| |
| |
| |
Boekbeschouwing
Dr. Willy Schohaus. - Donkere schaduwen over het schoolleven. - H.J. Paris, Amsterdam.
Dit is een boek, dat stof kan opjagen, in de onderwijswereld en daarbuiten. De schrijver, bestuurder der kweekschool te Kreuzlingen (Zwitserland), stelde in 1927 een breed onderzoek in over de vraag: ‘Waaronder heeft LI op school het meest geleden?’, verzamelde de voor druk bruikbare antwoorden en schreef er dan, onder vorm van ‘een kritische beschouwing’, breedvoering zijn bedenkingen bij. De voortreffelijke Nederlandsche vertaler Drs. C.J. Struijk schakelde de antwoorden (ruim 140 blz.) uit en bood ons alleen de bedenkingen aan. Deze bestaan uit een Voorwoord, een Diagnose in twaalf rubrieken en een Epiloog. Ze bedoelen niet bewust een aanklacht te worden, maar blijken ten slotte, om hun opeenstapeling van vaststellingen en besluiten, een der scherpste betoogen tot volledige hervorming van ons onderwijsstelsel te zijn. En ze hebben het dan niet enkel tegen programma's en leersysteem, maar ook tegen tucht en werkzaamheid zooals ze in praktijk gesteld worden, tegen kuddeopleiding, verkeerd intellectualisme, waardecijfers en schijnresultaten. Neen, de leerkrachten als zoodanig valt Dr. Schohaus niet aan, maar hij zegt hun waarheden, die velen hard zullen vallen.
Meer dan ééns hebben we er zelf een vraagteeken bij gezet en verlangd ook eens de werkelijke zonzijde van het schoolleven te zien. Dat verlangen, echter, nam niet weg, dat we erkennen moesten, - aan de hand onzer lange, persoonlijke ervaring, - hoezeer de schrijver in globo gelijk heeft met zijn aanklacht.... en hoezeer het tijd wordt, van hoogeraf met krachtige hand in te grijpen.
| |
J. Riemens-Reurslag & R. Yzer. - Groei I-II Kemink en Zoon, Utrecht.
Een werk als Groei laten verschijnen is een daad, en een daad van beteekenis. Een daad: immers, het zégt wat, in één bundel, den groei, de ‘Ontwikkeling der opvoedkundige denk-beelden’, door de eeuwen heen, te behandelen en in een twééden bundel dien groei te illustreeren met ‘Gedachten over opvoeding uit alle tijden’. Een daad van beteekenis: niet om den omvang
| |
| |
van ruim 900 bladzijden, dien het geheele werk aldus gekregen heeft, maar om de methode die er bij gevolgd werd, met het oog op de toekomstige, - en nog veel meer de in dienst zijnde, - leerkrachten, die het gebruiken zullen.
Deel I behandelt, in 25 hoofdstukken, de Oudheid, de Middeleeuwen, de Renaissance en haar nabloei, de Achttiende eeuw, de Negentiende en de Twintigste eeuw en daarna, apart, de Ontwikkeling van het Nederlandsche schoolwezen; en de auteurs zorgden er voor, dat de behandeling van elk hoofdstuk aan een medewerker werd toevertrouwd, die bizonder bevoegd bleek te zijn en ter zake de noodige literatuur (achteraan in het boek aangegeven) had doorgemaakt. Natuurlijk wordt niet iedere periode uitgediept, niet elke persoonlijkheid alzijdig belicht, - dat kan ook niet, - maar de kenschetsing is raak, belangwekkend en staat telkens in het teeken der groei-gedachte, die door het heele boek heen loopt.
Deel II brengt een twaalftal behandelde opvoeders zelf aan 't woord; het zijn Plato, Aristoteles, Plutarchus, Erasmus, Montaigne, Comenius, Locke, De la Salie, Rousseau, Salzmann, Pestalozzi, Fröbel. Men kon de lijn verder doortrekken, zegt ge, en b.v. ook Herbart, Spencer, Kerschensteiner, Montessori, Parkhurst, Ligthart hun beurt geven. Maar wat hier reeds geboden wordt, is op zich zelf al een belangrijke innovatie, doordien het eens niet meer een bloemlezing van losse, alles- en nietszeggende brokjes geeft, maar volledige, werkelijk kenschetsende hoofdstukken als b.v. Montaigne's ‘Over de opvoeding’, Locke's ‘Verhandeling over het menschelijk verstand’, Rousseau's ‘Emile, Boek II’ of een geheel werk als Salzmann's ‘Kreeftenboekje’, - telkens in de speciaal bezorgde vertaling van een der talrijke medewerkers.
Een werk als Groei beantwoordt dus aan een heel wat jongeren en ruimeren geest dan onze traditioneele handboeken. Het hoort thuis in de boekerij van alle normaalscholen... en ook in die van alle ernstig studeerenden.
Het werk is stoffelijk bizonder mooi verzorgd; dit weze de uitgevende firma een prikkel, bij een hopelijk spoedige volgende oplaag zekere minder gelijkende teekeningen door mooie portretten te vervangen.
| |
Edward Peeters. - Bommetje en zijn maats. Davidsfonds, Leuven.
Achter dezen kinderlijken titel schuilt een vulgariseerend opvoedkundig werkje, bestaande uit tien korte schetsen, met telkens een schooljongen uit Peeters' klasse als hoofdpersoon. Wie Peeters, een man van rijke schoolervaring, kent, kan zich
| |
| |
voorstellen dat hij hier, al vertellend, weer heel wat zal mee te deelen hebben. Op de hem eigen wijze: d.i. met al te druk naar voren treden van zijn eigen persoontje, met heel wat lang uitgesponnen kommentaar om de zaakjes heen, met tamelijk veel taalslordigheid en taalfoutjes tevens, maar anderzijds met dikwijls zeer gezellig gekeuvel, over interessante gevalletjes, mitsgaders de praktische wijsheid, die hij zijn lezers wil bijbrengen. Die lezers zijn hier de vaders en moeders, - d.z. de 75.000 leden van het Davidsfonds! - wie hij vooral wijzen wil op hun plicht, met school en leerkrachten samen te werken ten goede van hun eigen kinderen. Dat bedoelde lezers iets van Edward Peeters zullen leeren, houden we voor zeker, al ware het alleen maar, omdat ze dit geluid zoo goed als nooit te hooren krijgen, zij die 't nochtans royaal gebruiken kunnen. Alleen, en hier wijzen we weer op de zwakke zijde van den schrijver: hij praat óver zijn ‘helden’, óver zijn kollega's, óver zijn klasse, maar nergens beeldt hij ons tastbaar een bedrijvige, aantrekkelijke, sympathiek stemmende school-in-actie uit, en dat is toch wel hoofdzaak, wanneer men de ouders voor zich innemen wil.
Slotsom?... We vinden den opzet van dit boekje veel beter dan zijn uitwerking en kijken, omdat we 't nog zoo versch in ons geheugen hebben, met heimwee terug naar zekere sprookjes van Peeters' sterkeren alter ego Paul Kiroul, in wien vóór alles de man der dichterlijke fantazie aan het woord is... en mooi!
| |
R. Jadot. - La république des enfants. Thone, Luik.
Dit zijn slechts jeugdherinneringen zooals vele anderen er hebben, erkent de schrijver. Maar zulke herinneringen krijgen toch hun waarde, wanneer ze, met kinderoogen gezien, plastisch en geestig uitgebeeld worden; we denken b.v. aan Ernst's ‘Asmus Semper’, aan Ligthart's ‘Jeugdherinneringen’, aan Claes' ‘De Witte’, hoe uiteenloopend hier ook de verwerkingen blijken te zijn. Jadot heeft dus ook eens in zijn jeugdtijd geneuzeld en een dertiental ‘avontuurtjes’ uit het jonge leven van hem zelf en van enkele schoolkameraadjes in het Luiker Walenland opgediept. Laten we erkennen, dat ze meest alle een werkelijken inhoud hebben en deze soms echt guitig is, als in ‘L'homme du Niagara’, ‘La course aux caracoles’ en ‘Le téléphone de Monsieur Godelive’. Maar wat hun ontbreekt is de humor in de voorstelling, in de taal, - en zoo wordt dan dit boekje tot een der honderden grijsgrauwe, gauw gelezen en gauw vergeten produkten in het genre, in tegenstelling met de zeer enkele andere, die om hun persoonlijkheid hun degelijke waarde hebben en behouden.
| |
| |
| |
Ds. B. ter Haar Dzn. - Hedendaagse Karakterkunde. - Wolters, Groningen.
Indien men aanvankelijk de psychologie als één ondeelbare wetenschap van de menschelijke psyche beschouwde, dan heeft men later een psychologie der normalen van een der abnormalen leeren onderscheiden en naast de menschelijke psyche ook de dierlijke psyche ontdekt, die met de eerste heel wat aanknoopingspunten vertoont. En waar de psychologie der normalen eerst tot één eenheid werd, daar liet ze zich later weer in specialiseeringen verdeelen, waartoe o.a. karakterkunde of studie van het karakter behoort. Dit om te zeggen, dat deze specialiseering een nog betrekkelijk jonge wetenschap is, waarbij b.v. benamingen als karakter, temperament en psychisch type nog al te gemakkelijk aanleiding tot verwarring geven.
De studie van Ds. Ter Haar, die geen aanspraak op oorspronkelijkheid maakt, bedoelt den tegenwoordigen stand der karakterkunde aan te geven en behandelt daartoe, aan de hand van een grondige dokumentatie, de geschiedenis der karakterkunde, de karaktertypen volgens Heymans, de psychologische typen van Jung, de ideale grondtypen van Spranger, de temperamentenleer van Kretschmer, de karakterleer van Klages en van Ewald, om daarna, in zijn slotwoord, nog even de opvattingen van Bavinck, Adler. Stern e.a. onder oogen te zien. De stelsels vergelijken doet de schrijver niet en besluiten trekken nog veel minder; hij achtte het hoofdzaak, ze zoo objectief en volledig mogelijk na elkaar toe te lichten, wat al een heele opdracht was, gezien den omvang der door hem door te maken literatuur, - en zal daarmee den studeerende reeds onschatbare diensten bewijzen. En het lezen van het boek zelf zal menigeen er van overtuigen, hoe zeer te recht de auteur er voor terugweek, op eenige konklusie aan te sturen.
| |
Teekenserie ‘Leerdam’. - Uitgave N.V. Glasfabriek ‘Leerdam’, te Leerdam (Nederland).
Ja, ge hebt goed gelezen: een glasfabriek, die... een teekenserie laat verschijnen! Maar: deze serie is dan ook een verzameling glaswerk, - samen 14 of 15 stuks, - als teekenmodellen bedoeld en ‘uitsluitend’ verkrijgbaar voor onderwijsinstellingen!
We zeggen er al dadelijk bij: 't is voor de scholen een reuzenkoopje,... want die heele verzameling wordt vracht- en tolvrij geleverd tegen 160 frank, en meer niet!
We hebben ze hier vóór ons staan: 't zijn vazen, kannen, bekers, van allerlei model en grootte, - in gepolijst glas en in half kristal, - en samen één schittering van vonken en lichtjes, in
| |
| |
amber, in meerblauw, in oranje, in watergroen, in blauw-groen, in rood... En tot de ontwerpers naar vorm en tint behooren kunstenaars als Berlage, De Bazel, De Lorm, Lanooy, Copier!...
Zeker, het zijn slechts teekenmodellen en het tegenwoordig teekenonderwijs vindt wel gelegenheid, er onze twaalfjarige en oudere leerlingen prettig werk mee aan te bieden. Maar wie één der modellen eens niét uitbaat bij gevalle, zal het gaarne als klasseversiering gebruiken, met of zonder water of wat groen en bloemen.
We willen maar zeggen: zoo ge de verzameling... in uw school bezitten wilt, zult ge er gauw mogen bijzijn. Maar hébt ge ze eenmaal, dan zult ge er velen jaloersch om maken!
H. VAN TICHELEN.
|
|