De Vlaamsche Gids. Jaargang 20
(1931-1932)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| |
Tweede bedrijfEerste tooneelDIRECTEUR
(komt op het tooneel. Hij is erg vermagerd. Hij is zijn prachtige gemoedsrust kwijt. Hij is gejaagd, bitter en bitsig zoodra hij het durft).
- Niemand? Negen uur, en nog niemand aan het werk?! VAN WINKEL
(komt op, in de eene hand een kevie, in de andere een bakje met voeder).
- Directeur. DIRECTEUR.
- Wat is dat? VAN WINKEL.
- Directeur, ik moet de kanarievogels uit cel 7 weghalen en ze alle bijeenbrengen in cel 8. De sijsjes in cel 7, heeft hij gezegd... DIRECTEUR.
- Hij, wie hij? I Hij, dat ben ik hier, en niemand anders! VAN WINKEL
(aarzelt, weet niet aan wie gehoorzamen, druipt af).
| |
Tweede tooneelDIRECTEUR
(tot Schoofs, die binnenkomt).
- Weet gij dat het reeds 9 uur is? SCHOOFS.
- ... DIRECTEUR.
- Zijn de staten gereed? SCHOOFS.
- Nog niet, directeur. DIRECTEUR.
- Hoe, nog niet?! SCHOOFS.
- Mijnheer Charles... DIRECTEUR.
- Nr 6. SCHOOFS.
- Nr 6 heeft mij bevolen... DIRECTEUR.
- Bevolen?... | |
[pagina 254]
| |
SCHOOFS.
- Ja, ja, gevraagd... en, omdat gij ons geboden hebt zijn wenschen zooveel mogelijk in te willigen..., ja, hij had mij gevraagd voor hem de artikelen, die in de dagbladen over vogelteelt zijn verschenen, uit te knippen en te ordenen. DIRECTEUR.
- Nog die vogels! Heel mijn gevangenis is verpest met al die vogels! Al die vogels die in de cellen hokken! Misschien nog niet genoeg dat ik hem toegelaten heb de vogels van de andere gevangenen voor zich te houden? Nu gaat hij nog fokken, zeker? SCHOOFS.
- Ik geloof het, want ik moet voor hem schrijven naar de kanarievogelvereeniging ‘De volhardende waterslagers van Halle,’ om kanarievogels uit te wisselen... DIRECTEUR.
- Hemelsche deugd! Wat nog?! SCHOOFS.
- Dan moet ik hem nog een staat opmaken: in de eene kolom de sommen, door de gevangenis in de jaren 1926, 1927, 1928 en 1929 uitgegeven voor rooktabak en pruimtabak ten behoeve van de gevangenen, en in de andere kolom... DIRECTEUR.
- Waarom, in godsnaam?! SCHOOFS.
- Om, zoo zegt hij, met zekerheid te weten hoever hij mag gaan zonder het krediet te overschrijden... DIRECTEUR.
- Waarom moet hij dat weten? SCHOOFS.
- Om, binnen die perken, sigaren te koopen. DIRECTEUR.
- Voor hem? SCHOOFS.
- Ja, maar van een ander merk. De onze bevallen hem niet, zegt hij. DIRECTEUR.
- God! god! god! SCHOOFS.
- Ga het hem eens weigeren! DIRECTEUR
(bitter).
- Kunnen wij hem iets weigeren, Schoofs? SCHOOFS
(haalt de schouders op).
... DIRECTEUR
(bitter, ontmoedigd).
- Als hij iets vraagt moeten wij het hem toestaan... Alles moeten wij hem toestaan. Wij hangen immers van hem af! Sinds drie maanden is hij onze eenige gevangene. Sinds die verdomde amnistie is er geen enkel gevangene meer bijgekomen. SCHOOFS.
- Geen enkele! Wat dat beteekent... DIRECTEUR.
- Als wij hem kwijt zijn, worden wij afgeschaft. En indien wij moeilijkheden maken en ons over hem | |
[pagina 255]
| |
beklagen, vestigen wij de aandacht op ons, en komen wij zeker de eerste voor afschaffing in aanmerking. SCHOOFS.
- De Prins moest nu ook trouwen!! DIRECTEUR
(bitter).
- Ja, de Prins is nu gehuwd. En in een opwelling van loyauteit vonden wij het nog noodig hem een telegram van gelukwenschen te sturen!! SCHOOFS.
- Inderdaad! DIRECTEUR.
- Schoofs, noch mijn vaderlandsliefde, noch de oprechtheid van mijn wenschen zijn door die nieuwe omstandigheden in de minste mate verminderd. Maar toch, de Prins weet niet wat hij gedaan heeft door te trouwen. De deuk dien het prestige van onze gevangenis en, ik mag zeggen, gansch het gevangeniswezen daardoor heeft gekregen, is niet meer weg te krijgen. SCHOOFS.
- Zonder te spreken van den last dien wij daarmee hebben! Onze gewoonten dooreengegooid, het reglement gedurig verkracht. En dan die onmogelijke en nooit gepaaide grillen van dien boef! Wat een kopbrekerij! Zoudt ge gelooven, mijnheer de directeur, dat gij sinds eenige weken zienderooge vermagert? DIRECTEUR.
- Kan het anders, Schoofs? Mijn gevangenis was het doel van mijn leven. Mijn gevangenis en mijn gevangenen draag ik in mijn hart.
(Lyrisch).
Schoofs, 34 jaar ben ik in de gevangenis, en 34 jaar heb ik mijn gevangenis, wat orde en tucht betreft, aan de spits weten staan van al de gevangenissen van het land! SCHOOFS
(ontroerd).
- Dat is zoo, directeur, dat mag ik getuigen! DIRECTEUR.
- Ja, Schoofs, ik weet dat ook gij een vaderhart hebt voor onze gevangenis! Zeg, was dat niet hartverheffend op het einde van de maand, als wij onze staten, netjes in het dubbel, en in rooden en zwarten inkt afgeschreven, neveneen op mijn lessenaar mochten leggen, en met de hand op het hart mochten getuigen dat er, in heel het land, geen tweede gevangenis bestond waar alles zoo keurig, zonder eenige doorhaling of vergissing afgewerkt was? SCHOOFS.
- Ja, directeur! DIRECTEUR.
- Waren wij dan geen gelukkige menschen! | |
[pagina 256]
| |
SCHOOFS.
- Dat waren wij, directeur! DIRECTEUR.
- Daarom, Schoofs, - u mag ik dat zeggen - de vernederingen die hij mij doet ondergaan zal ik verdragen. Ik zal ze verdragen zoolang ik kan, uit liefde voor mijn gevangenis. Wat hij vraagt zal hij krijgen, als het maar eenigszins met het reglement vereenigbaar is. Zelfs zijn grillen zal ik voldoen. Alles zal ik verdragen! Want een hooger belang staat hier op het spel: het behoud van onze gevangenis. Daarvoor moeten wij alles veil hebben. Eén zaak moeten wij bereiken: dat ze van hoogerhand niets van ons hooren. En dat moeten wij nog eenigen tijd uithouden. Niet lang meer! Neen, Schoofs, niet lang meer! Want, wat ze ook mogen beweren
(met kracht),
de misdadigheid bestaat!
SCHOOFS
(schudt: ja!)
DIRECTEUR.
- En de misdadigheid zal tot uitbarsting komen! SCHOOFS.
- Ja! DIRECTEUR.
- En de misdadigheid zal hoog opspatten tot voor den neus van de afschaffers van het ministerie! SCHOOFS
(ontroerd).
- Ja, directeur!!
(Er wordt geklopt).
| |
Derde tooneelDIRECTEUR.
- Bin...
(Nr 6 is echter reeds binnen. Hij is niet meer als gevangene, doch net als burger gekleed. Hij is merkelijk vetter geworden. Hij is vriendelijk in zijn optreden en lichtelijk beschermend. Zoodra hij verschijnt, houden de directeur en Schoofs beteuterd op).
Nr 6.
- Dag, heeren. Gij waart zoo druk in gesprek? Ik stoor u toch niet? DIRECTEUR.
- Oh nee, ee.e.e mijnheer Charles..; SCHOOFS. - Geenszins, mijnheer Charles! Nr 6.
- Ik had daar het een en het ander te vragen... DIRECTEUR
(kan het over zijn hart krijgen).
- Waarmee kan ik u genoegen doen, mijnheer Charles? Nr 6.
- Het schijnt dat er in de Nieuwstraat een mandenmaker woont die zoo'n prachtige sijsjes heeft. En ik hou toch zoo dol veel van sijsjes! Dat zijn zoo'n leuke vogels! Vindt ge niet? | |
[pagina 257]
| |
DIRECTEUR.
- Ja... euh... inderdaad... Nr 6.
- Ik kan er natuurlijk moeilijk zelf heen gaan. Van Winkel is dus naar dien man om hem te vragen of hij niet eenige sijsjes voor kanarievogels zou willen uitwisselen. DIRECTEUR.
- Ja maar... Nr 6
(hoort de onderbreking zelfs niet).
- Ik wensch u te verwittigen, want gij zoudt hem misschien te vergeefs zoeken; en tegenstrijdige bevelen brengen die jongens maar in de war. DIRECTEUR.
- Maar...’ Nr 6.
- Ho, en Bamps is cel 7 aan het ledig maken, om er sijsjes in te zetten; want kanarievogels en sijsjes moogt ge nooit in hetzelfde vertrek laten: dat verbastert hun zang. En, nu ik er op denk: hoe zit het met ons schrijven aan het ministerie over die lessen per fonograaf? DIRECTEUR.
- Ho. daar is pas antwoord gekomen. Ik wilde er u juist over spreken. Nr 6.
- Ha, laat eens zien... DIRECTEUR.
- Spijtig, mijnheer Charles, maar het ministerie geeft niet het antwoord dat wij verhoopt hadden.
(Zoekt in een farde en reikt nr 6 het schrijven over).
Nr 6
(leest).
- ‘Ministerie van Justitie, - ‘Mijnheer de Bestuurder, ‘Naar aanleiding van uw schrijven van 17 dezer, waarbij gij mij vraagt of er geen mogelijkheid bestaat een fonograaf met de noodige platen ter beschikking te stellen van de gevangenen van de onder uw bestuur staande gevangenis, ten einde hun, volgens de meest moderne begrippen van de opvoedkunde, toe te laten talen aan te leeren, heb ik de eer u te laten weten dat ik, in beginsel, uw initiatief ten volle goedkeur. ‘Immers, het is van het grootste belang den leerlust en de goede gevoelens bij onze gevangenen aan te moedigen. Het is tevens hoogst wenschelijk dat deze laatsten, bij het verlaten van de gevangenis, gewapend wezen voor den zwaren levensstrijd, en gevrijwaard wezen tegen de twee voornaamste oorzaken van misdadigheid, namelijk de ledigheid en de drankzucht. ‘Wat echter het tweede punt van uw verzoek betreft, namelijk fonoplaten in de IJslandsche taal te ontvangen, hierop kan ik moeilijk ingaan.’ Zievereir!! -
(Leest voort).
| |
[pagina 258]
| |
‘Immers, het is van het grootste belang dat onze gedetineerden eerst en vooral de beide landstalen machtig wezen.’ B.b.b.
(leest mompelend verder, dan kwaad).
Wat een boterham om te zeggen dat ik mijn fonoplaten niet krijg! Wat kan ik doen met Fransche of Vlaamsche lessen? Ik spreek immers mijn Fransch zoo goed als mijn Vlaamsch! DIRECTEUR.
- Maar, mijnheer Charles, waarom wenscht gij IJslandsch te leeren? Nr 6.
- Mijnheer de directeur, ik heb mij laten zeggen dat er in Nederland een geleerde woont, een professor, De Winter of De Vries of zoo iets, in alle geval een naam die op vriezen en Ijsland betrekking heeft. Een heele baas, naar het schijnt; maar die toch vooral bekend is omdat hij de eenige in Nederland is die IJslandsch kent. DIRECTEUR
(begrijpt niet).
Nr 6.
- Daarenboven, na mijn invrijheidstelling ga ik mij in een havenstad, Antwerpen denkelijk, vestigen. Wat een revanche zou dat voor mij zijn indien ze mij op het gerechtshof of op het stadhuis eens noodig hadden als tolk of als vertaler! DIRECTEUR
(begrijpt er nog niets van, haalt moedeloos de schouders op).
- Een ding moet ge toch bekennen, mijnheer Charles: dat mij in deze zaak geen verwijt kan worden gemaakt. Ik heb u zooveel gesteund als in mijn macht was. Nr 6.
- U verwijt ik niets, waarde directeur! Maar ge moet ook bekennen dat het fameuze zwanzers zijn in het Ministerie! DIRECTEUR
(gedemoraliseerd, zou alles toegeven).
- Dat zijn ze.
(Stilte. Ineens krijgt Nr 6 een idee).
Nr 6.
- Maar, maar... Mijnheer de directeur,... Gij hebt een radio? DIRECTEUR.
- Ja, he... Nr 6.
- Geven ze daar geen lessen in vreemde talen? DIRECTEUR.
- Ja, Duitsch... Nr 6.
- Ha? DIRECTEUR.
- ...en Engelsch. Nr 6.
- Ha, Engelsch ook?
(Denkt na).
Daar zou wel iets mee te doen zijn. | |
[pagina 259]
| |
DIRECTEUR
(gejaagd).
- Doch die staat in mijn persoonlijke vertrekken! Nr 6
(Dat heeft voor hem niet veel belang).
- Daar is wel iets op te vinden... DIRECTEUR.
- En hij is van mijn dochter! Nr 6
(aangenaam verrast).
- Hij is van uw dochter? DIRECTEUR.
- Ja. Nr 6.
- Zoo? DIRECTEUR.
- Ja. Een geschenk van mij voor haar verjaardag. Nr 6.
- Dat valt mee. Dan zouden wij tot een akkoord kunnen komen... DIRECTEUR.
- ...!? Nr 6.
- Jawel. Jawel... Beweren dat ik een voetje voor heb is veel gezegd... Maar toch...
(Fatterig).
Willen wij dat zaakje maar onmiddellijk in orde brengen?
(Nr 6 de deur uit. Daar verschijnt hij, eerbiedig stappend nevens mej. Petronella, die verwonderd rondkijkt).
| |
Vierde tooneelPETRONELLA.
- Papa? Nr 6.
- Mejuffer, ik had fonoplaten aan het ministerie gevraagd om vreemde talen aan te leeren. Om het oorkussen des duivels te ontvluchten. PETRONELLA.
- ...? Nr 6.
- Ik krijg ze niet. Nu wil ik Engelsch leeren. Per radio. PETRONELLA.
- Ha? Nr 6.
- Ja. Doch er is er slechts één in de gevangenis. De uwe. PETRONELLA.
- Ha? Nr 6.
- Die geeft elken dag een half uur les in Engelsch? PETRONELLA.
- Ja. Nr 6.
- Uw vader durfde zijn toestemming niet geven voor hij zeker was dat gij er niets zoudt tegen hebben. PETRONELLA.
- Kent gij Engelsch? Nr 6.
- Het is eerder de uitspraak die niet wil vlotten. PETRONELLA.
- Ja, daar ligt de moeilijkheid: geen praktijk... Of ik er iets tegen heb?... Be...heu... | |
[pagina 260]
| |
DIRECTEUR.
- Maar kind toch! Mijnheer Charles, neem het mij niet kwalijk dat ik rechtuit mijn meening zeg! Nr 6.
- Zeg op, mijn waarde directeur! DIRECTEUR.
- Op gevaar af brutaal te zijn: gij zijt toch nog altijd gevangene... Nr 6.
- Heu... ja, inderdaad; eenigszins althans... Tot een jaar gevangenis veroordeeld... voor moordpoging... DIRECTEUR.
- Juist, voor moordpoging! En zij is mijn dochter, de dochter van een gevangenisdirecteur. Nr 6.
- Bovendien een lief meisje, directeur! PETRONELLA.
- Moordpoging!... Een vreeselijk woord, papa! Zoo vreeselijk zelfs dat ik begin het, ja... voor een hol woord aan te zien, gelijk zooveel van die groote woorden van thans! ‘What is in a word?’ zeggen de Engelschen... Haha! Ik geloof zoowaar dat ik ook les in Engelsche uitspraak noodig heb! Heb ik het behoorlijk uitgesproken? Nr 6.
- Uitstekend, mejuffer! DIRECTEUR.
- Neen, neen, het was wel degelijk moordpoging! In zoover zelfs dat hij voor het assisenhof had moeten verschijnen, indien er geen verzachtende omstandigheden waren geweest. PETRONELLA.
- Zie! Gij bekent zelf dat er verzachtende omstandigheden zijn! DIRECTEUR.
- Bekennen?! Hoe?! Dat is sterk! Ik beken hoegenaamd niets! Integendeel. Dat pleit juist voor mijn thesis. PETRONELLA.
- Of er tegen. Wie zal het uitmaken? Wie heeft gelijk? Gijlieden van het gerecht met uw beroepsmisvorming die het misdrijf in de balans legt, het afweegt... zoo zwaar, dus zulke straf... Of wel wij... ik wil zeggen de gewone menschen, die eerder geneigd zijn de zaak onder al hare kanten te bekijken, den menschelijken kant te beschouwen, den persoon van den dader, den persoon van het slachtoffer, - de omstandigheden... Die omstandigheden kunnen verzwarend zijn. Doch ook verzachtend. En wel in die mate verzachtend dat de schuld, de onteerende schuld zoo miniem wordt... Gelijk hier het geval van mijnheer Charles... DIRECTELIR.
- Wat weet gij er van? PETRONELLA.
- Niet veel... eenige woorden... Maar, ik | |
[pagina 261]
| |
heb toch zoo weinig vriendinnen om mee te praten. En gij gaat toch niet beweren dat hij er als een boef uitziet?!... Bovendien, kon ik strenger tegen hem zijn dan gij? Hij mag zich vrij bewegen in de gevangenis; kon ik hem altijd ontwijken? Ja, wat hij gedaan heeft... het goedpraten wil ik niet... kan het ook niet... Doch ik begrijp het. Gij zijt een liefste papaatje! Doch gij weet niet meer wat de liefde is wanneer men jong is! Hoe men zich aan iemand hechten kan... Hoe men hartstochtelijk van iemand kan gaan houden!... Hoe gretig men zijn geliefde wil bewonderen, er het ideaal in wil zien... Hoe men er naar hunkert dat de geliefde dezelfde goesting, dezelfde aspiraties, dezelfde affiniteiten zou hebben... Waar heb ik ergens gelezen dat de liefde zoekt zich met het geliefde voorwerp te vereenigen en er slechts één hart en ééne ziel mee uit te maken? En hoe pijnlijk moet het dan zijn te bemerken dat men ondanks zijn pogen er niet in gelukt zijn geliefde tot zich op te tillen... aan zich gelijk te maken?! Hoe schrijnend te merken dat wat men meende zijn ideaal te zijn, dagelijks afbrokkelt! Stel u dat voor, papa! Ik begrijp dat heel goed! En ik begrijp ook dat men, in een oogenblik van vertwijfeling, zijn idool aan stukken gooit!... - Hoho!... En dat alles voor een half uur Engelsch... per radio!’!... Nee, ik heb er geen bezwaar tegen. Nr 6.
- Dank u. mejuffer! PETRONELLA.
- Zonder dank. Maar kunt gij, in godsnaam, uw das niet behoorlijk knoopen? Zoo een mooie jongen, en zoo onbeholpen. Kom, dat ik ze bind. Ziezoo. En wil ik u nu de radio toonen? Come along.
(Beiden af).
| |
Vijfde tooneel
(De directeur en Schoofs kijken elkander versteld aan).
DIRECTEUR.
- Schoofs, dat begint té bar te worden!! SCHOOFS.
- Of!! DIRECTEUR.
- Is het geen schande dat wij zoo moeten kruipen voor een gewonen boef?! En dat wij dan nog vriendelijk moeten glimlachen als hij op onze teenen trapt?!... En nu de radio van mijne dochter!...
(Heftig).
Gauw een paar moorden! Of eenige ferme diefstallen! Of een duchtige vechtpartij!! | |
[pagina 262]
| |
Zesde tooneelBAMPS
(komt op en geeft een brief af).
- Als het u belieft, directeur. DIRECTEUR
(kijkt den brief in).
- Van geen belang. BAMPS.
- Is er antwoord, directeur? DIRECTEUR.
- Neen... Ja toch... Wie heeft dien brief gebracht? BAMPS.
- De wachtmeester van de rijkswacht, directeur. DIRECTEUR.
- Hij staat beneden? BAMPS.
- Te wachten of er antwoord is. DIRECTEUR.
- Vraag hem eens tot hier te komen. BAMPS.
- Ja, directeur.
(Af).
| |
Zevende tooneelDIRECTEUR.
- Het wordt hoog tijd dat we die mannen eens ferm onder handen nemen! 's Morgens en 's avonds kijk ik de bladen in, en nooit iets te vinden waar een gendarm van ver of van kortbij mee bemoeid is! Die slapen zeker dag en nacht?! SCHOOFS.
- Directeur, ik loop dan gauw die zaak van die documentatie afwerken... DIRECTEUR.
- Die wat? SCHOOFS.
- Die documentatie over die vogels, voor mijnheer Charles. DIRECTEUR
(gemelijk).
- Och, laat mij daarmee met rust! Doe wat ge wilt! | |
Achtste tooneelWACHTMEESTER
(komt op. Slaat aan).
- Mijnheer de directeur. DIRECTEUR.
- Wachtmeester. Wachtmeester, wij hooren tegenwoordig zoo weinig van u? WACHTMEESTER
(haalt de schouders op).
- Och... DIRECTEUR.
- Gij brengt ons zoo weinig gevangenen aan? WACHTMEESTER.
- Ze eerst vangen, mijnheer de directeur! | |
[pagina 263]
| |
DIRECTEUR.
- He?... WACHTMEESTER.
- Zes weken dat wij geen enkel proces-verbaal meer opgemaakt hebben. DIRECTEUR.
- Zes weken?! WACHTMEESTER.
- Zes weken. DIRECTEUR.
- Maar, wachtmeester, wat doet de gendarmerie? Ik vraag het u, wat doet ze? WACHTMEESTER.
- ...? DIRECTEUR.
- Bestaan er dan geen geheime stokerijen meer? WACHTMEESTER
(schudt beteuterd neen).
DIRECTEUR.
- Wordt er dan geen bedorven vleesch meer verkocht? WACHTMEESTER
(schudt neen).
DIRECTEUR.
- Of zijn de vechters in het arrondissement dan zoo tam geworden dat ze zich laten scheiden, en zelfs opleiden, zonder eens de politie af te ranselen?! Maar poddorie, zijn ze dan vergeten dat de politie er toch maar is om afgeslagen te worden?! WACHTMEESTER
(kan het niet beteren. Hij begrijpt die on weldenkende uitlatingen van den directeur niet).
DIRECTEUR.
- Wachtmeester, weet ge wat ik mij begin af te vragen?... Of de gendarmerie haren plicht wel doet. WACHTMEESTER.
- Mijnheer de directeur, alles wat ge wilt; maar dat niet! Met kracht kom ik op tegen die aantijging, die totaal ongegrond is en die mij kwetst in mijn diepste eergevoel van gendarm. Of meent ge dat wij het tegenwoordig zoo gemakkelijk hebben? Nog nooit hebben wij het zoo erg voor gehad! DIRECTEUR.
- ......? WACHTMEESTER.
- Vroeger was de dienst een genot: om het jaar een moord; om het jaar, zes aanslagen tegen de zedelijkheid: drie in het voorjaar, twee in het najaar, en een in het koren; elke kermis, regelmatig elke kermis, een ferm gevechtje, met slagen aan de politie en smaad aan de gendarmerie. En nu?! Een vloed van deugdzaamheid gaat over het land. DIRECTEUR.
- Wat! WACHTMEESTER.
- Zoudt ge gelooven dat wij zelfs geen armzaligen wildstrooper meer te pakken krijgen? DIRECTEUR.
- Ongelooflijk!! | |
[pagina 264]
| |
WACHTMEESTER.
- En wij zitten er nochtans achter, daar moogt ge zeker van zijn. Dag en nacht zijn wij op de baan. DIRECTEUR.
- En nooit iets te vangen?! WACHTMEESTER.
- Nooit. Het is precies of de criminaliteit uit de wereld was. DIRECTEUR.
- Dat moest mij nog overkomen!! WACHTMEESTER.
- En alle dagen observaties! De luitenant die sinds weken niet meer aan te spreken is, omdat hij om de twee dagen dringende brieven krijgt van zijn commandant, die op zijn beurt wordt nagezeten door den majoor, die dan weer op zijn donder krijgt van den kolonel. Doch niets gebaat. Daar gebeurt niets, niets, niets. DIRECTEUR.
- Waar gaat dat heen?! WACHTMEESTER.
- Daar worden geen jachtwachters meer doodgeschoten, geen lijken in koffers opgezonden, geen kinderen te vondeling gelegd, geen minderjarigen ontvoerd; oplichters bestaan niet meer, brandstichting is uit de wereld, de wildstroopers zijn van de aarde verdwenen, en, zoudt ge het gelooven, geen wisselagenten gaan nog op de flesch! DIRECTEUR.
- Wat een land! Wat een land!! WACHTMEESTER.
- Dat moogt ge zeggen!! DIRECTEUR
(vat den wachtmeester bij den arm).
- Neem het mij niet kwalijk, wachtmeester, indien ik daar straks onbillijk ben geweest te uwen opzichte. Ik trek mijne woorden in. Ik meende dat ik alleen ongelukkig was. Maar nu zie ik dat ook gij door dien abnormalen toestand getroffen zijt. WACHTMEESTER.
- Mijnheer de directeur... DIRECTEUR.
- Allebei zijn wij bedreigd. En met ons de belangen die wij verdedigen, de hoogere belangen die wij verpersoonlijken. WACHTMEESTER.
- Ja, mijnheer de directeur. DIRECTEUR.
- Daarom, laten wij onze krachten vereenigen. WACHTMEESTER.
- Ja, mijnheer de directeur! DIRECTEUR.
- Bondgenooten moeten wij zijn!!! WACHTMEESTER
(dankbaar).
- Ja, mijnheer de directeur!!! | |
[pagina 265]
| |
DIRECTEUR.
- Samen moeten wij de misdadigheid opsporen!!! WACHTMEESTER.
- Ja, mijnheer de directeur!!! DIRECTEUR.
- Het mag niet gezegd dat ze nog langer de orde bedreigen, waarvan de gevangenis en de gendarmerie de hechtste steunpilaren zijn!! WACHTMEESTER.
- Neen, mijnheer de directeur!!! Mijnheer de directeur, gij hebt mij een riem onder het hart gestoken! Zie, ik trek er straks met mijne mannen op uit. En het zal slecht moeten gaan indien ik er u, voor het einde van de week, geen breng... DIRECTEUR.
- Wachtmeester, zoo hoor ik u gaarne spreken. Dat noem ik mannentaal! Als de nood het hoogste is, stelt een echt man zich het krachtdadigst te weer. WACHTMEESTER
(slaat aan, plechtig).
- Mijnheer de directeur, mag ik u iets mededeelen?
(Ontroerd).
Gij zijt zoo vertrouwelijk met mij geweest, zoo vriendelijk, zoo... absoluut een hoogere in rang... Daar was iets dat mij reeds lang op het hart lag, iets dat ik zelfs niet onder mijn diensturen uit mijn hoofd kon zetten... En gij hebt daar ineens een licht voor mij doen opgaan... DIRECTEUR
(vaderlijk).
- Wat is er, wachtmeester? WACHTMEESTER.
- Mijnheer de directeur, zijt gij naar de tentoonstelling geweest? DIRECTEUR.
- Neen. WACHTMEESTER.
- Ik wel. En ik ben er, hoe zou ik zeggen... met een zeer verwarden indruk van teruggekomen. DIRECTEUR.
- Ha? WACHTMEESTER.
- Het ministerie heeft in de tentoonstelling een stand opgericht. Door middel van foto's, inlichtingen, voorwerpen door de gevangenen zelf vervaardigd, wordt daar een denkbeeld gegeven van wat een gevangenis is, hoe zij ingericht is, hoe de gevangenen er leven, hoe zij hun dag doorbrengen... DIRECTEUR.
- Ik meen daar iets van gelezen te hebben. WACHTMEESTER.
- Welnu, mijnheer de directeur,... Mijnheer de directeur, mag ik vrijuit mijn meening zeggen? DIRECTEUR.
- Zeg op, wachtmeester! WACHTMEESTER.
- Mijnheer de directeur, het bezoek | |
[pagina 266]
| |
aan die stand had mij een ongunstigen indruk gelaten. Ik vond het onvoorzichtig de menschen te toonen wat een gevangenis is, en vooral onvoorzichtig er hun een aantrekkelijk beeld van te geven. Mijnheer de directeur, ik ben nog een gendarm van voor den oorlog: nu nog kan ik niet nalaten te betreuren dat ze ons onze berenmutsen afgenomen hebben: ze waren warm..., maar vervaarlijk! Evenmin kan ik goed de jonge gendarmen verdragen, die hun snor laten scheren. Mij dunkt dat de steunpilaren van de maatschappij, gelijk gij het daar straks zoo juist zeidet, er vreeselijk moeten uitzien en geheimzinnig moeten voorkomen. Daarom was ik gansch in de war toen ik die stand stond te bekijken, vooral toen ik een man, nevens mij, hoorde zeggen: ‘He, als het zoo in de gevangenis gaat, dan moet het een genot zijn in den bak te zitten!’ Ik heb niets gezegd, omdat ik niet op dienst was, maar ik was versteld en ongelukkig. Ik begreep er niets van. Maar daar juist is mij een licht opgegaan: Die stand is uitsluitend documentair. Zoogezegd! Mijnheer de directeur, zoogezegd! Van iedere foto, van iedere afbeelding gaat een les uit... DIRECTEUR
(slim).
- Wachtmeester, ik vat wat gij zeggen wilt! Gij hebt daar een diepere bedoeling onder meenen te zien! WACHTMEESTER.
- Als ik het zoo zeggen mag, ja, mijnheer de directeur. DIRECTEUR.
- En gelijk hebt gij, wachtmeester! WACHTMEESTER.
- Meent ge het ook, mijnheer de directeur? DIRECTEUR.
- Wil ik u zeggen wat er gebeurd is? WACHTMEESTER.
- Ja, mijnheer de directeur! DIRECTEUR.
- Een verheugend feit, wachtmeester: een gedeelte van ons ambtenarenkorps - het weldenkend gedeelte - is in verzet gekomen tegen die nieuwlichterij van het ministerie. Met die stand is propaganda bedoeld, bedekte propaganda misschien omdat zij nu nog in de minderheid zijn, maar toch propaganda... WACHTMEESTER.
- Gij zijt er! DIRECTEUR.
- Zij hebben het gevaar van de ontvolking van de gevangenissen ingezien, en op hun beurt zijn zij handelend opgetreden. WACHTMEESTER
(knikt instemmend).
| |
[pagina 267]
| |
DIRECTEUR.
- In plaats van, zooals men tot nog toe gedaan heeft, de menschen schrik voor de gevangenissen aan te jagen, willen zij nu aantoonen dat het donkere, vunzige cachot tot het verleden behoort... dat men in de gevangenissen gerust zit... dat men er goed verzorgd wordt... dat sommigen het er beter hebben dan thuis... WACHTMEESTER.
- Ja, ja... DIRECTEUR.
- Tegen die nieuwlichterijen van hun tegenstrevers stellen zij hunne theorie, moderne wapens bestrijden zij met nog meer moderne wapens... WACHTMEESTER.
- Mijnheer de directeur, gij zegt, op een oneindig welsprekender wijze, wat ik wilde zeggen!... DIRECTEUR.
- Wachtmeester, ik geloof dat zij gelijk hebben! Alles goed ingezien, ik meen dat, in de moeilijke omstandigheden waarin wij leven, dit nog wel de goede tactiek is: het publiek overtuigen van de aantrekkelijkheid van de gevangenis... WACHTMEESTER
(bedrukt).
- Gij denkt dus dat ik mijn snor zou moeten...
(laten afscheren? wil hij beduiden).
DIRECTEUR.
- Hoegenaamd niet, wachtmeester! De gendarmerie is nog altijd de sterke arm. Blijf gelijk ge zijt, man! WACHTMEESTER
(gerustgesteld).
- Ja, mijnheer de directeur! DIRECTEUR.
- Maar, gelijk hebben ze!... Natuurlijk, het zal een tijd duren eer wij er aan zullen gewoon zijn dat men voortaan reklaam zal maken voor de gevangenissen... gelijk voor boter, zeep, naaimachines, enz...
(Hij moet er zelf mee lachen).
He, he... het is vreemd... Ja, het komt in het begin eenigszins gek voor...! Maar toch, dat moet ten slotte inslaan! WACHTMEESTER.
- Ongetwijfeld! DIRECTEUR.
- Want meent ge dat die propaganda geen vruchten zal dragen?... Dat, zoo gauw de schrik voor de gevangenis er uit zal zijn, de criminaliteit zich niet weer zal durven uiten?! WACHTMEESTER.
- Voorzeker, mijnheer de directeur! DIRECTEUR.
- Dat de misdadigers niet spoedig zullen laten zien wat zij inhebben? WACHTMEESTER.
- Of ze! | |
[pagina 268]
| |
DIRECTEUR.
- Dat zij alle voorzorgen zullen laten varen, en zich onvoorzichtig zullen bloot geven?! WACHTMEESTER
(ziet zijn prooi reeds).
- Ha ha!! DIRECTEUR
(wraakzuchtig).
- Haha!... Dan, wachtmeester, dan is voor ons, en vooral voor u, het oogenblik gekomen om onzen slag te slaan...
(enthousiast)
om ze te klissen... met hoopen! WACHTMEESTER.
- Met gansche benden, mijnheer de directeur! DIRECTEUR.
- Dan, wachtmeester, dan zal het recht weer luid spreken!... Ha! en ik ken er die dan een toontje lager zullen zingen! WACHTMEESTER.
- Andere deuntjes dan nu, mijnheer de directeur! DIRECTEUR.
- Ja, wachtmeester, ik geloof dat dit de goede methode is: ze lokken... doen of ge slaapt... ze stout laten worden... En er dan ineens op los stormen! WACHTMEESTER
(meent ze al vast te hebben).
- Ha ha!! DIRECTEUR.
- Wachtmeester, ik ben blij u gezien te hebben. Gij zult mij een van de dagen nog wel eens komen goeden dag zeggen?... Even aanloopen... als vriend? WACHTMEESTER
(overgelukkig).
- Oh, mijnheer de directeur! DIRECTEUR.
- Ja wel, ja wel. En niet lossen, wachtmeester! Het verzet is aan. gang!... Het weldenkend element staat aan onze zijde. Wij zullen het halen! En nu loop ik een eindje met u mee. Ik wil een oogenblik uit dezen vuilen boel hier weg zijn. Ik heb goede lucht noodig. En dan loop ik door tot aan het station de kranten halen. Zie, wachtmeester, al weken dat ik dagelijks alle mogelijke kranten koop, om te zien of er niets strafbaars gebeurd is... iets dat mij gevangenen zou aanbrengen... Tot nog toe, vergeefs...
(treurt een oogenblik).
WACHTMEESTER.
- Ja, ja... DIRECTEUR.
- Nu echter heb ik precies een voorgevoelen. Alsof er iets gaat gebeuren dat verandering zal brengen... Wachtmeester, daar is goed nieuws op handen!! Kom. man!
(Zij gaan beiden weg).
| |
[pagina 269]
| |
Negende tooneel
(Eenige oogenblikken stilte).
Nr 6
(buiten aan de andere deur).
- Schoofs! SCHOOFS.
- Mijnheer Charles? Nr 6.
- Schoofs, weet gij welke dag het vandaag is? SCHOOFS.
- Hoe? Nr 6.
- Welke verjaardag? SCHOOFS.
- .... Nr 6.
- Wat wij vandaag vieren? Bamps, kom ook maar langs hier!
(Nr 6, Schoofs en Bamps op).
| |
Tiende tooneelNr 6
(haalt geheimzinnig een flesch uit de kast, en schenkt drie glazen vol. Plechtig).
- Heeren, ik drink op den heuglijken dag, nu drie maanden geleden, dat ik het geluk en de eer had in deze gevangenis opgesloten te worden! SCHOOFS en BAMPS
(eerst onthutst, daarna wild).
- He.. Hoera!! Nr 6.
- Gezondheid! SCHOOFS en BAMPS.
- Gezondheid!! Nr 6.
- Gezondheid op de gelukkige dagen die voorbij zijn... en gezondheid op de gelukkige dagen die nog komen moeten, dagen van voorspoed, dagen van peis en van vreugde! SCHOOFS en BAMPS.
- Gezondheid!!
(Nr 6 schenkt de glazen nog eens vol).
BAMPS
(staat recht, plechtig).
- Waarde heer Charles, het is voor ons een aangename plicht u, op dezen heuglijken dag, geluk te wenschen. En die plicht is des te aangenamer, daar wij, sinds uwe aankomst, niet alleen minder werk, doch ook een plezanter leven hebben gehad.
(Hij breekt ineens zijn plechtigen toon af).
Niet waar, mijnheer Schoofs, dat wij het de laatste tijden, ferm gemakkelijk hebben gehad? SCHOOFS.
- Ik wil u gelooven, Bamps! BAMPS
(weerom plechtig).
- Daarom, mijnheer Charles, wenschen wij u nog een lang en aangenaam verblijf in ons midden, en, zooals ze in de nieuwjaarsbrieven schrijven, veel voorspoed in al uwe ondernemingen! | |
[pagina 270]
| |
SCHOOFS.
- Hoera! Nr 6
(ironisch, buigt plechtig).
- Waarde heeren, ik ben zeer getroffen door die blijken van gehechtheid. Ik ben gelukkig dat wij het zoo goed met malkander hebben kunnen vinden. SCHOOFS en BAMPS.
- Hoera!
(Zij drinken).
Nr 6.
- Ik dank u, omdat gij mij menigmaal mijn taak vergemakkelijkt hebt,... mijne taak van... van... BAMPS.
- Van waarnemend directeur! SCHOOFS.
- Haha!! Nr 6
(lachend).
- Juist, van waarnemend directeur. BAMPS.
- Ja ja, gij begint zoo stilaan den directeur te vervangen. SCHOOFS.
- Tot ons aller voldoening! Nr 6.
- Daarom, waarde heeren en achtbare collega's... SCHOOFS en BAMPS.
- Haha!! Nr 6.
- Ik dank u. En hoop met u dat mijn gevangenschap, mitsgaders mijn directeurschap, nog lang zal mogen duren! BAMPS
(die een glas op heeft en woest wordt).
- Dat het altijd zal blijven duren! SCHOOFS.
- Dat zou inderdaad niet slechter zijn! Ten eerste, het staat u uitstekend. En ten tweede,... dan zou ik al aanstonds...
(Hij komt overdreven plechtig voor Nr 6 staan, buigt diep en eerbiedig).
Mijnheer de directeur, indien het mogelijk is, zou ik gaarne een uurtje vroeger weg willen... Nr 6
(in een opwelling van roekeloosheid).
- Goed. SCHOOFS
(lacht ongeloovig).
Nr 6
(gemeend).
- Ga weg. BAMPS
(die, ten gevolge van het innemen van een zeker aantal glaasjes, onbezorgd en oproerig is geworden, ruw).
- Ba ja, mijnheer Schoofs, trap het af! SCHOOFS
(heeft goesting genoeg, maar....)
BAMPS.
- Ga weg, mijnheer Schoofs! Vandaag zal de directeur denkelijk toch niet meer naar u vragen. En morgen kunt gij hem altijd wijs maken dat gij voor mijnheer Charles op weg zijt geweest. Trouwens, moest hij opspelen...
(hoogdravend)
dan zal mijnheer Charles tot uwe verdediging zijn zwaard in de weegschaal werpen... He, mijnheer Charles? SCHOOFS.
- Allemaal goed en wel... | |
[pagina 271]
| |
BAMPS.
- Wat heeft het gezag van den directeur hier nog te beteekenen?! Pff! een pluim, die door een asem van mijnheer Charles wordt weggeblazen! Nr 6
(die met danig veel pret heeft toegekeken hoe de twee mannen naar zijn kant overloopen).
- Ga weg. SCHOOFS
(lacht ongeloovig...)
Nr 6.
- Ga weg, zeg ik u. SCHOOFS.
- .... Nr 6.
- Ga gerust. Indien de directeur naar u vraagt, zal ik het wel met hem regelen. SCHOOFS
(aarzelend, zou gaarne...).
- Ja maar... Nr 6.
- Gij zult morgen middag terug zijn? SCHOOFS.
- Natuurlijk, mijnheer Charles! Nr 6.
- Ga dan gerust. Voor de directie is de directeur hier, en... en ik... ALLEN.
- Haha!!! Nr 6.
- Gij zijt dus niet noodig. Om mij te bewaken zijn hier twee bewaarders... Trouwens, ik zal niet wegloopen! En om het schrijfwerk te doen...
(gemeend, want hij begint zich ernstig op te nemen)
het is gedaan, geloof ik? SCHOOFS.
- Ja, mijnheer Charles. Nr 6.
- De maandstaten gereed? SCHOOFS.
- Ja, mijnheer Charles. Nr 6.
- In het dubbel? SCHOOFS.
- Ja, mijnheer Charles. Nr 6.
- En in rooden en zwarten inkt? SCHOOFS.
- Ja. mijnheer Charles. Nr 6.
- Ga dan gerust. SCHOOFS.
- Neemt gij het op u? Nr 6.
- Ja. SCHOOFS.
- Dat ik morgen geen uitbrander krijg? Nr 6.
- Ja.
(Schoofs trekt zijn lustrienen mouwen uit en zijn overjas aan, zet zijn hoed op, en gaat weg).
SCHOOFS.
- Tot morgen, mijnheer Charles. Bamps, tot morgen. Nr 6
(beschermend).
- Morgen, Schoofs. BAMPS.
- Tot morgen, mijnheer Schoofs. | |
[pagina 272]
| |
Elfde tooneelBAMPS
(bewonderend, maar toch lichtelijk ongerust).
- Toch nogal gedurfd, mijnheer Charles! Nr 6
(ziet het ook in).
- Inderdaad, ik geloof dat ik lichtelijk te ver ben gegaan... BAMPS.
- Dat zou ik ook denken! Nr 6.
- Ja... maar... van den anderen kant... wat kan hij mij doen?... Zoolang ik hier alleen ben, mag ik alles doen... of toch bijna alles... En ik kan niet aan de bekoring weerstaan...
(impulsief)
Zie, Bamps, ik heb ééns in mijn leven een prachtig porseleinen bord in handen gehad... En ineens kwam in mij op: ‘Zou dat sterk zijn?’ En ik neep... en het brak niet. En ik neep harder... en het brak nog niet. En ik neep nóg harder, en het brak nóg niet! En toen neep ik nog eens - niet zoo hard - en het brak... BAMPS.
- Een redelijk nuttelooze liefhebberij! Nr 6
(zucht).
- Ja, inderdaad, redelijk nutteloos! Maar... ik heb er altijd van gehouden kort langs het water te loopen... en dan nog wat korter bij... en nóg wat korter bij...
(zucht)
Bamps, het gevaar heeft mij altijd aangetrokken, misschien vooral het nutteloos gevaar... Zijt gij dan verwonderd dat ze mij - he, wat een zoutelooze mop! - in het droge gezet hebben? BAMPS.
- He, he, he! Nr 6.
- Maar nu ben ik toch benieuwd hoever mijn macht, en hoever zijn lafheid zal gaan! BAMPS.
- Ja, zoolang er geen gevangenen zijn... Nr 6.
- Och, en of ik nu braaf ben of niet, nijpen zal hij mij toch zoodra hij kan. BAMPS.
- Moe is hij u reeds lang! Nr 6.
- Ja, he? BAMPS.
- Luister, voor mijn part moogt gij nog lang blijven. Dat leventje gaat mij! Nr 6.
- Bamps, als wij nog een glaasje dronken op ons lang samenzijn? BAMPS.
- Mijnheer Charles, op de onze!
(Zij drinken. Op dat oogenblik gaat de zware bek tweemaal, Bamps en Nr 6 bekijken elkander).
| |
[pagina 273]
| |
BAMPS.
- He, wat is dat?! De bel om een gevangene aan te melden?! Nr 6.
- Een gevangene?!! Bamps, berg de glazen weg!
(Tot zich zelf).
Mijnheer Charles, mijn man, een concurrent! BAMPS.
- En Schoofs die weg is! En de directeur die nog niet terug is! Ik ga hem doen wachten! Nr 6
(met een plotse ingeving, tot Bamps, die reeds half buiten is).
- Leid hem tot hier!
(Glimlacht van de opwinding, want hij gaat vechten).
(Er wordt geklopt).
Nr 6.
- Binnen!! | |
Twaalfde tooneel
(Bamps op met den gevangene, een bedeesd man).
BAMPS.
- Mijnheer Charles, hier is de man. Nr 6
(overkijkt heel bazig den gevangene, die er nog bedeesder om wordt. Hij steekt de hand uit naar Bamps om de papieren; ziet ze in).
- Stefkens. Jozef-Alfons, correctioneele rechtbank... twee dagen gevangenis of 48 fr. boete? STEFKENS.
- Ja, mijnheer. Nr 6.
- Om den haan van uwen gebuur doodgesmeten te hebben? STEFKENS.
- Ja, mijnheer. Nr 6.
- En gij wilt komen zitten? STEFKENS.
- Ja, mijnheer. Nr 6.
- En waarom wilt gij komen zitten? STEFKENS.
- Och, mijnheer, ik heb nu toch geen werk; daghuur verlies ik dus niet. En de vrouw kan gemakkelijk alleen voor het vee zorgen. Nr 6.
- Betaalt gij niet liever? STEFKENS.
- Mijnheer, 48 fr. is voor een onvermogend man, zooals ik, een heele som! Nr 6.
- Dat is zoo... Doch, luister eens. Wat gij daar gedaan hebt betaamt niet. Pouh! den haan van zijn gebuur doodgooien! Wat zijn dat voor manieren?! STEFKENS.
- Ja maar, mijnheer, hij kwam op mijn erf... | |
[pagina 274]
| |
Nr 6.
- Pst! Gij ziet wat er van komt met zoo driftig te zijn... Enfin, het is nu zoo. Gij wilt dus komen zitten? STEFKENS
(knikt ja).
Nr 6.
- Goed. Hebt gij evenwel nagedacht op de gevolgen? Twee dagen zitten is niet erg. Maar...! Ik wil nu nog niet spreken van het leedvermaak van den eigenaar van dien haan, als hij u, gelijk een broeihen die in het donker heeft moeten zitten, getemd zal zien terugkeeren.
(Melodramatisch).
Wat erger is..., de smet die op uw naam kleeft! Hoe ze dat in uw dorp beschouwen weet ik niet. Het is echter een feit dat in sommige streken, ge overal buitenvliegt, als ze vernemen dat ge in de gevangenis gezeten hebt, of ten minste, dat ze u niet meer willen bekijken.
(Stefkens is er van gepakt).
En hebt gij kinderen? STEFKENS.
- Ja, mijnheer. Nr 6.
- Groot? STEFKENS.
- De oudste is twaalf jaar, mijnheer. Nr 6.
- Hebt gij hun portret niet bij? STEFKENS.
- Ja wel, mijnheer; hier, mijnheer. Nr 6.
- Ha, flinke jongens! En gij zoudt willen dat op school, de andere knapen uwe jongens met den vinger zouden aanwijzen: ‘de jongens van Stefkens, die in den bak heeft gezeten!’ Ha! En ook een meisje? STEFKENS.
- Mijn jongste, mijnheer. Nr 6
(pathetisch).
- Maar, man toch?! Zoo een gevoelig wezen! Wat zal er in dat kinderhart omgaan, in het gemoed van dat bloedje, dat u 's avonds om den hals vliegt?... Neen, man, uw reputatie is, geloof ik. u meer waard dan die arme 48 frank! En daar is nog iets anders! Wat een land, wat een land, mijn God, zou dat worden, moesten die gevallen zich menigvuldiger voordoen! Gij weet misschien of, indien gij het niet weet, verneem het dan nu, dat jaarlijks statistieken worden opgemaakt van de misdadigheid van ons land. Zie, hier liggen de laatste publicaties.
(Om Stefkens gansch te overtroeven, sleurt hij er vreeselijk dikke en groote boeken bij).
Weet gij hoeveel menschen er, in België, in 1930, gevangenisstraf hebben ondergaan?... 9627, vriend, 9627! Zie: diefstal... 1129; vechten... 732; ha hier; aanslagen tegen personen en eigendommen - iets voor u - 129! En dat wordt hier, zwart op wit, gedrukt. Gij zijt er een van. | |
[pagina 275]
| |
STEFKENS.
- Toch niet waar?! Nr 6
(schudt traag, tragisch: ja).
STEFKENS.
- En als ik betaal? Nr 6.
- Een betaalde schuld is uitgewischt. STEFKENS.
- Dan zou ik misschien toch beter betalen? Nr 6.
- Ik wil geen de minste drukking op u uitoefenen. Maar nu gij mij mijn oordeel vraagt, zeg ik u: betaal, man, betaal. STEFKENS.
- Ik heb nu geen geld bij, mijnheer. Nr 6.
- Hoeveel tijd hebt gij nog om te betalen? STEFKENS.
- Nog vijf dagen, geloof ik, mijnheer. Hier is mijn brief. Nr 6
(leest bazig).
- He, gij hebt nog tijd. Indien gij binnen vier dagen betaald hebt, zal alles in orde zijn. STEFKENS.
- Dan zal ik maar betalen. Nr 6.
- Best man, best. Hier, rook een sigaar. Met menschen gelijk gij heb ik gaarne te doen.
(Hij werkt hem naar de deur).
STEFKENS.
- Dag, mijnheer de directeur. Nr 6.
- Dag, Stefkens. En in het vervolg zoo opvliegend niet meer zijn. STEFKENS.
- Neen, mijnheer de directeur. Dag, mijnheer de directeur. Nr 6
(tot Bamps, dien hij opgeheld heeft).
- Wijs dien man den weg.
(Staart hem na, keert zich op een hiel om).
| |
Dertiende tooneelNr 6.
- Voilà!
(Vat een voorwerp op den lessenaar, gooit het de lucht in, vat het terug).
En voilà!
(Hij glimlacht van de inspanning en is zelf eenigszins verwonderd over zijn stout stuk. - Tot zich zelf).
Is dat nu gansch reglementair geschied?
(Gaat in den zetel van den directeur zitten en bestudeert de reglementen).
| |
Veertiende tooneel
(Eenige oogenblikken stilte. - De directeur komt terug op. Nr 6 blijft gerust in den zetel zitten. De directeur bekijkt hem woedend, maar zegt niets. Hij drentelt eenige oogenblikken rond. Hij zoekt iets om zijn nijd uit te werken).
DIRECTEUR.
- Waar is Schoofs? | |
[pagina 276]
| |
Nr 6
(achteloos)?
- Met verlof. DIRECTEUR.
- Met verlof?! Had hij verlof gevraagd?! Nr 6.
- Gevraagd en niet gevraagd. Maar hij was gaarne wat vroeger vertrokken. DIRECTEUR.
- Dat is toch geen reden om zoo maar weg te ritsen. Nr 6.
- Oh, dat heeft hij niet. Ik heb hem gezegd dat hij eenige uren vroeger weg mocht... DIRECTEUR.
- Gij!? Nr 6.
- Ja, ik. DIRECTEUR.
- Verlof aan Schoofs gegeven?! Nr 6.
- Verlof aan Schoofs gegeven. DIRECTEUR.
- Maar weet gij wel dat de directeur alleen verlof kan geven?! Nr 6
(onverstoord).
- En hem toelating gegeven om morgen voormiddag later te komen. DIRECTEUR
(Dat is hem te veel).
- He?! Nee waarachtig, dat gaat over zijn hout!! Dat ik u eenige vrijheid heb toegestaan is toch geen reden om zoo maar al de dekens naar uwen kant te trekken!! Ik had gedacht dat gij meer verstand zoudt gehad hebben. Dat gij ten minste het verstand zoudt gehad hebben binnen de perken te blijven. Wilt gij mij dan absoluut verplichten u er aan te herinneren dat gij bij slot van rekening toch maar een gevangene zijt, en dat gij niet opgehouden hebt Nr 6 te zijn? Nr 6.
- Ja,... maar ook mijnheer Charles. DIRECTEUR
(verveeld).
- Ja, ja. Uwe fratsen heb ik eenigen tijd geduld, zoolang het niet over de schreef ging. Maar nu blijkt het mij noodig de zaken recht te zetten. En daarom stel ik u de vraag: Wie is hier de directeur? Wie is hier de baas?! Nr 6
(heeft hem kalm laten praten).
- He! Dat is een vraag die ik mij daar straks ook gesteld heb! Och, ik ben mijn bevoegdheid misschien eenigszins te buiten gegaan. DIRECTEUR.
- Of!! Nr 6.
- Maar och, de bekoring om directeur te spelen was zoo groot,
(zucht)
en het is mij zoo aangenaam geweest... en het zal zoolang niet meer duren... DIRECTEUR.
- ..... Nr 6.
- Gelukkig wilt gij zeggen?... Ja, ja. Maar, om op ons | |
[pagina 277]
| |
eerste punt terug te komen... weet gij wat ik mij daar straks ook afgevraagd heb?: ‘En waarom niet, mijnheer Charles? En waarom niet, mijn jongen? Gij toch zijt hier de baas. Immers, met uw voorarrest, en gezien uw goed gedrag, kunt gij, bij toepassing van de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling, uw ontslag uit de gevangenis vragen.’ Is dat zoo niet? DIRECTEUR.
- .... Nr 6.
- Ja, ja. Ik begin zoo stilaan de reglementen te kennen! En dus, Charles, mijn allerbeste vriend, wie is het die hier noodig is? En indien wij nu, mijnheer de directeur, de kwestie van uit uw standpunt beschouwen, wie is hier de baas? Gij herinnert u voorzeker de woorden van Minister Tchoffen: ‘Daar zijn gevangenissen waar er slechts een of twee gevangenen zijn.’ En zie Marche, waar er geen gevangenen meer waren. De directeur heeft maanden lang vruchteloos op gevangenen gewacht. Och, span vallen zooveel ge wilt: als de muizen er maar niet willen in loopen? En wat hebben ze gedaan met den directeur van Marche, en met heel het personeel van Marche? In disponibiliteit, mijnheer de directeur, in disponibiliteit. Zoudt gij willen in disponibiliteit worden gesteld als directeur 3e klasse, en slechts ridder in de orde van Leopold? Terwijl gij, met uwe vijf jaren dienst die gij nog te doen hebt, het kunt brengen tot directeur 2e klasse, en tot officier in ik weet niet wat? Gedenk Marche, mijnheer de directeur, gedenk Marche!
(De directeur antwoordt niet meer. Nr 6 leest terug zijn reglement, gereed om nog te vechten. Maar de directeur, die in het vuur van de discussie rechtgestaan was, gaat gansch getemd op het stoeltje van Nr 6 zitten, haalt een pak kranten uit zijn zak en begint te lezen).
(Eenige oogenblikken stilte).
(Ineens verschiet de directeur geweldig. Hij leest gretig zijn krant, vat er een ander, nog een, nog een. Zijn gezicht is opgeklaard: de onverzettelijkheid van den lang getergden, maar nu kastijdenden overwinnaar).
DIRECTEUR
(treedt op Nr 6 toe, en met een gebaar van zijn vinger jaagt hij Nr 6 uit zijn zetel).
- Stt!... Mijn zetel, als het u belieft. Nr 6
(ziet dat er nieuws is, en dat er ditmaal te gehoorzamen
| |
[pagina 278]
| |
valt. Hij verschiet, maar dadelijk daarna is er niets meer van te merken. Hij staat gedwee op, heeft alras opgemerkt dat die nieuwe houding van den directeur te wijten is aan het nieuws in de krant Hij wijkt dan stilaan naar de deur, met een gezicht van: Amai! nu zit ik in slechte papieren!... Och, het moest er toch van komen!)
| |
Vijftiende tooneelDIRECTEUR
(neemt triomfantelijk plaats in zijn zetel).
- Ha! Ha ha!!
(Hij leest half luid):
‘Dezen nacht zijn dieven binnengedrongen in den kleergoedwinkel van den heer Van Heegenbert, Biezeweide. Na een ruit met bruine zeep bestreken en uitgestooten te hebben, zijn zij in den winkel gedrongen, en hebben er verscheidene balen stoffen, benevens twee overjassen, besteld door den heer Van Nijlen, meegenomen. De dieven zullen echter niet ver loopen. Vingerafdrukken werden genomen. De politie is op het spoor van de misdadigers. Hun aanhouding is slechts een kwestie van uren.’
(Neemt een rood potlood en maakt er een rand mee rond het artikel. Herleest het nog eens. ‘Dezen nacht...’ Hij vat een ander blad, het staat er ook in; vat er nog een, het staat er ook in).
‘Dezen nacht...’ - Ha, mijnheer Charles! Ha, monsieur Charles, uw rijk is uit!
(Hij doet Nr 6 na).
Want, wie is hier de baas?... Van uw standpunt uit... Ha ha!!!
(Belt geweldig, en, met de ellebogen op de leuning van zijn zetel, wacht manhaftig; Van Winkel verschijnt).
| |
Zestiende tooneelDIRECTEUR.
- Maak cel 8 in gereedheid. VAN WINKEL.
- In gereedheid? De kanaries... DIRECTEUR.
- Alles er uit. - De kanaries er uit. - Cel 9 ook. VAN WINKEL.
- Maar... de sijsjes van mijnheer...... DIRECTEUR.
- De sijsjes er uit. En cel 10 ook. Alles er uit. Alles. Alles! VAN WINKEL.
- Goed, directeur.
(Van Winkel af).
| |
[pagina 279]
| |
Zeventiende tooneel
(De directeur caleert zich in zijn zetel, en zet zich aan het werk).
Nr 6
(komt na een oogenblik terug op. Hij is kalm, precies of er niets gebeurd was. Hij wandelt rustig naar zijn stoel, haalt een krant uit zijn zak en begint te lezen).
(Stilte).
Nr 6
(haalt een tweede krant uit zijn zak, en leest rustig door).
(Stilte).
DIRECTEUR
(is ongerust geworden, en heeft al reeds eenige malen van zijn papieren opgekeken).
Nr 6
(gebaart van niets).
DIRECTEUR
(die het niet meer kan uithouden, schijnbaar achteloos).
- He... nieuws? He... is er nieuws? Nr 6
(achteloos).
- Nee,... niets bijzonders.
(Stilte).
Nr 6
(achteloos).
- Ik heb daar een paar kranten gekocht... Het Ministerie in Frankrijk is in de minderheid gesteld, en zou kunnen vallen...
(Stilte).
Nr 6.
- De moord van Beernem... Ha, wat vertellen ze daarvan?...
(Stilte).
DIRECTEUR
(is ongeduldig, maar durft niets vragen. Hij staat op en komt aarzelend naderbij).
Nr 6.
- En in Indië, nog maar altijd die zoutmakerij van Gandi.
(Stilte).
Nr 6
(achteloos, precies of het hem van niet veel belang was, tot den directeur die van ver over den schouder van Nr 6 staat te lezen).
- Oh, en wat die dievenbende betreft, waarover ze sinds eenigen tijd zaniken... Gij hebt de eerste editie? DIRECTEUR
(beangstigd).
- Ja... Nr 6.
- De tweede zegt dat de politie nogal voortvarend is geweest in hare beweringen, - iets wat meer gebeurt! -
(Leest).
‘Tot onze spijt moeten wij onze lezers melden dat het bericht | |
[pagina 280]
| |
als zou de politie op het spoor van de dieven zijn, van allen grond ontbloot is...’ DIRECTEUR.
- Oh! Nr 6.
- ‘...De eenige constatatie van belang die zij gedaan heeft is, dat hier de hand te bespeuren is van de dievenbende die ook verleden jaar de streek onveilig heeft gemaakt, en waarvan zelfs de fijnste speurders niet het minste spoor ontdekt hebben...’ DIRECTEUR.
- Ooh!
(Stilte).
Nr 6.
- He, en in Zwitserland zijn twee skiloopers in een afgrond gestort... Moest ik jongens hebben, dan zou ik niet willen dat zij zulke gevaarlijke dingen aanpakten... DIRECTEUR
(is groggy. Hij dwaalt een oogenblik rond, en wankelt de kamer uit).
Nr 6
(staart hem zegevierend na, staat kalm op, gaat in den zetel van den directeur zitten, schuift de krant van den directeur onder zijn voeten, en zet zich, met zijn voeten op tafel, kalm te lezen).
Doek.
(Het doek gaat een oogenblik neer, en wordt weer onmiddellijk opgehaald).
| |
Achttiende tooneel
(De directeur in zijn zetel en Schoofs op zijn kruk, zijn aan het werk).
(Stilte).
(In de kamer er neven, gedempt radiomuziek. Daarna, stilte. Een klok slaat 4 uur, nog een ander, nog een).
DIRECTEUR en SCHOOFS
(doen elkander teeken geen gerucht te maken).
- Pst! RADIO
(in de kamer).
- ‘Dames en heeren, hier de Radio-Omroep. Dames en heeren, wij gaan onze derde les in Engelsch geven.’ SCHOOFS
(komt van zijn stoel af, en wil, op zijn tippen, een stuk komen toonen aan den directeur. Maar in zijn bezorgdheid om geen gerucht te maken, loopt hij een stoel omver).
| |
[pagina 281]
| |
DIRECTEUR
(verschrikt).
- Psst!! SCHOOFS
(krimpt beteuterd ineen, kijkt naar den directeur, en dan naar de deur. De deur gaat open. Luid radiogesprek).
RADIO.
- ‘Hebt gij mijn vader gezien? - Neen, maar ik heb het paard van den generaal gezien.’ Nr 6
(een boek in de hand, komt in het deurgat staan, en kijkt berispend, maar waardig rond, met een gezicht van: ‘bijna gedaan met mij te storen?’)?
DIRECTEUR
(wijst woedend naar Schoofs: ‘Het is die ezel!’ wil hij beduiden).
SCHOOFS
(wijst met een ongelukkig gezicht naar den stoel: ‘Het is de stoel zijn schuld,’ wil hij zeggen. Beteuterd lonkt hij nog eens naar den directeur, naar N’ 6. en gaat dan den stoel oprapen).
Nr 6
(zonder een woord te zeggen, terug de deur toe).
DIRECTEUR
(woest).
- Stommeling! SCHOOFS
(ongelukkig, haalt de schouders op, en kleffert terug op zijn kruk).
RADIO
(gedempt, in de kamer).
- ‘Hebt gij mijn vader gezien? - Did, you see my father?’ - Dames en heeren, gelieft met mij te herhalen: (traag) did - you - see - my - father? RADIO, Nr 6 en PETRONELLA.
- Did - you - see - my - father? RADIO.
- ‘Neen, maar ik heb het paard van den generaal gezien. - No - but - I - have - seen - the - generals' horse. - Herhalen a.u.b.’ RADIO. Nr 6 en PETRONELLA.
- No - but - I - have - seen - the - generals' horse. RADIO.
- I - like - very - much - coughlosanges. Nr 6
(aan de deur).
- Dat is nu reeds de derde maal dat de lesgever het woord ‘coughlosanges’ gebruikt. Wat beteekent dat woord? Kent iemand van u Engelsch?
(Legt de radio stil, en komt de kamer binnen).
DIRECTEUR.
- Ja, het is te zeggen, kennen en niet kennen... Ik heb er wel wat van geleerd na den oorlog, toen de Engelschen hier lagen. Maar om te zeggen wat ‘coughlosanges’ beteekent... Weet gij het soms, Schoofs? | |
[pagina 282]
| |
SCHOOFS
(schudt beteuterd neen)
Nr 6
(spijtig).
- Ttt!
(Gaat terug naar zijn radio; deze herbegint gedempt).
SCHOOFS.
- Van Winkel zou moeten hier zijn, die is onder den oorlog in Engeland geweest. DIRECTEUR.
- Maar die is met verlof. Zouden wij hem niet kunnen bereiken? SCHOOFS.
- Als ik mij niet vergis, zit die te Parijs, bij zijn schoonmoeder. DIRECTEUR.
- Inderdaad, die is met een Fransche getrouwd. Te Parijs? Kon hij niet verder gaan zoeken?! Zie, dat zou niet mogen zijn dat een staatsbeambte met een vreemde trouwt! In alle geval, zoolang die lessen hier doorgaan, mag Van Winkel niet meer weg. Hij kan niet gemist worden! SCHOOFS.
- Aan wie zouden wij dat kunnen vragen??
(Beiden staan te denken).
Ho, daar is een onderwijzer van mijn kennis, een zekere Van Neilen, die goed Engelsch kan. DIRECTEUR.
- Ja, maar wij kunnen er toch niet heen loopen?! SCHOOFS.
- Telefoneer hem. DIRECTEUR.
- Heeft hij... SCHOOFS.
- Ja, hij heeft de telefoon. DIRECTEUR
(vat het telefoonboek, vraagt aansluiting).
- Mijnheer Van Neilen?
DIRECTEUR.
- Hier de directeur van de arrondissements-gevangenis.
DIRECTEUR.
- Mijnheer Van Neilen, mag ik u een inlichting vragen?
DIRECTEUR.
- Ziehier, ik zou gaarne weten wat het Engelsch woord ‘coughlosanges’ beteekent.
DIRECTEUR.
- Ho... dank u zeer, mijnheer Van Neilen! hartelijk dank!
| |
[pagina 283]
| |
DIRECTEUR.
- Integendeel, mijnheer Van Neilen, het is een groote dienst dien gij mij daar bewezen hebt!
DIRECTEUR.
- Dag, mijnheer Van Neilen, en nogmaals dank!
(Knikt tevreden naar Schoofs dat hij het weet).
SCHOOFS
(knikt terug dat het hem genoegen doet).
DIRECTEUR
(gaat op zijn teenen tot aan de deur, wacht totdat de radio zwijgt, en klopt dan voorzichtig. Niemand antwoordt. De radio herbegint, zegt eenige woorden en zwijgt).
DIRECTEUR
(klopt nogmaals, en opent dan behoedzaam de deur).
- Mijnheer Charles,... pastillen tegen den hoest! Nr 6
(begrijpt niet).
DIRECTEUR.
- Mijnheer Charles, coughlosanges wil zeggen: pastillen tegen den hoest. Nr 6
(verstrooid).
- Oh, dank u. DIRECTEUR
(voorzichtig terug de deur toe).
(Stilte).
SCHOOFS
(moet een inlichting hebben, komt van zijn kruk af, gaat op zijn teenen naar den directeur. Ze fluisteren. Daarna kleffert Schoofs weer behoedzaam op zijn stoel).
(Stilte).
(Zij schrijven).
(In de kamer neven gedempte radiomuziek).
(Er wordt geklopt).
DIRECTEUR
(gedempt).
- Binnen! | |
Negentiende tooneelBAMPS
(na wat gewacht te hebben, komt binnen).
DIRECTEUR en SCHOOFS.
- Pst!
(Doen angstig teeken geen gerucht te maken).
BAMPS
(komt op zijn teenen tot bij den directeur, vraagt hem iets. De directeur wijst naar Schoofs; Bamps gaat tot bij Schoofs, zij fluisteren een oogenblik. Bamps gaat geruischloos buiten).
(Stilte).
(Zij schrijven).
DOEK.
H. HEMAN. |
|