| |
| |
| |
Vlaamsche Letteren
Hekeldichten betitelt Anton Van der Weyden zijn verzenbundel (Borgerhout, Regenboog, 32 blz.) en hij zet tusschen haakjes: jazzrythmiek. Hij heeft er niet bijgezet: van-den-hak-op-den-takspringerij. Dat is zijn bundeltje nochtans hoofdzakelijk. Bv.
En de stuiptrekkingen van de Renaissance!
Eten jullie ook ijsroom met essence?
Oom Piet drinkt wijwater voor zijn maag.
Of
Taptoe van houten soldaten.
Het commando klonk in het Vlaamsch!
Ja, er gebeuren nog mirakelen in de 20e eeuw.
Waarom draagt de snobs witte handschoenen
en 'n broeksband met zilvren gesp?
Mijn gebuur loop in pyjama op straat,
terwijl zijn vrouw Beethoven speelt.
Het wil er bij ons moeilijk in dat er aan zóó iets behoefte bestond. En een paar nummers als Een Mei of Ooms Chevrolet - waar eenheid in zit - kunnen ons niet met het geheel verzoenen.
In Voetzoekers (Antwerpen. Maria Pauwels, 34, Werbrouck-straat, 46 blz.) geeft Amand Simoens enkele aphorismen van vier regels op een heele bladzijde, soms wel een leuk tafereeltje (Buurtkermis), of een sonnet (Het oude Vuur), of een lolligen uitval (Familietrots), maar zelden poëzie. Voorloopig nog geen aanwinst voor de literatuur.
In Kringloop (Antwerpen, Mercurius, 44, Roodestraat, 32 blz.) liet Eric Aduled, naast een Fransch impromptu, 15 bladzijden gedichten drukken, waarvan er enkele in deze aflevering verschijnen, andere gezocht en niet altijd heel duidelijk zijn, en vaak
| |
| |
ontsierd door ellenlange regels van 18, 19, 21, 22 lettergrepen zonder rhythme.
Ook Eugenie Boeye, die Zon en Schaduw uitgaf, verzen (Borgerhout, Regenboog, 48 blz.) is voor onze lezers geen onbekende. We krijgen hier veertig stukjes, vele van drie vierregelige strophen en tamelijk vele alleen Vers betiteld, die niet diep gaan, maar frisch en ongekunsteld aandoen. Ze bezingen de lente en de bloemen, den ochtend en den nacht, de boomen en de vogels, of schateren de vreugde uit over de liefde tot haar ‘jongen’:
Nu weet ik het, jongen, en 't maakt me zoo blij,
nu weet ik het, dat gij mij mint.
De wereld is heden een wonne-paleis
en iedere mensch is mij vrind.
En alle de vogels, ze zingen zoo luide,
ze zingen zoo heerlijk vandaag,
terwijl ik mijn wonne door 't lachende land,
langs velden en wegelkens draag.
En alle de blomkens, zij staan langs mijn weg
te blinken als glanzig satijn.
... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ...
Wij zouden willen aanhalen:
Gij hebt mij zooveel leed gedaan...
of:
...Toen heb ik het staal van mijn hart gewet,
om mijn liefde te dooden...
of ook:
Weer heb ik de beelden van somberen tijd
verbannen naar duistere verten...
of nog:
Uw hart geleek een zandwoestijn
waar niets te bloeien stond....
of vooral:
Mijn liefde was een morgentuin
uw lippen zijn de wekkers, die
Uw woorden zijn de gensters, die
op al mijn bloemen vielen;
nu staat hun helle vlammenkleur
| |
| |
Er schuilt een schoone belofte in de dichteres. Laat ze nu minder gewone onderwerpen aandurven.
Van uit de Grond brengt gedichten van M. Van de Moortel, met teekeningen van J.L. Joris (Borgerhout, Regenboog; 92 blz.) De schrijver groepeert sommige van zijn onderwerpen tot een cyklus; zoo b.v. Lof van de Muziek (14 nummers), Water (10 nummers). Uit die laatste groep b.v. De Kringen: water, damp, ijs; Zaterdagavond (als de kinderen gewasschen worden); De Regen:
....passievolle streling van de aarde
liefdedrank en vocht der vruchtbaarheid;
en ook het lugubere Bed (water waarin moeders zich werpen en kinders verdrinken):
Water heeft ze gul ontvangen
heeft zijn armen rond gesloten
de laatste bellen - geluidloze kreten
van leven - meedogend en sussend geduld
Men bemerke dat de schrijver zich een vijand van komma's toont. Ook rijmen gebruikt hij niet, wèl soms regels van twee woorden en andere van twee dozijn lettergrepen, waarin dan nog met rhythme grillig wordt omgesprongen:
Geschreeuw van pijn doet de koperen dreiging der vraak door de luchten striemen.
Welk dier in de luide ruisstilte der voorhistoriese dagen en nachten
We kunnen met lof vermelden: een hymne aan den boom, Het Brood, Lach, Vrijheid. Op vele plaatsen straalt de gezindheid van den schrijver door, die bij 't slot getuigt:
Ik zal niets anders uitspreken
De bomen zullen immer blijven bloeien,
de vogelen immer door de hemelen vliegen,
luchten en zeeën elkander weerspiegelen,
de werelden draaien door de ruimte.
Maar wij zullen de bomen,
de vogelen en de luchten,
| |
| |
Smaakvol en keurig werd De zilveren Boot, van Wim van Waas, uitgegeven (St. Niklaas-Waas, A. Meerpoel; 56 blz.); doch de inhoud doet niet zoo onvoorwaardelijk gunstig aan. Nieuw zijn de onderwerpen niet: lente, zomer, avond, nacht, aan Zee, bezoek, de duif, de postbus, een gebed om lijden, waarin o.m. gezeid wordt:
...laat het lijden me persen als een sitroen.
Op een andere plaats krijgen we een verhandeling over den lach, of een blik op de stad:
waar zomergoed is uitgestald
en staan begerig te staren
in de zonnedronken straat
't luidruchtige leven voort:
kinderen dansen in een koord, enz.
Met den besten wil van de wereld kan geen mensch zoo iets poëzie noemen.
Hier weer treffen we zeer lange regels aan, zooals
't geheimvol licht waarin de kleurgebeden stijgen van de ramen der gotiese katedralen
en 't anders gelukkige:
Feestelike klokken klingelen een vloed van deinende kantieken
In de blauwe lucht, waar witte duiven hun serene vreugde klapwieken.
Er schuilt stellig een belofte in Wim van Maas. Doch we zouden hem meer belang willen zien hechten aan rhythme: laat hij de zes laatste regels van blz. 45 naast elkaar schrijven, hij zal merken dat proza niet anders klinken zou. En hij moet zich hoeden voor... woorden:
in de grijze straat (blz. 51);
de hoepel van mijn lach (blz. 27) e.a.
| |
| |
Pubeswee is ‘een bundel verzen, opgedragen aan alle jonge mensen’ (Antwerpen, drukkerij Loki; 62 blz.), waarin Jan Ceuleers en Frans Smekens bijdragen geleverd hebben.
De eerste klaagt over pijnen en Katzenjammer en alleen zijn, houdt het noch in het bal noch in de kerk uit, wordt wel eens door ‘'t wijf... van 't verhoog’ meegetroond ‘naar de toog’, maar neemt dan, in Mea culpa, het besluit:
Ik voel niet meer die vuile drang,
ik zing niet meer die geile zang!
'k Wil enkel u zien, u horen,
heel en gans u toebehoren.
De tweede vraagt:
Waar is de ziel, die mij begrijpen kan,
die vatten kan, wat mij beroert?
of bekent:
'k Verlang wat anders in mijn leven,
dan droog abstrakt geredeneer,
ik heb zo nodig tere handen,
die helen kunnen 't harde zeer.
Soms vertelt hij leuk een Ervaring (blz. 42) of pent een indruk neer:
Hij heeft ook ‘twaalf prozazangen in mineur aan een meisje’, die ‘het kredo zijn van (z)ijn subtiele wensen.’ Daaruit een citaat:
Meisje, die wandeling vergeet ik nooit....
... ... ... ... ... ... ... ... ... ...
In de mensenstroom dreven wij naar vermaak...
Er trad op onze weg een arme vrouw
met ogen die niet logen en arme handen
die zich aarzelend strekten...
Toen, meisje - stampte uw voet, van ongeduld
voor 't korte toeven... op mijn hart -
Meisje, die wandeling vergeet ik nooit...
Beide schrijvers mogen gerust andere onderwerpen aan.
Van Lente en Minne, van Herfst en Dood, gedichten en overdichtingen door J. Decroos (Antwerpen, Regenboog, 128 blz.), in een mooi gewaad gestoken, brengt ons strophen en sonnetten en jambische rijmlooze verzen waar nu eens niet in 't wilde met
| |
| |
maat en klemtoon wordt omgesprongen. We zullen Lied van het Meisje noemen, Oogen, Leda en de Zwaan, Gebed en, ‘uit een vroeger verschenen bundeltje’: Ik deed gelijk die knaap, de ballade Ziet gij dien ruiter rijden, en
Mijn kamer is vol reuk van uw seringen,
Mijn hart is vol van uwe liefde, o kind...
In een reeks ‘overdichtingen’, die alle vloeiend en keurig zijn, vinden we namen als Francesco da Barberino, Shakespeare, Shelley, Ronsard, Franz Staude, Fr. Hebbel, Karl Wagenfeld, Hans Leifhelm e.a., zonder acht liederen van Robert Burns te vergeten:
De zoetste stonden die ik leef,
Ik leef ze bij de meiden, o.
Ik zie alom slechts zorg en pijn
In de uren die verglijden, o:
Wat zou een man zijn leven zijn
Bestonden er geen meiden, o.
Aimé De Marest, wiens nieuwe dichtbundel Het Brandglas heet (Brussel, Stols; 72 blz.) liet een zestal nummers daaruit in den Vlaamschen Gids opnemen en deed zich daar opmerken door zijn knappe pen, zijn lossen toon, zijn verzorgden vorm, zijn leuken kijk op het wereldje om hem heen. Die hoedanigheden kenmerken ook Het Brandglas, dat, als goede wijn, geen krans behoeft. Voor wie dit al te beknopt mocht vinden zullen we enkele titels opnoemen van gedichten die, behalve de in ons tijdschrift gedrukte, ons 't best bevielen: François Villon; Ballade; Verjaardag; Aan de Schelde; Faust; Driekoningen:
Drie gekroonden in mijn kot!
En ook De Molen:
Aan d'eene zijde een breede vloed,
Waarover 's Lands kanonnen waken;
Aan d'andre een vergezicht van daken,
Gekleed als Neurenbergergoed.
Hij luistert naar de melopee
Der ebbe-en vloedbewogen baren;
Door zijn antennen komt gevaren
't Concerto van de kleine stee.
| |
| |
Dat alles neemt hij zwijgend op;
Doch blaast Eolus op zijn horen,
Wordt er een nieuwe wind geboren,
Dan draait hij zijn geleerden kop.
Hij draait hem tot hij voeling heeft,
Tot weer de moe-gewijlde wieken
De lucht vervullen met cantieken,
Waarin het menschenepos leeft, enz.
De Poesias van San Juan de la Cruz werden onder den titel Gezangen uit het Spaansch, en naast den oorspronkelijken tekst, vertaald door P. Fr. Hendrik van de H. Familie, ongeschoeiden Karmeliet (Antwerpen, De Sikkel; 121 blz.; 38 fr.). Het zijn Gezangen waarin de ziel er zich over verheugt, door den nacht van 't geloof heen langs den weg der geestelijke verloochening en zuivering, opgegaan te zijn tot de vereenigende Liefde; andere Gezangen tot het goddelijke; over de Schepping; over de Mensch-wording; een zangverhaal over het ‘In principio erat verbum’; ‘Super flumina babylonis’ e.a.m.
Neergezeten langs de stroomen
Welke Babylon besproeien,
Zat en weende ik, en daar liet ik
Op den grond mijn tranen vloeien.
U, o Sion, U herdacht ik,
'k Dacht aan U, mijn hartsgeliefde,
En hoe zoeter dat herdenken,
Des te meer 't mijn harte griefde.
In den vreemde, waar 'k mijn tranen
Stadig voel om Sion vlieten,
Zegt, hoe zou 'k de vreugd bezingen
Die 'k in Sion mocht genieten?
Dat 'k en 't komt nog al meer voor en ware beter vermeden geworden in een vertaling, die gedeeltelijk rijmloos is, niet hooger vliegen kan dan 't oorspronkelijke, maar overal nauwgezet maat houdt.
Vermelden wij hier nog een lijvig en leerrijk werk van Dr. H.J. Elias: Kerk en Staat in de zuidelijke Nederlanden, onder de regeering der Aartshertogen Albrecht en Isabella (Antwerpen, De Sikkel; XL+ 303 blz.; 85 fr.). Daarin een uitvoerige bronnenopgave en, o.m., de hoofdstukken: de strijd tegen de ketterij; de heksenprocessen; de joden; - de doodehandwetgeving; de
| |
| |
bergen van barmhartigheid; - het lager onderwijs; de opleiding der priesters; het middelbaar onderwijs; de seminaries; het hooger onderwijs; de ellendige toestand der universiteit te Leuven..., alle met talrijke voetnota's, vrucht van geduldige opsporingen in archieven en het oordeelkundig verwerken van en omvangrijk materiaal.
Een nog lijviger boek is August Strindberg, leven en werken, 1e deel, door Piet Schepens (Antwerpen, Regenboog; 485 blz., met verschillende portretten en fac simile's; een opgave van Strindberg's werken; een rangschikking van werken die over wereld-en Zweedsche literatuur handelen; de titels van de werken van en over de in het boek aangehaalde schrijvers; een proeve van Strindberg-lbibliographie: romans, levensgeschiede-nissen, drama's, geschiedkundige tooneelwerken, novellen, gedichten, wetenschap, brieven, nagelaten werken; en een register). Eenige hoofdstukken uit dit werk verschenen reeds in dit tijdschrift: een paar overzichten der Zweedsche letterkunde; Nietzsche en Strindberg e.a., waardoor onze lezers in staat waren de belezenheid en de nauwgezetheid van den schrijver te waardeeren. In zijn methodisch doorgevoerd boek gaat Piet Schepens al de phasen van Strindberg's bewogen zwerversleven na, vermeldt en bespreekt al zijn werken, deelt zijn producties in perioden in, licht zijn standpunt toe, vat den inhoud der tooneelgewrochten samen of haalt er verschillende passussen uit aan, er vaak het gevoelen van beoordeelaars aan toevoegend. Hij leverde aldus een degelijk en ongewoon volledig werk, dat een helder licht werpt op een der grootste figuren uit de wereldletterkunde en waarop hij te recht trotsch mag zijn. We zien verlangend naar het tweede deel uit en hopen dat een ruim debiet hem voor zijn moeitevollen arbeid loonen zal.
In een brochure van 15 blz. (Antwerpen, De Sikkel; 5 fr.) toont Dr. R.F. Apers, bibliothecaris der Gentsche Hoogeschool-bibliotheek, De Mogelijkheid van een centrale Cataloog in België aan. Met ruime financieele hulp kan die tot stand gebracht worden, en zich toetsen aan wat Pruisen en Nederland op dit gebied hebben gedaan.
A.
|
|