De Vlaamsche Gids. Jaargang 20
(1931-1932)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het naoorlogsche Vervlaamschingsproces bij het Belgische LegerIn het strijdgewoel.Van 1830 af was onze nationale weermacht aan een stelsel onderworpen geweest, dat meer naar het Fransche zweemde, ondanks de aanwezigheid in de gelederen van een meerderheid Vlaamsche dienstplichtigen. De endemische ziekelijke vrees voor het Vlaamsch bij vele militairen verwekte gisting bij de Vlaamsche massa, die, bij gelegenheid, krachtdadig reageerde en onbewimpeld haar inzichten te kennen gaf. De oorlog kwam en niet minder dan hun Waalsche wapen-makkers, leden, streden en sneuvelden onze Vlaamsche jongens als helden. En nochtans! Passieve en andere getuigen van het ontstaan en de ontwikkeling van de Vlaamsche beweging aan het IJzerfront van 1917 af, herinneren zich nog de laattijdige maatregelen, welke door de betrokken overheid werden getroffen, om de onverge-noegdheid van vele Vlaamsche soldaten te keer te gaan, maatregelen welke praktisch tot weinig of niets leiden konden, omdat zij, die ze moesten uitvoeren, niet voldoende of geheel niet daartoe geschikt bleken te zijn. De verbittering groeide aan en de Frontsoldaten maakten aan den Koning den bekenden, diep ontroerden ‘Open Brief’ over, waarin zij het onrecht aankloegen en tevens den vorst hun gevoelens van getrouwheid en vertrouwen aanboden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor gelijke behandeling.Onmiddellijk na de vijandelijkheden ging de Franschgezinde partij tot den aanval over en zette de campagne van verdachtma-. king tegen de Vlaamsche beweging voort, campagne welke reeds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in den loop van de oorlogsjaren was aangevangen en nieuw voedsel vond in de voor de Vlaamsche zaak ongelukkige politiek van den fameuzen ‘Raad van Vlaanderen.’ Ook hoorde men niets meer van de koninklijke belofte: machtige invloeden beletten alle onmiddellijke genoegdoening aan de oud-Frontsoldaten in het bijzonder en het Vlaamsche volk in het algemeen. Op 5 Januari 1918 had de heer Frans Van Cauwelaert, in het inleidend woord bij het verslag, uitgebracht door de legerkommissie van het Vlaamsch-Belgisch Verbond, geschreven: Wil men werkelijk rust en eendracht in België, dan moet in het bijzonder het leger zóó zijn ingericht, dat de Vlaming en de Waal hun land kunnen dienen, zonder iets van hun recht op gelijken eerbied voor hun taal te moeten inboeten. Het Vlaamsch tegenoffensief bleef overigens niet uit en weldra klonk de eisch: gewestelijke indeeling van de nationale weermacht in Vlaamsche en Waalsche divisies, met bestuur, opleiding en aanvoering in de taal van de soldaten, onder één hoofdbevel: koning en staf. Waarom Vlaamsche en Waalsche divisies? In ‘Het Laatste Nieuws’ van 6 September 1927 beantwoordden wij deze vraag als volgt: Steunende op het krijgskundig beginsel, dat het eentalig kommando zelfstandig moet kunnen werken, verwerpen wij de oprichting van Vlaamsche en Waalsche talengroepen in de kompagnie, alsmede van Vlaamsche kompagnies naast Waalsche in één en hetzelfde bataljon. In Januari 1928 was de wet van 1913 op het gebruik der talen bij het leger nog steeds in zwang, maar niet altijd en overal werd zij naar behooren toegepast. Overigens, praktisch kon die wet niet veel goeds opleveren, daar zij aan de officieren in aktieven dienst geen nieuwe verplichting oplegde. Zij zou slechts voor de aspiranten van 1917 af worden toegepast. En toen was het oorlog! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Einde 1927 werd door de regeering een gemengde legerkommissie samengesteld, onder voorzitterschap van generaal Galet, en waarin de socialisten niet wenschten te zetelen. Die kommissie besteedde drie en dertig vergaderingen aan het onderzoek van het militair vraagstuk. In April 1928 diende zij haar besluiten en enkelen tijd nadien de regeering haar ontwerpen in. Middelerwijl staken Vlaamsche intellektueelen de hoofden bijeen en richtten te Antwerpen een ‘Vlaamsche Legerkommissie’ op, onder voorzitterschap van Dr. Rombouts, reserve-officier. De behoefte werd dadelijk gevoeld aan een eigen orgaan: ‘Het Legervraagstuk’, dat af en toe verscheen en weldra een radikale houding aannam. In de zitting van 21 Februari 1928 van de ‘Gemengde Legerkommissie’ werd aan Dr. Rombouts het woord verleend, om zijn programma toe te lichten, dat op de gewestelijke indeeling in Vlaamsche en Waalsche divisies neerkwam. Zijn vertoog was bijzonder belangwekkend, te meer daar hij het militair vraagstuk in politiek, maatschappelijk en technisch opzicht onderzocht. ‘Sedert den oorlog - verklaarde Dr Rombouts - heeft België zijn onzijdigheid opgegeven. Wij beoordeelen noch de voordeelen noch de nadeelen, door het prijsgeven van 't neutraliteitsprincipe voor ons land medegebracht - daad door de regeerders gesteld op een oogenblik, toen voor sommigen de moreele grootheid van België deze ernstige beslissing gansch scheen te wettigen. Van dat oogenblik af stemden wij er in toe de wedervaardigheden van de buitenlandsche politiek te ondergaan. Sommigen beroepen zich op de betrekkelijke waarde van verdragen en op de broosheid van hun waarborgen. Voorzeker, de pijnlijke gebeurtenissen van 1914 hebben in volle naaktheid getoond, dat de machtige tegenstelling van belangen op het levensverloop der natiën een bloedigen weerslag uitwerken kan. Zoodra België los stond van de verdragen, welke zijn onzijdigheid waarborgden, voelde het zijn afzondering en zijn weerloosheid. Om dezen toestand te verhelpen, moest het naar andere verdragen grijpen, welke ontegensprekelijk, zooniet rechtstreeks, dan ten minste heimelijk, invloed gehad hebben op de militaire politiek van onze regeering... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De moreele saamhoorigheid hoort tot het domein van de psychologie en raakt de fijnste roerselen der ziel. Zij hangt vooral af van de oversten en vloeit vervolgens voort uit den invloed van de omgeving waarin de soldaat leeft. De taal vormt den sterksten band die de menschen onderling vereenigt... Kan een leger met korten oefentijd strijders leveren, die bekwaam zijn een harden, bitteren strijd door te voeren? Wij meenen van wel, onder voorwaarde dat ons leger en 's lands verweerstelsel op rationeele grondvesten worden ingericht. De rationeele verdeeling van den arbeid is een beginsel dat bij het leger onbekend is. De theorie in de kamer is vaak in opvoedkundig opzicht onzin. In de kazerne moet dan ook voor een opvoedkundige atmosfeer worden gezorgd.’ Naar aanleiding van de debatten ontstond weldra in de pers een vinnige pennestrijd. Zoo schreef o.m. ‘La Flandre Libérale’ (Gent) van 30 November 1927 volgenden onzin: Dès la constitution de régiments flamands et de régiments wallons, il se créera une espèce de barrière invisible qui ne sera pas sans gêner considérable-ment la mission du haut commandement chargé d'assurer la défense des frontières avec les moyens bizarres et disparates qui seront mis a sa disposition. ‘In Het Volksbelang’ - liberaal maandblad van Antwerpen - dienden wij (nummer van 1 Januari 1928) de anti-Vlaamsche organen als volgt van antwoord: .... Kortom, wij verlangen een flink gedrild, technisch en moreel sterk volksleger, dat de spiegel is van ons volk zelf en eerlijk en waardig, trotsch op zijn onafhankelijkheid en wars van alle knoeierijen, zijn mooie taak volbrengt, namelijk ons land te beschutten tegen een nieuwen aanval, van waar hij ook moge komen. Omstreeks dezen tijd keurde het Willems-fonds te Gent een motie goed, welke als volgt luidde: ‘Overwegende, dat alleen de gewestelijke indeeling met opleiding en aanvoering in eigen taal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de taalkwestie in het leger op bevredigende wijze oplossen kan, drukt zijn overtuiging uit, dat de legerhervorming met dezen eisch in het belang van de landsverdediging moet rekening houden.’ Vele politieke groepen en talrijke Vlaamsche gemeenteraden hechtten insgelijks hun goedkeuring aan een gelijkluidende formuul. Men mag zeggen, dat ons leger als opvoedingsinstituut slechts gedeeltelijk kon voldoen, omdat er gebrek was aan een ware wisselwerking tusschen burger en militair, ten gevolge van een uitblijven van een eerlijke regeling der taaltoestanden: de ethnische samenstelling van België brengt immers de volstrekte gelijkheid van Vlaming en Waal mede, ook bij de nationale weermacht. In het vrijzinnig strijdblad ‘'t Zal’ - uitgegeven door het Van Gheluwe's Genootschap - Liberale Volksbond, Brugge - nummer van 2 Februari 1928, verscheen van onze hand een militaire bijdrage, waarin wij een artikel van ‘Le Peuple’ aanhaalden, een socialistisch blad dat stellig niet overliep van flamingantisme, doch dat daarom niettemin schreef: De gewestelijke indeeling is een van de technische grondslagen der demokratiseering van het leger. Ook wat het recht van iederen soldaat betreft onderricht en aangevoerd te worden in zijn taal, wordt dit recht, van demokratisch standpunt uit beschouwd, als een elementair recht van den burger. ‘L'Express’ (Luik) van 12 Februari 1928 sloeg den nagel op den kop: Il y a beau temps. que sans être plus militaire que sa Grandeur Monseigneur l'Evêque de Liège, nous défendons te recrutement régional, en nous basant sur les simples arguments que fournissent te bon sens et l'observation. Actuellement, les aveugles-nés de la politicaille bruxello-bilinguiste infligent aux jeunes gens, sous couleur de service militaire, l'exil dans une contrée qui ne leur est pas familière et a laquelle ils gardent instinctivement rancune des ennuis qui résultent pour eux de cette déportation. ‘L'Unité’ (organe de la Ligue Nationale pour l'unité beige) kieeg een aanval van hysterie in het Juni-nummer 1928: A-t-on songé que, si on applique te recrutement provincial, nous aurons en West-Flandre des régiments flamands et catholiques, a Liège des rêgiments wallons et socialistes, dans te Namurois et te Luxembourg des unités | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wallonnes et libérales? A-t-on songé que la garnison d'Anvers, par exemple, serait un terrain tout préparé pour la propagande flamingante, voire orangiste, tandis que les communistes pourront s'en donner a cceur joie parmi les houilleurs du Borinage? De heer Rich. Kreglinger, de betreurde liberale volksvertegenwoordiger voor Antwerpen, behandelde, met groote kennis van zaken, in ‘De Nieuwe Gazet’ (liberaal, Antwerpen) van 23 Juli 1928, de kwestie van de gewestelijke indeeling. Zoo schreef hij o.m.: De regeering vraagt aan de Kamers de nieuwe legerinrichting op te bouwen op basis van gewestelijke indeeling... De Vlaamsche Legerkommissie gaf in de Julimaand 1928 een manifest uit, dat als een open brief aan de Vlaamsche volksvertegenwoordigers wordt beschouwd en onderteekend is door Dr. Rombouts, reserve-officieren, hoogleeraars, advokaten, journalisten, geneesheeren, ingenieurs, onderwijzers enz. Dit dokument eindigt als volgt: ‘Mannen van Vlaanderen, aan U het woord! Dat eenzelfde wekroep ga van Limburg naar West-Vlaanderen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en dat geheel ons volk in beweging kome, om te getuigen voor zijn recht en van hoogerhand de erkenning af te dwingen, dat onze taal in het leger recht heeft op eenzelfden eerbied en een even ruime plaats als de Fransche!’ ‘La Nation Beige’ - het officieuze legerblad -, ‘L'Indé- pendance’ en ‘La Gazette’ - twee andere Brusselsche Franschgezinde organen - en meer anti-Vlaamsche kranten teekenden insgelijks heftig verzet aan tegen een mogelijke inwilliging van enkele Vlaamsche eischen. Het minste stukje Vlaamsch recht bleek ten slotte een nationaal gevaar in België te zijn! ‘La Gazette de Charleroi’ (27 Juli 1928) bevestigde zulks, er aan toevoegende: Le projet linguistique porte en germe la séparation militaire, administrative, politique! Sommigen meenen immers, dat de soldaten maar maken moeten, dat zij hun oversten verstaan... Overigens, de meeste officieren kennen voldoende Vlaamsch, beweren zij, want de statistieken bewijzen zulks op een onomstootelijke wijze! En zij bewijzen: In 1927 telde het aktieve kader:
Bovendien waren er 859 officieren, die sedert December 1925, op aanvraag, uit den dienst ontslagen zijn en tot December 1928 hun volledige bezoldiging bekwamen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de onderofficieren was de toestand als volgt:
te zamen 8938 onderofficieren.
Sedert December 1925 waren er bovendien 1016 meerderen van lageren rang uit den dienst ontslagen, doch bleven theoretisch bij het aktieve kader tot en met 31 December 1928. Dit alles blijkt zeer juist te zijn. Maar hoeveel officieren spreken onze taal? Generaal Galet, stafoverste, heeft gezegd, dat slechts 26 hoogere officieren en 146 lagere officieren... geen Vlaamsch kennen. Wij betwijfelen geenszins de oprechtheid van den generaal, maar wij weten zeer goed, dat wat elk militair zijns erachtens als voldoende beschouwt, ook als voldoende wordt aangenomen, omdat zij, die over de kennis der Nederlandsche taal een oordeel te vellen hebben, zelf die taal maar pooverkens kennen. Een strikt minimum is vaak reeds meer dan voldoende! Bladen als ‘Het Laatste Nieuws’ - liberaal, Brussel, bestuurder-eigenaar J. Hoste Jnr. - ‘Het Volksbelang’ - liberaal, Antwerpen - ‘De Liberale Demokraat’ (Brussel), ‘'t Zal’ - vrijzinnig, Brugge - ‘De Nieuwe Gazet - liberaal, Antwerpen (bijdragen van R. Kreglinger) - ‘De Standaard (Brussel), ‘De Morgenpost’ (Antwerpen) enz. verdedigden met vuur het Vlaamsche legerprogramma en dienden onverpoosd de soms oneerlijke anti-Vlaamsche politiekers van antwoord. Later kregen de heeren Franschgezinden een stortbad van belang, toen minister de Broqueville verklaarde, dat hij persoonlijk mocht vaststellen, dat de eerste proefneming van de schikkingen betreffende het Nederlandsch onderricht en dito kommando's voldoening schonk, en hij voegde er bij: ‘Wij hebben nooit zulke goede elementen bij het leger gehad als thans.’ Wat hebben de Vlamingen bekomen? Artikel 6 van de wet van 7 November 1928, tot wijziging van de militiewet, de werving | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de dienstverplichtingen - wet geordend den 9 Maart 1929 en twee dagen later in het Staatsblad afgekondigd - huldigt het beginsel van de gewestelijke indeeling. De kwestie van het Vlaamsche kommando werd echter geregeld bij ministerieele voorschriften, welke aan de korpskommandanten werden overgemaakt. De taal van het bestuur is echter uitsluitend Fransch gebleven. De ‘vervlaamschte’ eenheid is de kompagnie. Verscheidene regimenten infanterie, artillerie en genie hebben zelfs geen enkele Waalsche kompagnie (batterij), wat echter niet belet, dat enkelen dezer korpsen voortgaan er een Waalsch bijzonder peleton, voor de opleiding der kandidaten-reserve-onderluitenanten, op na, te houden! Het kan bedenkelijk worden met het behoud van Waalsche eenheden in den schoot van in Vlaanderen gekazerneerde regimenten. Dergelijke peletons of kompagnies zijn vooral saamgesteld uit rijkemanskinderen. Zoodat zij niet alleen in taktisch, doch ook in sociaal opzicht niets anders dan verderfelijk kunnen zijn. Al de officieren moeten beide landstalen grondig kennen; de onderofficieren alleen de taal van hun manschappen. Eigenlijk is er van een formeele principieele eentaligheid nog geen spraak, want de administratie van de ‘Vlaamsche’ eenheid wordt door een onderofficier gehouden en het beheer is Fransch; het beheer van het materiaal en de kleedij wordt door een onderofficier gedaan en het beheer is Fransch; de onderofficier is de verbinding tusschen zijn oversten en zijn minderen; hij vervangt soms zijn luitenant en die officier is vaak Fransch; de onderofficier kan adjudant bij den staf worden en de staf is Fransch. Men voege er ten slotte aan toe, dat de School voor gebreveteerde Onderofficieren Fransch is en denke er tevens aan, dat al de officieren in het Fransch worden gevormd en onderricht en in die taal hun technische betrekkingen en briefwisseling met de hiërarchieke overheid onderhouden. Het ligt geenszins in onze bedoeling hier afbreuk te doen aan wat reeds ondernomen werd, om ons, Vlamingen, bij het leger een begin van genoegdoening te verzekeren, integendeel. De gunstige uitwerking van de jongste maatregelen pleiten immers ten voordeele van het verdere vervlaamschingsproces, dat op duurzamen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grondslag de gelijke behandeling tusschen Vlamingen en Walen in de weermacht zal waarborgen. Stippen wij terloops aan, dat de rekruten uit de kantons Eupen, Malmedy en St. Vith, die enkel Duitsch kennen, bij het leger hun onderricht krijgen in de Duitsche taal, door Duitsch-sprekende officieren. Er zijn afwijkingen op het beginsel van de gewestelijke indeeling, in verband met de ontoereikende kazerneeringsmoge-lijkheden. Anderzijds vestigt men de aandacht op de grensdekking. Het benaderd totaal van het effektief der garnizoenen per provincie (1928) was:
De vier Vlaamsche provinciën leverden gezamenlijk 19.943 dienstplichtigen en beschikten slechts over een troepeneffektief van circa 13 duizend man; bijgevolg was er een overschot van 7 duizend Vlamingen aan dienstplichtigen, die naar Brussel en Wallonië werden overgebracht. In 1930 hadden de beide Vlaanderen 7207 dienstplichtigen te veel; Antwerpen 2424 te kort, Limburg en Luxemburg een klein overschot, Luik 1050 te kort, Namen 521 te kort en Henegouwen 1289 te veel. 't Overschot van Oosten West-Vlaanderen ging naar Antwerpen en Brabant; Antwerpen gaf aan Limburg achthonderd man; het overschot van Luxemburg werd verdeeld over de provincies Namen en Luik; dit van Henegouwen werd naar Namen en Luik gestuurd; het overige tekort van Luik kon slechts door Brabant aangevuld worden. Vijfhonderd vijftig Waalsche en vierhonderd vijftig Vlaamsche Brabanders gingen namelijk naar Luik. De Vlamingen vormden er met de Vlaamsche dienstplichtigen uit Luik twee Vlaamsche bataljons. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Het is natuurlijk’ - verklaarde minister de Broqueville - ‘dat de Vlaamsche eenheden door Vlaamsche oversten moeten aangevoerd worden, maar de legeroverheid heeft er niet genoeg bij de hand.’ Twee jaar later, in 1932, was de toestand als volgt: Het procent dergenen die in Vlaanderen 't Fransch als opleidingstaal kozen bedroeg niet eens een veertiende van 't getal dienstplichtigen. Voor de manschappen die 8 maanden dienen, dus zij die niet opgeleid worden tot reserve-gegradeerden, en die dus bijna allen volksjongens zijn, was de verhouding amper een twintigste. Hier volgen enkele gegevens. Voor gansch het land vroegen 21.825 jongens Vlaamsche opleiding, 18.688 Fransche. In de Vlaamsche gewesten is de keuze als volgt:
In totaal, vroegen in de Vlaamsche gewesten 8.425+11.036 - 19.461 jongens Vlaamsche onderrichting, 771 + 584 = 1.355 Fransche opleiding. Voor Brussel waren deze cijfers:
In Wallonië vroegen 216 jongelingen Vlaamsche onderrichting, terwijl 276 het Duitsch vroegen. Op de Vlaamsche intellektueele jongelingschap berust voorzeker de plicht voor een Vlaamsche militaire elite te zorgen, maar de voorbereiding tot het officierschap dient ook anders te worden opgevat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In September 1930 waren er in de Militaire School vijf en tachtig plaatsen te begeven, waaronder twee en vijftig aan kadetten. De Waalsche Kadettenschool leverde vijftig kandidaten; negen en dertig werden aanvaard. De Vlaamsche Kadettenschool mocht slechts vijftien kandidaten sturen en dertien werden aanvaard. De verhouding tusschen het aantal aangenomen kandidaten is ongeveer dezelfde. Maar waarom slechts vijftien Vlaamsche tegen vijftig Waalsche kandidaten? Omdat de Vlaamsche school slechts de helft van het aantal leerlingen der Waalsche telt. In November 1931 slaagden in het toegangsexamen der Militaire School: vier en dertig kadetten van de Fransche en tien van de Vlaamsche afdeeling der Kadetten en Centrale Wetenschappelijke scholen. Zulks dient andermaal te worden geweten aan het kleiner aantal Vlaamsche kandidaten. Men verlieze hier niet uit het oog, dat, tegen alle taalreglementen in, de Vlaamsche school in Wallonië ligt, te ver dus van het verblijf der Vlaamsche studenten. Men denke aan de Vlaamsche Pupillenscholen, welke in het Vlaamsche land gevestigd zijn en te veel leerlingen tellen! Wel een klinkend bewijs! Dan, het programma van de Vlaamsche Kadettenschool, dat in opzicht van onderwijs hetzelfde is van de Vlaamsche athenea, komt niet, op taalgebied, met dit programma overeen, want in de Vlaamsche Kadettenschool wordt de wiskunde in het Fransch onderwezen, wat voor vele Vlamingen moeilijk is. Gevolg: er zijn minder liefhebbers voor de Vlaamsche Kadettenschool. Men bekenne, dat die toestand niet van aard is, om het aantal Vlaamsche officieren te doen toenemen. Het baart dan ook geen verwondering, dat, tot in 1932, geen enkel kandidaat voor de Militaire School het wiskundig examen in het Nederlandsch heeft afgelegd. En om die reden wordt er overigens aan de Militaire School geen kursus in de wiskunde in het Nederlandsch gegeven. De wet betreffende het gebruik der talen bij het leger werd op 1 Januari 1931 in toepassing gebracht. De promotie van 1928 (Militaire School) is dan ook aan het nieuwe regime onderworpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De officieren van de vorige sessie moesten er zich niet aan onderwerpen. De nieuwe wet op het gebruik der talen voorziet voor al de leerlingen een Nederlandschen en een Franschen leergang: zekere theories worden in beide talen gehouden en de aspiranten-officieren moeten tijdens de oefeningen in het Nederlandsch en het Fransch uitleg verschaffen. Een kursus in de rechten wordt in de twee nationale talen gegeven. Het eindexamen omvat: in de Nederlandsche taal, een opstel, een theoretische bespreking, het lezen van een beknopt verslag van een dossier van rechterlijken aard, het houden van een rekwisitorium, een pleidooi en een ondervraging van getuigen, alsmede het stellen van vragen aan den burgerlijken magistraat. Genisten en artilleristen moeten daarbij in de Oefenschool een extra-leergang in de Nederlandsche taal volgen. Vergeleken bij het vroegere leerprogramma, brengt het nieuwe regime ons ongetwijfeld een stap vooruit op den weg van de gelijkstelling van Vlamingen en Walen bij de nationale weermacht, maar wij kunnen het slechts beschouwen als een overgangsmaatregel, die, wij gelooven gaarne, getroffen werd met een prijzenswaardig doel. Gewis, de nieuwe taalregeling geeft ons nog niet de ideale oplossing van het talenvraagstuk. Alleen de gewestelijke indeeling in Vlaamsche en Waalsche divisies, met opleiding, aanvoering en bestuur in de taal van de manschappen, met de splitsing van de Militaire School in een zuiver Vlaamsche en zuiver Waalsche afdeeling, schenkt ons, Vlamingen, volledige bevrediging. Ook in taktisch opzicht is deze oplossing de beste, want het mengelen van Vlaamsche en Waalsche kompagnies in den strijd kan niet anders dan verwarring veroorzaken, wat vaak de voorbode is van geweldige tegenslagen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bonden en programma's.Weinigen tijd na den oorlog werden, over gansch het land, oud-strijdersvereenigingen opgericht, waaronder de machtige Nationale Strijdersbond, samengesteld uit Vlaamsche en Waalsche oud-soldaten van den oorlog. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze vereeniging, welke talrijke Vlaamsche, Waalsche en Brusselsche vertakkingen telt, beoogt in de eerste plaats de behartiging van de stoffelijke belangen (pensioenen, vergoedingen, burgerlijke betrekkingen enz.) van haar tienduizenden leden. Ook kwamen er bonden van militaire en burgerlijke oorlogsinvaliden tot stand, evenals vereenigingen van politieke gevangenen, weggevoerden en andere oorlogsslachtoffers. Socialistische oud-strijders vormen een aparte groep met een radikaal vredesprogramma en in het Vlaamsche land hebben duizenden oud-gedienden zich bij den Vlaamschen Oud-Strijders-bond (V.O.S.) aangesloten. De ‘V.O.S.-sen’ behartigen niet alleen de stoffelijke belangen van hun leden, doch ijveren tevens voor al wat verband houdt met het vervlaamschingsproces. Extremistische elementen poogden alras hun invloed op dezen bond uit te oefenen, welke, in 1928, een brochure ‘Ons Standpunt’ uitgaf en waarin hij, uit naam van al zijn afdeelingen en rekenende op de medewerking van de katholieke en socialistische Vlamingen, evenals van de Vlaamsche nationalisten, de Vlaamsche burgers aanzette scherp toe te zien op de houding van hun gekozenen in het parlement en op te staan uit hun lamzakkige passiviteit! De hoofdpunten van het legerprogramma der V.O.S.-sen zijn: eenzijdige ontwapening, onzijdigheid, afschaffing der legers, verwerping van de militaire kredieten en opheffing van het Belgisch-Fransch militair akkoord. Later, veel later, kwamen de ‘Fraternelles régimentaires’ tot stand, met het doel - naar het heet - de tijdens den oorlog in den schoot van het regiment gesmeden vriendschapsbanden nauwer toe te halen en de moreele belangen der leden te behartigen. Deze ‘Fraternelles’ vormden weldra ‘L'Union des Fraternelles’, belast met de algemeene leiding van de vriendenkringen. Met den Nationalen Strijdersbond, bestrijden de ‘Fraternelles’ de V.O.S.-sen, die aan hun aangeslotenen verbieden lid te zijn van een militie op militaire leest geschooid, deze weze er een Vlaamsch-Belgische... of geboren uit de ‘Fraternelles’. In de laatste jaren kwamen tal van brochures van de pers. Vernoemen wij: ‘Het Militair Vraagstuk’ door T.V.W., uitgegeven door het Algemeen Sekretariaat van den K. Vlaam- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schen Landsbond, Brussel. Het vrij interessant werkje eindigt als volgt: ‘Het bestaan van een weermacht is een maatschappelijke kwaal die wij vooralsnog niet kunnen weren. Daarom moeten wij trachten haar nadeelige gevolgen zooveel mogelijk te beperken. Dank zij de gewestelijke indeeling en eentalige opleiding, zal het land den geest van onze weermacht verjongen, den diensttijd verkorten, ons leger sterker maken en de gelijkheid in rechte en in feite, die voor de Vlamingen tot dusver een droombeeld bleef, in werkelijkheid omzetten.’ Ook de ‘Vlaamsche Legerkommissie’, Antwerpen, gaf een brochure uit, getiteld: ‘Vertoog gehouden vóór de vergadering der Gemengde Legerkommissie op 21 Februari 1928, door prof. Dr. J. Rombouts. De ‘Bibliothèque du Peuple’ - Brussel - verzamelde in een brochure: ‘Les six mois de service’ de in het parlement gehouden redevoeringen door de hh. Vandervelde, Mansart, Devèze, P.E. Janson, Demblon en C. Huysmans. Het sekretariaat van het Algemeen Kristen Werkersverbond, Brussel, wijdde op zijn beurt een brochure aan ‘Het Vraagstuk van de Militaire Hervorming en van den Legerdienst’, met als ondertitel: ‘Aan de bevolking in 't algemeen, en in 't bijzonder aan de arbeiders.’ De door den heer A. Catteeuw, kristen demokraat, in de Kamer gehouden rede komt er in voor. Het werkje bestrijdt namelijk de socialistische opvatting inzake legerinrichting en huldigt het beginsel van de verkorting van den oefentijd (zes maanden), de gewestelijke indeeling en de volstrekte gelijkheid tusschen Vlamingen en Walen bij het leger. Vroeger reeds, in 1924, verscheen van de hand van Rouveroy, alias majoor J.H. Bradfer, een niet onbelangrijk boek handelende over ‘Les 4 mois’. Deze oud-officier verdedigt het standpunt, dat vier maanden oefentijd voldoende zijn, mits een regionale indeeling van al de weerbare mannen en het afschaffen van de kazernen. Luitenant-generaal de Selliers de Moranville verspreidde in 1926 een werkje over ‘La Crise de l'Armée - Causes et remèdes’. Het samenstellen van een degelijk kader is voor hem hoofdzaak. Twee Vlaamsche soldaten, Lode Bonten en Joris De Leeuw, vertellen hun wedervaren bij het leger: zij hadden namelijk geweigerd Fransche bevelen uit te voeren. Bonten werd op 29 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oktober 1928 bij de grenadiers te Brussel ingedeeld. Hij werd in observatie naar het krijgshospitaal gestuurd en, na enkele dagen, huiswaarts gezonden. De Leeuw vervoegde zich op 31 Maart 1930 bij het derde Geneeskundig Korps te Namen. De Krijgsraad te Luik veroordeelde hem tot drie en half maanden gevangenisstraf, maar hij werd 's anderen daags op vrije voeten gesteld en naar Namen teruggezonden, om weldra naar Gent te worden overgeplaatst. Extremisten, die de ‘daad’ van beide onervaren jongelingen meenden te moeten exploiteeren, schenen er niet eens van bewust te zijn, dat er voor de Vlamingen beter werk te verrichten viel op het gebied van de praktische verwezenlijkingen. Naar aanleiding van bedoelde voorvallen, schreven wij in het Juninummer 1930 van ‘De Liberale Demokraat’ - Brussel - volgende regelen: Joris De Leeuw - de Vlaamsche soldaat, die weigerde de in het Fransch gegeven bevelen uit te voeren - wilde hoofdzakelijk een principieele houding aannemen, op den vooravond van de gelijkstelling van Vlamingen en Walen bij de nationale weermacht. Zijn protest werd echter door een aantal politiekers als een dankbare gelegenheid onthaald, niet om de Vlaamsche rechten te behartigen, maar om enge partijbelangen te dienen... Spijts groote leemten in de taalregeling, is de weermacht, dank zij de huldiging van het demokratisch beginsel van den persoonlijken algemeenen legerplicht, als de synthese van gansch de natie geworden. Ook wil het volk medezeggenschap hebben in de besprekingen van de vraagstukken, welke het leger en de landsverdediging aanbelangen. Linksche en rechtsche demokraten verklaarden zich dan ook, bij het behandelen van de militaire problema's, voorstanders van den verkorten oefentijd. De socialisten verdedigden in 1922 het volgende programma: Geen kazernen meer, doch rekrutenscholen; geen vrijstellingen meer: iedereen soldaat; militaire voorbereiding van de toekomstige rekruten; zes maanden oefentijd in de rekrutenscholen; vier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wederoproepingen, van een duur van acht dagen tot zes weken; iaarlijksche schietoefeningen. De kristen-demokraten gaven hun voorkeur aan het volgende stelsel: Den duur van den oefentijd (infanterie) geleidelijk tot zes maanden brengen; gelijkheid van Vlamingen en Walen; geen verplichte voorgeoefendheid; korte en weinige wederoproepingen; vrijstelling van één of meer opgeroepenen van een kroostrijk gezin; geen vreemde inmenging in de legerpolitiek. De Vlaamsche liberale demokraten redeneerden als volgt: De opleiding en aanvoering in de moedertaal vergemakkelijken het verkorten van den oefentijd; het beginsel van den persoonlijken algemeenen dienstplicht dient gehandhaafd; militaire voorbereiding mag niet ontaarden in een ‘soldaatje-spelen’ bij de jeugd; goede kaders dringen zich op; de demokratiseering van het leger moet volgehouden worden. In ‘La Dernière Heure’, verdedigt onophoudelijk Rouveroy zijn stelsel van vier maanden en in menig dagbladartikel of interview geven de generaals de Selliers de Moranville en Hellebaut grif toe, dat zes maanden volstaan, mits het treffen van onontbeerlijke maatregelen: een goede inrichting, vorming van bekwame opleiders, verzorging van de lichamelijke opvoeding in de scholen. Onverbiddelijk werden - en worden nog - alle nuttelooze uitgaven bestreden. Zoo hadden wij, na den oorlog, een oorlogs-flotielje. Het volk zag er het nut niet van in en... de bootjes werden openbaar verkocht. Ook met het oog op de demokratiseering van de Krijgsraden en het Militair Gerechtshof werden enkele wenschen geuit: niet een officier, doch wel een rechter moet de debatten leiden; de Krijgsraden mogen zich slechts bezighouden met zuiver militaire aangelegenheden, welke zich in de kazernen, forten en kampen voordoen; het mag ook niet langer meer duren, dat de auditor tevens onderzoeksrechter en openbaar ministerie is en, met het oog op een nog steeds mogelijken oorlog of een algemeene mobilisatie, is het wenschelijk een korps van militaire verdedigers, allen advokaten, te vormen; de bijzitters in de Krijgsraden en het Militair | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gerechtshof zijn en blijven officieren. Alles geschiedt in de taal van de beklaagden. De Rijnbezetting ving, zooals bekend, onmiddellijk na den wapenstilstand aan. Velen dachten, hier te lande, dat de Rijnbezetting, voor Frankrijk en België, een noodzakelijke veiligheidsmaatregel was. Maar het paste niet aan een defensieve weermacht zooals de onze, langer dan noodig bleek op vreemden bodem te vertoeven. Het belang van een onafhankelijk beleid - en niet het minst bij de Vlaamsche bevolking - werd daarbij niet uit het oog verloren. Het Fransch-Belgisch militair akkoord, gesloten tusschen beide staten in 1920, en dat achteraf van zuiver defensieven aard bleek te zijn - wat echter niet belette, dat het er alles behalve noodig was - gaf dan ook aanleiding tot scherpe kritiek, te meer daar het een voorwendsel kon worden om de zaken zóó voor te stellen, dat wanneer België voor zijn veiligheid zorgde, het naar Fransche ingevingen luisterde; wat beslist in strijd met de waarheid was. De betwistingen in de pers, naar aanleiding van het Fransch-Belgisch militair akkoord, brachten tevens de kwestie van onze landsverdediging op den voorgrond. Er ontstond in den laatsten tijd een getwist over het behoud of de slooping der Luiksche, Naamsche en Antwerpsche forten, het vermeerderen van het aantal divisies, het verdedigen van de aardrijkskundige of van de militaire grenzen. Tenslotte gaven staf en regeering de voorkeur aan een ver-dedigingstelsel, dat saamgesteld is uit defensieve slagvelden en versterkte gewesten, mits het behoud van verscheidene Luiksche, Naamsche en Antwerpsche forten. Er zouden komen: drie versterkte gewesten, namelijk een aan de Oostelijke grens, met Luik als hoofdsteunpunt, een binnenlandsch en een in het Antwerpsche. Deze veiligheidsmaatregelen - heet het - beschutten het land binnen het kader van de Belgische militaire inrichting. De technische verdediging spaart menschenlevens. Ook de taktische inrichting van de weermacht is van zeer groot belang. Het Vlaamsche legerprogramma geeft de oplossing. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Besluit.Wie zonder vooringenomenheid den thans heerschenden internationalen toestand onderzoekt, moet bekennen, dat België, in verband met de nationale veiligheid, voor moeilijke vraagstukken staat, welke men niet, zooals zekere extremisten blijken te willen doen, op simplistische wijze kan wegtooveren. Voorzeker, België moet in de voorste rangen staan, om de heerlijke pogingen van den Statenbond te steunen en den wereldvrede te helpen bestendigen. Maar tegenover Locarno heeft België verplichtingen, welke ons tot het treffen van militaire maatregelen nopen, wat overigens niemand belet aan een ernstige collectieve aktie voor progressieve, gelijktijdige en gekontroleerde verlaging der bewapeningen mede te doen, als overgang tot de algemeene ontwapening, welke slechts mogelijk is wanneer de inrichting van den vrede door de demokratie stevig genoeg zal zijn, om al de legers af te schaffen. In afwachting moet België er een defensieve weermacht op nahouden, welke in staat is haar taak behoorlijk te volbrengen. Het Belgische leger moet echter een volksleger zijn, een weermacht welke, als opvoedingsinstituut, volledig aan haar roeping voldoet. In het leger moeten alle krachten en eigenschappen van het volk tot uiting komen: de beteekenis van deze krachten en eigenschappen is overigens grooter dan die van de materieele uitrusting en de technische opleiding. Wat verschil bestaat er tusschen burger-en militaire deugden als vaderlandsliefde, eerbied voor orde en tucht, moed, plichtbesef, volharding? Worden zij niet én bij burger én bij militair aangekweekt? Het bij uitstek demokratisch België moet een echt volksleger bezitten, dat zijn moreele waarde vindt in de samenwerking van burgers en militairen. Die samenwerking is niet mogelijk zoolang het Vlaamsche volk misstanden in taalopzicht moet aanklagen. Het legervraagstuk moet zakelijk worden ontleed; een ernstige studie van de militaire kwestie leidt onvermijdelijk tot de vaststelling, dat het stelsel van de gewestelijke indeeling in homogene Vlaamsche en Waalsche divisies de eenige goede is. En indien de nationale eendracht in België geen fiktie is, hoe kan dan deze oplossing een gevaar voor dezelfde eendracht zijn? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zooals de heer Vermeylen in 1928 in den Senaat te recht zei, maakt men geen Belg met een halven Vlaming en een halven Waal te versmelten! De jongste regeling bij de weermacht is voorzeker niet van groote gebreken vrij te pleiten, maar als overgangsmaatregel is zij van aard, om de Vlamingen in zekere mate te bevredigen. Zij vergemakkelijkt in ieder geval de voorbereiding van een logischer stelsel, dat aan het leger meer evenwicht moet geven. Het is niet met romantische plannen, welke overigens een belemmering zijn voor de volle ontwikkeling van de Vlamingen in kulturee! en ekonomisch opzicht, dat er iets op het gebied van de praktische verwezenlijkingen kan gedaan worden. In het kader van het Belgische Staatsverband kan en zal het taalvraagstuk volledig opgelost worden, ook bij de nationale weermacht. Men pakke dan ook niet uit met een soort federaal statuut. Wat wij, Vlamingen, bekomen moeten is een taalstatuut, dat eens voor goed een einde stellen zal aan den op de natie zwaar drukkenden taalstrijd, welke een verspilling beteekent van vele krachten, die anders ten bate van het gemeenschappelijk land zouden aangewend worden. De honderden Vlaamsche en Waalsche oorlogsgedenkteekens wezen niet alleen de symboliseering van de nationale wilskracht gedurende de bange jaren; dat zij ook prijken als monumenten van liefde, erkentelijkheid en Vlaamsch-Waalsche verstandhouding, als bakens welke aan de komende geslachten den weg toonen, die leidt naar onderlinge waardeering en volkerenverzoening. ‘Onze politiek van den vrede,’ zooals de heer Hymans, onze liberale minister van Buitenlandsche Zaken zegde, ‘zal zich laten leiden door het edelmoedig en helderziend ideaal van Europeesche samenwerking en verstandhouding, waarvan thans de geleidelijke en langzame verwezenlijking wordt nagestreefd, met een bewon-derenswaardig begrip der praktische behoeften en der zedelijke wetten van onzen tijd.’ Men weze edelmoedig en helderziende, ook in het land; er kome vrede!
Juni 1932. ROB. PEETERS, Reservekapitein. |
|