De Vlaamsche Gids. Jaargang 20
(1931-1932)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 490]
| |
Genève en Lausaunne
| |
[pagina 491]
| |
Vroegere pogingenDe twee grootste pogingen voor vrede en volkenrecht, die deze tijden hebben gekenteekend, waren de Haagsche vredes-konferenties van 1899 en 1907. Zij leden schipbreuk, omdat de staten het niet konden eens worden om het verplichte scheidsgerecht te aanvaarden. Wie aandachtig de verslagen leest over de vredeskonferentie van 1907, zal er als een voorspelling in vinden van 1914. De staten moesten zelf kunnen oordeelen over de gevallen, die zij aan een internationaal scheidsgerecht zouden onderwerpen. Het was onmogelijk tot een beperking van de bewapeningen over te gaan, omdat op grond van de deskundige verslagen, er daarvoor geen maatstaf kon gevonden worden. Zou Genève thans veel meer opgeleverd hebben, indien men de kommissies van deskundigen had laten begaan? Het vestigen van een nieuw, gewaarborgd volkenrecht is een taak, waarvoor vele hinderpalen moeten uit den weg geruimd worden. Daarmee dient rekening gehouden, en een pacifist mag geen droomer zijn, die meent, dat het voldoende is te zeggen ‘vrede op aarde’, opdat er vrede heersche. Wie echter de ramp van 1914-1918 beseft met al haar gevolgen, die de beschaving tot in haar grondslagen blijven bedreigen, moet het als een gewetensplicht beschouwen voor een volkenrecht te ijveren, dat de oorlogen uitschakelt. En men zal het als een dubbelen plicht beschouwen, wanneer men tot een klein land behoort. De inval van 1914 in België was immers slechts mogelijk, omdat er toen nog geen werkelijk gewaarborgd volkenrecht bestond. | |
Het volkenrecht en de onafhankelijkheid van BelgieMen mag zelfs getuigen, dat de volkomen onafhankelijkheid van ons land als een toetssteen was voor de geboorte van het nieuwe volkenrecht. Er wordt over den vrede van Versailles veel kwaad gezegd, en inderdaad was deze vrede maar zeer onvoldoende voorbereid. | |
[pagina 492]
| |
Toen er over vrede gesproken werd, dan antwoordde Clemenceau, zooals de Jouvenel er nog onlangs aan herinnerde: ‘Ik voer oorlog.’ De oorlogsdoeleinden waren machtiger dan de vredesdoeleinden, met het gevolg, dat ondanks de veertien punten van Wilson, de geallieerde en geassocieerde regeeringen zelf veel moeite hadden om het tijdens de vredesonderhandelingen eens te blijven. Zoo duurde het ook tot in 1921, alvorens te Londen bepaald werd, wat Duitschland zou te betalen hebben. Thans verkondigt Lloyd George, en hij wijdde er zelfs een boek aan (‘The Truth about Reparations and War-Debts’),Ga naar voetnoot(1) dat het veel te veel was; hijzelf verschool zich echter destijds zeer voorzichtig achter de cijfers van deskundigen. Maar, hoe dan ook, de inrichting van den Volkenbond werd door den vrede zelf voorzien. Dezen droom heeft president Wilson niet meegedragen in zijn graf. De Volkenbond is werkelijkheid geworden. Hij heeft reeds oorlogen voorkomen. Hij is en blijft de eenige hoop van al wie geen nieuwe menschenslachtingen wil. Trouwens, wanneer van Duitsche zijde op het verdrag van Versailles kritiek wordt uitgeoefénd, dan rijzen de twee vragen: hoe zou de vrede er uitgezien hebben, indien Duitschland had gezegevierd, en waar is Duitschland thans beland om een atmosfeer van verstandhouding en werkelijken vrede te bevorderen? | |
Een gewetenskwestieWie voor den werkelijken vrede ijvert, moet met de toestanden rekening houden, zooals ze zijn en niet zooals hij ze wenscht In oorlogstijd waren er zelfs pacifisten, die twijfelden, of het mogelijk zou zijn het internationaal vredeswerk voort te zetten. Zoo werden in Mei 1926, ter gelegenheid van de verjaring der eerste vredeskonferentie, die in Mei 1899 bijeenkwam, door Nederlandsche pacifisten aan personen tot de verschillende oorlogvoerende en neutrale landen behoorend, de volgende | |
[pagina 493]
| |
vragen gesteld, die wij uit het Engelsch vertalen, daar alleen een Engelsche uitgave (‘Peace Conferences af ter the War?’)Ga naar voetnoot(2) nog in ons bezit is: 1) Acht gij het wenschelijk en mogelijk, dat het werk van de Haagsche Konferentie na den oorlog zal voortgezet worden, om te verwezenlijken wat de tsaar in zijn manifest van 24 Augustus 1898 neerschreef: ‘door internationale besprekingen de meest doelmatige middelen zoeken om aan alle volkeren de voordeelen van een echten en duurzamen vrede te verzekeren en, vooral, een einde te stellen aan de progressieve uitbreiding van de tegenwoordige bewapeningen?’ Overtuigd, dat de onafhankelijkheid van ons land met de zegepraal van het nieuwe volkenrecht als het ware vergroeid was, hebben wij destijds de drie hierboven vermelde vragen beantwoord als volgt: 1) De mogelijkheid om het werk van de Haagsche Konferentie op een vruchtbare wijze voort te zetten, zal vooral afhangen van den vrede, die dezen oorlog beëindigen zal. | |
[pagina 494]
| |
2) Het is stellig wenschelijk, dat een derde vredeskonferentie ook zou bijgewoond worden door staten, die aan den oorlog geen deel namen. Hun aanwezigheid zou er toe bijdragen de mogendheden te beletten, twee groepen te vormen, overeenstemmend met degene, die ten gevolge van den oorlog zijn ontstaan. Indien wij aan deze vragenlijst van een Nederlandsche pacifistische vereeniging hebben herinnerd, dan is het om aan te toonen, hoe de oorlog had doen twijfelen aan de mogelijkheid om bij het sluiten van den vrede een nieuw volkenrecht op hechten grondslag te vestigen. | |
De ekonomische tegenstellingenZeker, het traktaat van Versailles heeft daartoe de mogelijkheid geopend. De Volkenbond bestaat. Maar de ontreddering op ekonomisch en financieel gebied heeft nieuwe woekerplanten doen opschieten, die men tot nu toe niet heeft kunnen uitroeien, ondanks de 37 internationale konferenties, die sedert 1918 werden gehouden. De ekonomische tolmuren verhinderen het ruilverkeer; de herstelbetalingen en oorlogsschulden drukken op het financieel krediet; bij gebrek aan vertrouwen wordt het bedrijfsleven stilgelegd en woedt de ramp van de werkloosheid. Het vooroorlogsche nationalisme, dat men opgeruimd waande, steekt opnieuw het hoofd op in Duitschland. | |
[pagina 495]
| |
De werkelijkheidWie voorstander is van den vrede moet immers de toestanden kunnen inzien zooals ze werkelijk zijn, en dan onderscheidt men feiten, die, al spreken zij minder tot de massa, daarom geen geringere beteekenis hebben. Prof. Foerster, de moedige Duitsche vredesvriend, de man van hoog wetenschappelijk inzicht, die tijdens den oorlog aan zijn landgenooten durfde voorhouden welk onrecht zij aan België begingen, heeft zich in Zwitserland gevestigd, blijkbaar omdat zijn eigen vaderland geen gastvrijheid meer verleenen wil aan zijn algemeen menschelijke en breed Europeesche opvattingen. Em. Ludwig, de beroemde Duitsche schrijver, liet zich tot Zwitser naturaliseeren! Dergelijke gevallen herinneren aan de uitwijking van de Vlamingen naar Nederland, in de XVIe eeuw, om de Spaansche inkwisitie te ontvluchten. In Duitschland wordt thans door de nationalisten een moreel schrikbewind uitgeoefend uit naam van een opgeschroefde vaderlandsliefde, die geen rustig en breed inzicht duldt. Men spreekt van vertrouwen: Brüning, een rechtschapen man, die voor zijn volk zijn best deed, wordt vervangen door von Papen, die in Amerika een zoo bedenkelijke herinnering heeft nagelaten. De Hitleriaansche stormafdeelingen zijn opnieuw ingericht geworden! Hoe wil men in een dergelijke atmosfeer vlotte uitslagen verwachten van Genève en Lausanne? | |
De ontwapeningskonferentieGedurende weken en weken is de ontwapeningskonferentie van Genève in de werkzaamheden van de deskundigen-kommissies verstrikt gebleven, die met het oog op een kwalitatieve ontwapening, zich moesten uitspreken over de vraag welke wapens eigenlijk als aanvalswapens dienen beschouwd. Natuurlijk konden de militaire deskundigen het niet eens worden, zoodat lord Robert Cecil naar Genève kwam om daar | |
[pagina 496]
| |
luid te verklaren, dat indien men aan die beraadslagingen van de deskundigen geen einde stelde, de ontwapeningskonferentie geen stap verder zou kunnen doen. Tot daar plots het voorstel van Hoover kwam: vermindering van alle legerbegrootingen met een derde en afschaffing van bepaalde aanvalswapens zooals de bombardeervliegtuigen. Het fascistisch Italië trad onmiddellijk het Amerikaansche voorstel bij, en 28 staten van de 54, die op de ontwapeningskonferentie vertegenwoordigd zijn, betuigden hun instemming. Beweren, zooals het voornamelijk van Fransche zijde is gebeurd, dat Hoover alleen met een humbug-voorstel uitgepakt heeft, omdat eerlang de presidentsverkiezingen in de Vereenigde Staten plaats hebben, is een voorstelling van zaken, die niet opgaat. Tijdens den oorlog heeft Hoover, die met zooveel toewijding voor de bevoorrading van België zorgde, bewezen, dat hij meer is dan een politieker, die uit lage verkiezingsberekeningen handelt. Nochtans liet het zich begrijpen, dat het Amerikaansche voorstel op de keper werd beschouwd ook door diegenen, die welgemeend de zoo noodzakelijke beperking van de bewapeningen nastreven. Aldus wordt er in dat voorstel, zooals het oorspronkelijk was opgevat, geen rekening gehouden met de legers en de bewapeningen, die buiten elke vermindering of afschaffing zouden vallen. Wij bedoelen bijv. de Italiaansche fascistische militie, de Hitlertroepen en den ‘Stahlhelm’. Hoe zou inderdaad een inkrimping van manschappen, zooals deze door het verminderd kontingent in een begrooting van landsverdediging wordt voorzien, bedrieglijk uitvallen, indien er in andere landen vrije militaristische inrichtingen mogen bestaan, waarin burgers tot soldaten gedrild worden zonder eigenlijk als ‘soldaten’ in de gewone beteekenis van het woord beschouwd te worden! Langs een anderen kant, wat zou een beperking van bewapeningen beteekenen, indien er geen internationaal toezicht over den aanmaak van wapens en schietvoorraad uitgeoefend wordt? Uit deze enkele vragen blijkt ten overvloede, dat het voorstel Hoover, hoe goed bedoeld ook, een aanvullende studie vergde, | |
[pagina 497]
| |
opdat er een oplossing uit voortvloeie, die werkelijk als een stap vooruit op de vredesbaan kan beschouwd worden. Wij laten hier dan nog de kwestie van de sancties ter zijde, waaraan verschillende Europeesche landen een groot belang hechten, terwijl de Vereenigde Staten er blijkbaar niets voor voelen op dat gebied uitdrukkelijke verbintenissen aan te gaan. Het Kellogg-pakt heeft den oorlog plechtig verbannen, maar indien deze verbanning elken terugkeer van het oorlogsspook moest onmogelijk maken, dan ware Genève overbodig en zou de ontwapening ook zonder konferenties gebeuren. Wie zou echter thans b.v. aan België den raad durven geven maar eenzijdig te ontwapenen, zonder zich te storen aan de internationale verhoudingen en aan wat er in andere landen gebeurt? De eenzijdige ontwapening van een klein land brengt geen oplossing, en is geen werkelijke bevordering van het volkenrecht. De gemeenschappelijke werking te Genève van de kleine staten, waartoe België behoort, heeft meegebracht, dat verschillende bezwaren, die men tegen de boodschap van Hoover kon aanvoeren, zijn ondervangen geworden. Ook zijn de kansen op een praktischen uitslag door deze eensgezinde werking verbeterd en mag men de hoop koesteren, dat de ontwapeningskonferentie ten slotte het doel, waarvoor zij bijeengeroepen werd, zal helpen verwezenlijken. | |
De ekonomische tegenstellingenOverigens, hoe kon de atmosfeer, waarin de ontwapeningskonferentie te Genève bijeenkwam, gunstig zijn, terwijl te midden van de ekonomische krisis de ekonomische tegenstellingen zoo scherp geworden waren? De eene groote mogendheid na de andere helde over naar het protektionisme. Zelfs Engeland omringde zich met tolmuren. Al de landen namen hun toevlucht tot het verwerpelijk stelsel van kontingenteering, waardoor de handelstraktaten hun waarde verliezen. Nochtans had de Volkenbond de dreigende gevaren, die daaruit voor het vredesideaal moesten voortvloeien, willen keeren. Een ekonomische kommissie, die zich onmachtig zag om | |
[pagina 498]
| |
als bij tooverslag al de tolmuren neer te halen, beëindigde haar langdurige beraadslagingen door den schuchteren wensch, dat de betrokken landen geen hoogere tolrechten dan de bestaande zouden invoeren zonder met elkaar overleg te plegen, om aldus de maatregelen te vermijden, die al te hinderlijk voor het ruilverkeer zouden uitvallen. Zelfs deze schuchtere wensch vond geen ingang. De Engelsche regeering waagde een laatste poging om de vrijhandelspolitiek te redden. Zij vroeg namelijk aan al de landen, of zij zouden bereid zijn de invoerrechten te verlagen. Een enkel land, België, gaf dadelijk een bevestigend antwoord, in praktische voorstellen uitgewerkt. Men kent den gang van zaken. Ook Engeland zwoer den vrijhandel af, in den waan, dat aldus de werkloosheid zou afnemen. Dat was tijdelijk het geval, vooral omdat het Engelsche pond de goudpariteit verloor, en aldus de uitvoer wat kon aangroeien, maar thans is de werkloosheid in Engeland opnieuw toegenomen. Zoodat in dat opzicht het peil is bereikt geworden, dat vóór de beschermende rechten bestond. Nergens heeft trouwens het protektionisme gunstige uitslagen van duurzamen aard opgeleverd, en de landen, die er het meest afkeerig voor bleven, zijn er het best bij gevaren. Dat wordt nog treffend bewezen door het jongste verslag uitgaande van de ekonomische kommissie van den Volkenbond, waaruit blijkt dat de wereldhandel tijdens de eerste maanden van 1932 voor meer dan de helft geslonken is. Deze vermindering deed zich voor als volgt: Duitschland, 44 t.h.; Groot-Britannië, 45 t.h.; Italië, 46 t.h.; Vereenigde Staten, 63 t.h.; Frankrijk, 51 t.h.; Oostenrijk, 54 t.h.; Spanje, 70 t.h.; Hongarije, 70 t.h.; Zweden, 34 t.h.; België, 40 t.h. Behalve Zweden, zijn al de landen er dus veel erger aan toe dan België, dat spijt alles een gematigde tolpolitiek is blijven voeren. Wat voor ons land slechts een prikkel moet zijn om te volharden. | |
[pagina 499]
| |
De Oslo-politiekGeen wonder dan ook, dat België de Oslo-politiek bijgetreden is, waardoor een betere verstandhouding op tarievengebied moet ontstaan tusschen Nederland, België-Luxemburg, Denemarken, Zweden en Noorwegen. Want eigenlijk heeft de Oslo-overeenkomst in haar kiem geen grootere beteekenis. Oslo beteekent de vervulling, of beter de toepassing van de bedeesde wenschen, die door de ekonomische kommissie van den Volkenbond zijn uitgedrukt geworden, zonder bij de groote mogendheden instemming te vinden. De landen, die de Oslo-overeenkomst onderteekenden, gingen enkel de verbintenis aan, alvorens nieuwe tarieven in te voeren, elkaar te raadplegen over de nadeelige gevolgen, welke deze verhoogde tarieven voor het onderlinge ruilverkeer zouden meebrengen. Men hoopte aldus de verhoogingen zooveel mogelijk te voorkomen. Trouwens blijft de Oslo-overeenkomst open voor de toetreding van alle mogendheden. Het geldt hier dus geen eenzijdige ekonomische overeenkomst, maar wel een streven in overeenstemming met de aanbevelingen van de ekonomische kommissie, door den Volkenbond aangesteld. In dat opzicht steekt zij zelfs gunstig af bij zekere plannen, die destijds opgedoken zijn ten voordeele van een zeer eenzijdige Fransch-Duitsche ekonomische politiek, die sommigen in zekere kringen in Frankrijk en Duitschland zelfs door een militair verbond willen bezegelen. Ook rijkskanselier von Papen moet tot den industrieelen vriendenkring behoord hebben, die destijds Arnold Rechberg en Mahraum, leider van de nationalistische ‘Jong Deutsche Orde’, naar Parijs gestuurd heeft om voor deze zeer eenzijdige toenadering te pleiten. Mahraum kreeg zelfs artikels geplaatst in de Parijsche pers, terwijl thans nog, in verscheidene Fransche bladen, bij den aanvang van de konferentie te Lausanne, met een bijzonder welgevallen over de ‘francophilie’ van von Papen werd geschreven. Trouwens, terwijl ter konferentie de politieke besprekingen geen vooruitgang maakten, gingen de afzonderlijke Fransch-Duitsche ekonomische besprekingen hun gang. | |
[pagina 500]
| |
Door de eenzijdige afspraken van eenige landen, in het teeken van het protektionisme, zal men er echter niet komen. Alleen de algemeene solidariteit op ekonomisch gebied, het vrije ruilverkeer van goederen en kapitalen kan redding brengen. | |
De brief van koning AlbertDat heeft onze Koning in een brief, aan eerste-minister Renkin gericht, kernachtig doen uitschijnen, en zelden had een brief meer weerklank. Wij laten hem hier volgen, daar hij grondgedachten bevestigt die als blijvende richtsnoeren voor ons beleid op ekonomisch gebied moeten gelden: Mijn waarde eerste-minister, | |
[pagina 501]
| |
zijn voordeel af te leiden. Alleen een nauwe samenwerking tusschen de verschillende staten, beheerscht door de internationale solidariteit, zou de erge kwalen, waaraan de wereld lijdt, kunnen doen afnemen. | |
De overeenkomst van Ouchy als eerste daadDeze brief van Koning Albert werd trouwens gevolgd door een eerste daad, namelijk de onderteekening te Ouchy van de tarievenovereenkomst, waardoor Nederland en België-Luxemburg zich verbinden jaarlijks, gedurende een tijdperk van 5 jaren, hun tolrechten met 10 t.h. te verminderen. Het geldt hier geen tolverbond en evenmin een afspraak, die welke mogendheid ook uitsluit. Wel integendeel. De verwachting wordt immers gekoesterd, dat al de Oslo-landen zullen bijtreden, en ook andere staten het voordeel van een ruimere tolpolitiek zullen inzien. Hier hebben wij dus een groote politiek, gevoerd door kleine landen, en onze regeering dient onvoorwaardelijk gelukgewenscht met deze uiting van een even zelfstandig als breed Europeesch beleid. Opmerkelijk is het, hoe koel deze opbouwende daad onthaald werd zoowel bij de heetgebakerde Groot-Nederlanders als bij de eenige Walen, die droomen van een tolverbond met Frankrijk. Onze Groot-Nederlanders voelen zich slechts groot bij een verwijdering tusschen Nederland en België. De voorstanders van een tolverbond met Frankrijk cijferen in hun waan het verregaande protektionisme van onze Zuiderburen weg, dat elke aansluiting van dien aard belemmert en verhindert. | |
[pagina 502]
| |
Beide richtingen worden eigenlijk beheerscht door politieke hersenschimmen, die de tegenstellingen in West-Europa slechts zouden doen verscherpen. Het is echter een verheugend verschijnsel te mogen vaststellen, hoe gunstig de pogingen in de richting van een breed-Europeesche samenwerking zoowel in Nederland als in België door de overgroote meerderheid van de openbare meening zijn onthaald geworden. | |
In het belang van den vredeDe lage landen aan zee vervullen aldus een taak, waarbij gansch de vredelievende menschheid slechts baat kan vinden. Want wie vrede sticht op ekonomisch gebied, dient ook de verstandhouding onder de volkeren. Daarom vroegen wij ons zelfs af, of de herstelkonferentie van Lausanne de ontwapeningskonferentie van Genève niet had moeten voorafgaan, want betere ekonomische verhoudingen brengen noodzakelijk een algemeene ontspanning mee. Trouwens zijn de werkzaamheden te Genève zoo langzaam gevorderd, dat zij toch werden ingehaald door de besprekingen te Lausanne, zoodat de afgevaardigden zich voortdurend van de eene stad naar de andere moesten begeven, alsof de feiten zelf voor het bewijs wilden zorgen, hoezeer het ekonomisch herstel en de ontwapeningskwestie dooreengestrengeld zijn. Dat hebben de kleine landen ingezien, en daarom zijn daden zooals de Oslo-overeenkomst en het Nederlandsch-Belgisch-Luxemburgsche verdrag van Ouchy sprekende symbolen, die de groote naties tot nadenken moeten stemmen en een breede aansluiting kunnen bewerken in het belang van den vrede. Reeds heeft de prins van Wales een waarschuwende stem laten hooren in verband met de konferentie van Ottawa, waar de tarievenkwestie zou besproken worden door de afgevaardigden der verschillende deelen van het Britsche rijk. Hij wees er namelijk op, dat de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, het uitgestrektste handelsgebied, ofschoon het zich van het overige van de wereld verwijderd hield, even ernstig door de krisis is getroffen geworden als de andere landen, en hij legde er den nadruk op, | |
[pagina 503]
| |
dat het Britsche rijk nog steeds afhankelijk is van het overige der wereld. Met instemming werd dan ook in België vernomen, hoe te Lausanne de voorstellen, door de afgevaardigden van ons land uitgewerkt, tot grondslag hebben gediend voor de beraadslagingen van de ekonomische kommissie, die den nood der tijden wil bedwingen door de ekonomische solidariteit. Mogen de kleine landen deze ekonomische politiek uitbouwen tot een waarborg van verstandhouding en vrede!
J. HOSTE Jr. |
|