvel met den blik kan omvatten. Dàt is mijn land, mijn vaderland, het mooiste land der aarde.’
Frans Coenen zei van Buysse dat deze schreef zooals hij ademde, het eene werk na het andere, doordachte en achteloos opgezette door elkaar, zonder wikken en wegen, met volmaakte onverschilligheid voor eigen litterairen roem. Ook nog dat hij meer in de breedte dan in de diepte arbeidde, zonder diepzinnige levensproblemen of nieuwe subtiele onderscheidingen, maar het leven gevende aan de wijde oppervlakte waar het rusteloos komt