De Vlaamsche Gids. Jaargang 20(1931-1932)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 463] [p. 463] [Vier gedichten] Kringloop Mijn hart speelt met wat dood geluk, Als een kind dat viel en zijn speelgoed brak, En te langzaam bedaart, met een nasnik en nuk, Door een glimlach toont hoe zijn weelde brak: Aan 't leven, dat niet van kindren houdt, een kil-verstrakt bezoeker; En 't krijtend, kraaiend kind roept: ‘kijk!’, Totdat 't beangst, opnieuw zijn ramp uitschreit. Ik woeker Met menschenhoop, en paai het droeve hart en kijk, Terwijl ik neerdaal in mijn ziel, des levens speelgoeddoos En troostensmoe, het duurste speelgoed loos: Mijn veelbeproefde zelf, omhuld met wreede hoop op liefde en laat geluk. Mijn hart wacht onbewogen, stil, Terwijl ik ademloos mij overgeef: ik ril... [pagina 464] [p. 464] Vertrouwen Ik denk zoo sterk aan u, dat al mijn dagen spannen van verwachten, Ik peins zoo diep aan u, uit al mijn moede krachten ook bij blijder trachten, Dat zelfs mijn wreedste twijfel glanst zooals uw altijd donkre oogen, Die als klare vijvers zijn waarin 'k slechts vrees uw vrouwlijk mededoogen. Ik ben zoo bang om dat wat komen zal, Terwijl de spanning zwelt en vroeg of laat weer breken zal En gij mij troosten moet met mededoogend woord, Wat zusterlijk geduld en wellicht een vaarwel van al te koele handen: Uw oogen volgen mij als sterren in elk oord, Zij schragen mij, zij hoeden mij, zij lenigen mijn droeve banden... [pagina 465] [p. 465] Melancholia Mijn ziel is zwaar als een versmade roos, die uitbloeit in laatdun- De blaadjes willen eindloos zich begeven, [kend' handen; Als bloed'ge tranen in het scheemring-beven, Die onder al te wreede blikken branden. Ik zoek het balsemzware hart, dat treurnis van mijn harte laaft, En als een nooit begrepen offer in de stilte ligt te beven, Terwijl het ondankbare leven door mijn aadren draaft. Mijn broeders mookren ijvrig op een harp en staren snoevend [naar de gaten; Zij luistren driftig naar den wanklank uit mijn dieper zelf, En scholen schuw bijeen als schapen die om dreigend noodvuur [uit den hooge blaten. [pagina 466] [p. 466] Lichtpunt Wij hebben veel gesproken, maar wat ik u belijden wou, dat moest ik u verzwijgen; Want d'ongesproken woorden zijn nog veel te ruw, om schier te breken Wat ongerept en ongeschonden in mijn hart blijft hijgen Naar wat ontluiken kan om 't trouwe leed te wreken. Mijn dwaze hart heeft grif uw beeld, in al zijn lieflijkheid, gevangen; Het klampt zich aan begoochling van uw wezenstrekken vast En neemt verhaal reeds op uw troost, geprangd door wreed verlangen. Verbeelding heeft verteederd mijne handen om uw hoofd gewonden; En 'k houd den adem in... ik heb een schat gevonden. Maar als 't gebeurde, dan zou ik, trillend van geluk, gelijk een wees van weelde weenen... ERIC ADULED. Vorige Volgende