de 14e eeuw te Brugge. Het leert ons hoe edelen, burgers en kooplieden met elkander omgingen, hoe ze elkander begroetten ‘achter straten’, hoe ze leefden in hun woningen, welke voorwerpen ze daar gebruikten, hoe ze zich kleedden, wat ze kochten ‘in 't vleeschuus’, op de ‘hoenremarct’, in den vischwinkel, bij den wijnkoopman en elders. Het toont ons hoe handel gedreven werd met landsman en vreemdeling. Het geeft in alphabetische orde een gansche reeks korte gesprekken, waarin alle denkbare ambachten met het daarbij passende vocabulaar even besproken worden. Volgen er op elkander: de zadelmaker, de paardensmid, de wijnkoopman, de scholier, de kok, de spinster, de wever, de goudsmid, de zwaardmaker, de verver, de kleermaker, de kapper, de molenaar, de ketelmaker, de woekeraar, de chirurgijn, de kaarsgieter, enz. enz.
Leuke bijzonderheden van allen aard worden ons in die korte gesprekken ten beste gegeven. ‘Natalie, de scone vrouwe’ hield er een goede ‘stove’ (badinrichting), waar de voornaamste heeren van de stad kwamen. ‘Soe woend bachter den frere muer’ (Minderbroedersstraat). - ‘Obrecht de makelaer wint met eenen Godspenninghe XX of XXX pond’. - ‘Oste, de valkenare, brochte valken ende haveken van Ardaine ende sporwaren (sperwers) die hi vercopen sal te Monpellier’. - ‘Tybert, der stede clerc, heeft pencioen van der stede; hi can wel dichten; hi es tabelioen, ende heeft harde goede officie.’ - ‘Ysoreid, die besiecte (de melaatsche), es ghevonnest beziect; hi woend ten zieken lieden, ende ne dar nemmeer habiteren onder die ghesonde lieden, omme de vreesen diere af mochte comen.’
Ziehier een paar citaten over perkament- en boekhandel: ‘Ysabiaus van Roeselaere vercoopt perkement, ende soe vercocht's mi een vel dat flueerde; sodat ic ne mach er niet wel in scriven. Men moettet ponsen; het wort er of te slichter.’ - ‘Goris, de liberaris, heeft meer bouken dan alle die van der stede, ende hi vercoopt gansepennen ende swanepennen, ende hi vercoept fransyn ende perkament.’
In de navolgingen van het Brugsche boek komen sommige van die gesprekken soms letterlijk terug, maar vaak zijn er belangrijke aanvullingen bijgekomen. Zie b.v. wat in de uitgave van Roland van den Dorpe over den boekhandelaar meer wordt gezegd: ‘Jorijs, die librier, heeft meer boecken dan alle die vander stad; hi coopt se alle hoe dat se sijn: t'sy ghestolen oft anders bejaecht. Hi heeft doctrinalen, ghetiden van Onser Vrouwen, donaten, souters ghebonden met selver sloten, wel ghelijst met goude, seven psalmen, cathoenen, boecken van medecinen; ynct ende fransyn, pennen van swanen, van gansen, goede brevyeren, die weert sijn goet ghelt.’ Is de beschrijving van zulk een