De Vlaamsche Gids. Jaargang 20
(1931-1932)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Antwerpsche Havenbeweging 1815-'30 en de ScheidingsgedachteWanneer in de Septembermaand van het jaar 1830 de scheidingsgedachte haar politieke intrede hield, dan was ze evenwel geen vreemdelinge meer. Lang voor de troebelen vinden wij er de teekenen van. Wel was de gedachte niet zoo uitdrukkelijk aangegeven in de kritische formuleeringen van dien tijd, maar meer dan éene uitspraak van vooraanstaanden was er een echo van. Wij mogen gelooven dat, voor het Noorden, ekonomische motieven niet vreemd waren aan den groei van en de vertrouwdheid met die gedachte. De Nederlandsche historikus Blok schrijft toch bij den aanvang van zijn beschouwingen over het Koninkrijk der Vereenigde Nederlanden: ‘Van Hollandsche zijde was men niet zoo enthousiast over de vereeniging der beide gewesten, en ook de mooiste historische motiveering kon de bezwaren niet wegredeneeren, welke de vereeniging onder oogpunt van geloof, handel, nationale geest met zich brachtGa naar voetnoot(1).’ Al vroeg was de gedachte der onverzoenbaarheid van Noord en Zuid op het terrein van den handel aangewezen. In het beruchte Advijs, ingeleverd op 17 April 1816, als een ‘Memorie over den toestand des lands,’ had de beroemde Karel van Hogendorp de anti-these der belangen van Noord en Zuid aangegeven, waar hij zegde: ‘De eerste struikelblok voor den publieken geest is de vereeniging van alle de Nederlanden geweest... de koopman vreesde de mededinging en de geopende Schelde...’Ga naar voetnoot(2). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vooral de geopende Schelde bleek een groot gevaar in zich te besluiten, gevaar waartegen in de Noordelijke provinciën al zeer spoedig werd gewaarschuwd. De vrees voor hunne materieele interesten had de h'andelslieden uit het Noorden aangezet; in verschillende rekwesten hunne bezwaren aan den vorst bekend te maken: den geest van deze bezwaren drukte de hoogleeraar Kemper, lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal uit, wanneer hij in een brief van 15 Februari 1819 aan den koning schreef: ‘De vereeniging met België wordt openlijk gevloektGa naar voetnoot(3).’ Willem I giste deze tegenstellingen, doch wenschte over deze materieele bezwaren heen, een gevoel van eendrachtige samenwerking op te wekken, waardoor de leefbaarheid van zijn politieke schepping zou worden bewezen. Karel van Hogendorp verhaalt hoe hij in een gesprek met den koning het woord ‘handel’ gebruikte, waarop de vorst uitriep: ‘Handel, handel, daarmede wordt de oneenigheid vermeerderd; wij moeten integendeel alles doen om te vereenigen, om de gemoederen bij elkander te brengen: wij moeten geen bloote kruiers blijvenGa naar voetnoot(4).’ De vreemde vertegenwoordigers in de Nederlandsche provinciën hadden al spoedig de noodlottige invloeden van deze ekonomische tegenstellingen opgemerkt, en steunden hierop hunne overwegingen in verband met een gewenschte scheiding der beide landsdeelen. Reeds in 1817 meldt de Oostenrijksche gezant aan minister Metternich dat ‘les intéréts des Hollandais et des Beiges étaient entièrement opposés par leur nature même’ en besluit hieruit tot ‘la nécessité d'une séparation dans Torganisation et l'administration des deux paysGa naar voetnoot(5).’ De gezant van Pruisen beschrijft de nadeelen van de vereeniging voor den Hollandschen handel en zijn besluit brengt ook de noodzakelijkheid van een scheiding naar voor, waar hij zich op volgende wijze uitdrukt: ‘Séparation des provinces septentrionales et de celles du midi sous 1e rapport des intéréts commerciaux, industriels et d'impositions publiques...Ga naar voetnoot(6).’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naar aanleiding van de zeer heftige diskussies betreffende de belasting op koffie en suiker, zendt hij een uitvoerig rapport, dat eveneens de wenschelijkheid van een scheiding doet dóórschemeren, en waarin hij de meening van sommige Hollanders aangeeftGa naar voetnoot(7). Bij de onderhandelingen rond de wijziging van het belastingstelsel in het jaar 1821 komen deze tegenstellingen weer krachtig aan het daglicht, en opnieuw onderlijnt hier een vreemde gezant, in casu de Russische afgevaardigde Meyendorff, dat ‘l'opposition d'intéréts des deux parties du royaume s'est manifestée sans réserve a cette occasion...Ga naar voetnoot(8).’ Ten slotte wist Karel van Hogendorp in de debatten rond het belastingwezen de verhouding op eenigszins ontaktische wijze aan te geven: ‘Si les députés des provinces méridionales nous disent' nous ne voulons pas de vous,’ nous leur répondrons: ‘Nous n'avons pas besoin de vousGa naar voetnoot(9).’ Deze woorden werden uitgesproken in het jaar 1822. De toekomst zou uitwijzen, dat inderdaad de groote bezorgdheid van Willem I aan het handelswezen van het Zuiden een nieuwe uitdrukking zou schenken. Antwerpen was het spook dat den handel van de Hollandsche steden bedreigde. Wanneer Blok besluit voor Antwerpen, dat... ‘zijn koloniale handel en die in zout, zeep, wijn, olijfolie overtrof spoedig verre dien van Amsterdam en Rotterdam te zamen,’ dan is hier geen kwestie van overdrijving, integendeel!Ga naar voetnoot(10). Antwerpens handel kende inderdaad een merkwaardigen opbloei, en dit in elke richting. Pirenne heeft in zijn synthetische beschouwingen rond de ekonomische politiek van Willem I dezen opbloei geschetst, en de bedreiging van Antwerpen voor de Hollandsche havens aangewezen. In dit overzicht aangaande Antwerpen treft ons evenwel een zinsnede, welke de aanloop is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot een reeks overwegingen, welke naar onze meening toch hoeven hertoetst te worden. De nationale historikus schrijft toch, over Antwerpen: ‘Son activité est pourtant assez différente de la leur. Il ne se consacre pas comme eux au transit et a la navigation vers les Indes.’ Deze zinsnede, waarvan wij de onvolledigheid verder willen aantoonen, wordt dan besloten door volgende konklusie: ‘Au reste, les vaisseaux qui la fréquentent sont tous ou hollandais ou étrangers. Il possède de florissantes maisons d'exportation: il ne possède pas d'armateursGa naar voetnoot(11).’ Ook dit besluit houdt geen rekening met de werkelijkheid: waarop eveneens verder zal worden gewezen. De aanduiding ‘vers les Indes’ is zeer onbepaald. Laat het waar zijn, dat wij door deze bepaling wel degelijk Oost- en West-Indië bedoelen, dan moet in dit verband toch aangegeven worden, dat hier niet uitsluitend de plaats van vertrek, of de bestemmingshaven alleen belang hebben. Het zijn toch hoofdzakelijk de verhandelde produkten, die hier aan de haven en aan de handelsstad Antwerpen een karakter geven. Wij erkennen onmiddellijk de superioriteit van de Amerikaansche of Engelsche koopvaardijvloot, doch merken in de produkten, welke ons de schepen van vreemde nationaliteit aanvoeren, toch vooral die produkten op, welke aan de stad het karakter van een koloniale markt schenken. En de gegevens, welke wij hieromtrent konden saambrengen, duiden aan dat Antwerpen wel spoedig zijn voelhorens naar het koloniale gebied richt, niet zoozeer als afzetgebied voor de produkten der nationale nijverheid, maar als vertrekpunt voor een zeer intensen handel in koloniale voortbrengselenGa naar voetnoot(12). Laten wij eerst den geografischen horizont afbakenen, binnen denwelken wij ons overzicht willen beperken. Antwerpen betrok in zijn handelsontwikkeling vooreerst de Nederlandsche koloniën van Oost en West-Indië, maar tevens de vele havens in Zuid- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amerika en in de eilandengroepen van Bahama, Groote en Kleine Antillen, wier produkten toch zoo sterk verwant zijn, soms gelijk, aan die van het Nederlandsche West-Indië. Een vluchtig aangeven ook maar van enkele cijfers in verband met den handel op deze gewesten zal volstaan om te bewijzen, dat de besluiten, door den heer Pirenne geformuleerd, wel als onnauwkeurig mogen worden beschouwd. Wij willen daarbij aan de hand van de nieuwste gegevens over den Rotterdamschen handel in dit tijdsbestek en naar deze gebieden, juist het belang van Antwerpen in een scherp licht stellen. Waar voor Rotterdam de gegevens over elk jaar konden gevolgd en aangegeven worden, is zulks voor Antwerpen niet het geval; maar reeds voor die jaren, welke ons betreffende den handel en de scheepvaart het noodige materiaal opleveren, wordt het ons duidelijk dat de beteekenis van Antwerpen voor den handel op Indië en in koloniale produkten ver boven die van Rotterdam uitwastGa naar voetnoot(13). Bij den aanvang van het jaar 1816 was de handel op Oost-Indië voor Amtwerpen op een dood punt: eerst voor het jaar 1817 teekent men een totaal van 7 schepen aan; in het jaar 1829 is dit getal aangegroeid tot 39; Rotterdam begint in 1816 met 4 aankomsten en eindigt met 19 voor het jaar 1829; over een gezamenlijk aantal jaren is de uitslag ten gunste van de Antwerpsche haven: hier toch teekent men aan over 9 jaren 160 schepen, dus gemiddeld 18 per jaar; over dezelfde jaren geeft Rotterdam 112 aankomsten, met een gemiddeld van 12 per jaar. Hier is dus toch een ernstige voorsprong ten gunste van Antwerpen waar te nemenGa naar voetnoot(14). Dit verschil in het voordeel van Antwerpen is des te merkwaardiger, waar toch Rotterdam kon terugblikken op een nationale traditie, op een bestaande organisatie, vermoedelijk ook op attachés, gegroeid uit de familiebetrekkingen. Voor het jaar 1829 is de uitslag nog merkwaardiger: de aankomst uit Java en Sumatra voor Antwerpen bedraagt 40 vaartuigen, voor Amsterdam 14, voor Rotterdam 20; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zegge een meer-aankomst van 6 vaartuigen voor Antwerpen ten overstaan van de gezamenlijke aankomsten te Amsterdam en RotterdamGa naar voetnoot(15). Niet minder sprekend zijn daar de cijfers voor wat betreft den handel op West-Indië. Wel zijn hier de gegevens voor Antwerpen zeer schaarsch: slechts voor een paar jaren zijn ons enkele cijfers toegekomen. Daarbij hoeft hier toch weer de aandacht gevestigd op den geografischen horizont. De eilanden tusschen Noord- en Zuid-Amerika vormen een gebied, dat met de Antwerpsche haven zeer drukke betrekkingen onderhoudt; er is daar een West-Indisch centra-kompleks, waarbij wij naast Suriname en Curagao, ook plaatsen als de Bahamaeilanden, Cuba, Havanna, Matanzas, Haïti, St. Domingo e.a. aantreffen. Laat het nu waar zijn dat de rechtstreeksche vaart op Suriname en Curagao klein was - wij herhalen, de cijfers zijn onvolledig -, dan moet toch onderlijnd dat over haar geheel de vaart op dit West-Indische kompleks (wat voor de bestemming van Antwerpen als koloniale haven toch alleen in rekening komt, wegens de overeenstemming in de produkten) zeer groot is, en ver de beweging op Rotterdam overtreft, en niet minder die op Amsterdam. Vergelijken wij over een afstand van 7 jaar de aankomsten voor Rotterdam van de schepen komende uit West-Indië en uit de West-Indische eilandengroepen, dan bereikt het totaal voor Rotterdam 121, voor Antwerpen 170 schepen; en dan zijn de cijfers voor Antwerpen verracedelijk onvolledig!Ga naar voetnoot(16). Zooals voor de vaart op Oost-Indië, overtreft ook die op West-Indië de Rotterdamsche aankomsten met 1/3. En alweer hoeven hier voor de Hollandsche stad de beschouwingen gemaakt, welke wij bij de vaart op Insulinde hebben aangegeven. Men overwege hierbij dat tevens de handelsbetrekkingen van Antwerpen met Brazilië - dat toch ook koloniale produkten op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de markt brengt - veel belangrijker zijn dan die van Rotterdam met dezelfde gebieden. Voor 1821 noteert Antwerpen 20 aankomsten, Rotterdam één enkele! Voor 1822 zijn de cijfers, 26 tegen 3, voor 1823, 36 tegen 1, voor 1825, 41 tegen 6; over een viertal jaren telt Antwerpen 123 aankomsten, Rotterdam slechts 11Ga naar voetnoot(17) Nu is het wel waar dat Amsterdam meer belang had in den handel op Oost-Indië en vooral op West-Indië dan Rotterdam. Maar toch mag het teekenend heeten, dat voor den handel op Oost-Indië, Antwerpen slechts éen enkel jaar onder het totaal der aankomsten te Amsterdam blijft: in andere gevallen komen de cijfers overeen of overtreffen die van Antwerpen de aankomsten te Amsterdam. Beschouwen wij nu over het jaar 1829 de gezamenlijke aankomst uit Brazilië. Cuba. Curagao, St. Domingo, Java en Sumatra voor Antwerpen, Amsterdam en Rotterdam, dan spreken de cijfers een taal, welke de besluiten van den heer Pirenne vernietigt: Antwerpen toch geeft als totaal 202 aankomsten, Amsterdam 48, Rotterdam 31; dus Antwerpen overtreft het totaal der beide Hollandsche havens, zijnde 79 aankomsten, met 123: d.i. bijna driemaal zooveel als het totaal der twee voornaamste Hollandsche havensGa naar voetnoot(18). De superioriteit van Antwerpen, en vooral die hardnekkigheid in het zoeken naar koloniale orienteering, treft ons nog sterker wanneer wij even onze blikken richten op de produkten, welke ons uit de West- en Oost-Indische gewesten worden aangevoerdGa naar voetnoot(19). Voor den invoer van koffie, is het duidelijk dat Antwerpen dien opslorpt ten nadeele van Rotterdam en Amsterdam; de invoer voor Rotterdam wordt voortdurend door dien voor Antwerpen overtroffen, en waar in 1817 Antwerpen slechts 8.120.000 kg. en Amsterdam 13.541.000 kg. importeert, zijn in 1825 die cijfers merkelijk gewijzigd: de balans is verplaatst in het voordeel van Antwerpen: de verhouding totaal omgekeerd: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12.598.370 kg. voor de Vlaamsche stad, slechts 8.312.000 kg. voor de Hollandsche havenGa naar voetnoot(20). Een zelfde wijziging in het voordeel van Antwerpen vertoont ons de verplaatsing van de suikermarkt. Over de jaren 1817 tut 1825 zal de invoer van suiker, bestaande uit de produkten van West-Indië en Brazilië, te Antwerpen merkelijk toenemen. Waar in het jaar 1817 de invoer naar Amsterdam, Rotterdam en Antwerpen een totaal bereikt van ongeveer 31.360.120 kg. (onderscheidenlijk 16.099.795 kg., 7.950.000 kg. en 7.310.325 kg.), zal in het jaar 1825 die invoer gedaald zijn tot 29.645.400 kg.: onderscheidenlijk 11.487.635 kg. voor Amsterdam, 5.433.355 kg. voor Rotterdam en 12.724.410 kg. voor Antwerpen. Wij merken dus een voorsprong voor Antwerpen van ruim 1 miljoen kg. op Amsterdam, waar deze laatste stad vroeger het dubbel van Antwerpen bereikte; een verschil van 7 miljoen kg. op Rotterdam, waar in den beginne de import voor deze beide plaatsen toch gelijk wasGa naar voetnoot(21). De cijfers spreken hier een duidelijke taal, en die taal weerklinkt ook tot ons op andere domeinen. Zoo verplaatst zich o.a. de handel in West-Indische huiden: in 1816 heeft Rotterdam het meesterschap; reeds een jaar later toont Antwerpen ons importcijfers tienvoudig zoo sterk als die van Rotterdam, zoodat de Rotterdamsche firma's zich te Antwerpen komen vestigenGa naar voetnoot(22). Van den Bogaerde, het reeds geciteerde werk, wijst er op hoe Antwerpen Amsterdam in het jaar 1825 overvleugelt voor, volgende produkten, en in de aangegeven verhoudingen:
En dan bevond Antwerpen zich slechts bij het beginpunt van een krachtigen groei!Ga naar voetnoot(23). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naar onze bescheiden meening weerleggen die cijfers wei degelijk de stelling, door den hooggeleerden professor Pirenne in zijn Histoire de Belgique vooruitgezet. Antwerpen legde zich niet alleen toe op den handel op Indië, maar neemt den aanloop om de eerste koloniale haven in het koninkrijk der Nederlanden te worden. En ten overstaan van deze vaststelling is het wellicht niet gewaagd er op te wijzen, dat deze ommekeer in de handels-verhoudingen stellig de geestesgesteldheid van het Noorden tegenover het Zuiden zal hebben beïnvloedGa naar voetnoot(24). Blijft nu de gevolgtrekkingen van den hoogleeraar Pirenne in verband met de scheepvaart even te toetsen met de cijfers waarover wij beschikken. Ook hier blijkt wel dadelijk een bepaalde voorbarigheid. Bij het onderzoek op dit terrein ontmoeten wij een moeilijkheid, welke bezwaarlijk kan worden uitgeschakeld: slechts voor de jaren 1816 en 1817 zijn de aankomsten vermeld onder de benaming ‘pavillon beige’ en ‘pavillon hollandais’. Later verdwijnt deze aanduiding om plaats te ijiaken voor de eenvoudige en logische vermelding ‘pavillon national.’ Zoo vermelden de rapporten voor
Voortdurend stijgen nu deze cijfers: en die stijging zal wel niet alleen tot de Hollandsche schepen terug te voeren zijn: ook de Belgische, dus hoofdzakelijk Antwerpsche, zullen hieraan hun deel hebben. De hoogeraangevoerde getallen geven natuurlijk niet het aantal schepen aan, waaruit die handelsvloot bestond: wij weten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toch dat vele schepen tot tienmaal toe op éen jaar de haven van Antwerpen binnenzeildenGa naar voetnoot(26). De oprichting der Nederlandsche Handelmaatschappij verhoogde niet alleen het handelsomzet. Maar daar deze maatschappij door het verstrekken van toelagen den bouw van nieuwe schepen vergemakkelijkte, en het in dienst nemen van dergelijke schepen door een premiestelsel en het betalen van den hoogsten vrachtprijs bevorderde, moest men onder haren invloed een koerswijziging bespeuren. Bij de reeds bestaande timmerwerf werd nu een tweede opgezet, en ooggetuigen verzekeren dat soms op deze werf wel 25 schepen in aanbouw waren. Er werd dus aan de oprichting van een nieuwe handelsvloot, vermoedelijk van een Antwerpsche handelsvloot, voor rekening van Antwerpsche kooplieden gewerktGa naar voetnoot(27). Daarbij, wat de geleerde historikus in zijn betoog niet aangeeft, is wel het feit, dat bij het begin der vorige eeuw en trouwens ook later nog, meestal de koopman tevens als reeder fungeert. Ook o.a. te Rotterdam blijkt het beroep van scheepsver-huurder een zeldzaamheid. Kenschetsend in dien zin is het feit, dat de koopman Saportas - handelend in Brazilië - in 1826 een maatschappij sticht, genoemd ‘Antwerpsche reederij’, met de bedoeling schepen te bouwen en uit te rusten voor de snelle vaart op Rio JaneiroGa naar voetnoot(28). Rond 1825 telde Antwerpen slechts luttele kooplieden binnen hare muren. Wij geven hier de lijst van enkele dier kooplieden, met aanduiding van het aantal schepen dat zij in dienst hadden: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor 1830 is de lijst tot 44 aangegroeid: de vloot is tot 112 bodems toegenomen: sommige schepen hebben een tonnemaat van 900, één schip bereikt 1100 ton: de totale tonnemaat bedraagt in 1830 30.366 ton. Vijf en dertig nieuwe reeders worden vernoemd met circa 80 schepen; vermelden wij o.a.:
Wie zou durven beweren, dat hier niet een sterke vooruitgang kan worden waargenomen; dat hier niet onder den invloed van de handelsuitbreiding ook een handelsvloot was ontstaan? Weldra zullen vreemdelingen, aangetrokken door den geest van durvende wilskracht, zich hier bepaaldelijk komen vestigen en de kern vormen van die handelshuizen, welke na 1840 de glorie van de handelsmetropool kwamen versterkenGa naar voetnoot(30). De omwenteling kwam dezen opgang tijdelijk stilleggen: de handel op Indië hield op, en door de troebelen werden de cijfers van aankomst wel teruggedreven. De Antwerpsche vloot kwam buiten dienst: een deel werd onttakeld, een ander deel naar Holland overgebracht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het blad van de scheepvaartbelangen, het vroegere ‘Journal de Commerce des Pays-Bas’, na 1830 veranderd in ‘Journal de Commerce d'Anvers’, behandelt in zijn nummer van 29 November 1833, onder den titel ‘Etat de notre marine marchande’, den toestand der scheepvaartGa naar voetnoot(31). Een 50tal Antwerpsche schepen, metende ongeveer 24.730 ton, waren naar andere havens uitge-zeild, slechts 40 bodems, metend 7112 ton, lagen onttakeld te Antwerpen. Deze gegevens stemmen dus wel ongeveer overeen, rnet de hoogeraangehaalde cijfers; vooral de sluiting der Schelde, en het gemis van de vaart op Indië hadden deze gedwongen rust tot gevolg. Het zou stellig interessant zijn voor de ekonomische geschiedenis hier de faktoren op te zoeken, welke ons die ongewoon snelle ontwikkeling vóór 1830 verklaren. Was de lage loonstandaard in onze gewesten hiervan de oorzaak? Of de prachtige uitzichten voor den doorvoerhandel? Liet zich de vroegere handelstraditie in verband met onze stad terug gelden?Ga naar voetnoot(32). Maar niet minder voornaam is het even de aandacht te vestigen op het toenemend groeien van de handelsbeweging in het Zuiden en vooral te Antwerpen, en de invloeden van dezen opbloei op de politieke gedachte in het Noorden, invloeden welke zich reeds zeer vroeg deden gevoelen, en die op de verhouding tusschen Noord en Zuid wel niet gunstig zullen hebben ingewerkt!Ga naar voetnoot(33).
ROB. VAN ROOSBROECK. |
|