| |
| |
| |
Een Gevangenis te koop
klucht in 3 bedrijven
Personages:
|
GEVANGENISDIRECTEUR |
GEERTS (NUMMER 6), gevangene |
SCHOOFS, beambte |
VAN WINKEL, gevangenisbewaarder |
BAMPS, gevangenisbewaarder |
STEFKENS, gevangene |
BOONEN, oud-gevangene |
BOGAARTS, oud-gevangene |
KLOOS, oud-gevangene |
VAN DAM, kleermaker |
WACHTMEESTER van de Rijkswacht |
DE MINISTER |
KABINETSOVERSTE |
PETRONELLA, dochter van den Directeur. |
Het stuk speelt in het bureel van den directeur.
| |
| |
| |
Eerste bedrijf
Eerste tooneel
(De directeur, Van Dam en Schoofs zijn op het tooneel).
(neemt den directeur de maat).
- Omtrek van den hals, 47...
- Laat, Van Dam, Schoofs zal opteekenen; dat gaat gemakkelijker. Schoofs, schrijf op: hals, 47.
- Ziezoo. Mijnheer de directeur, gij zijt nóg breeder geworden!
- 34 jaar dat ik gedurig vetter ben geworden!
- Inderdaad, zoolang ik u gekleed heb...
- Van Dam, ik ben nu 34 jaar in de gevangenis. Als ambtenaar, wel verstaan!
- Ha, ha! Natuurlijk, als ambtenaar!
- Eerst als beambte en sinds elf jaar als directeur.
- Uwe benoeming als directeur herinner ik mij nog; die is hier gevierd geworden!
- Ja? En van den dag van mijn benoeming af ben ik regelmatig vetter geworden.
- Vet?... Vet?... Struisch, mijnheer de directeur, struisch!
- Aanhoudende en trouwe plichtsbetrachting; voor alles het belang van mijn gevangenis voor oogen
| |
| |
hebben; in alles en altijd handelen zooals mijn plicht gebiedt...
- Voorzeker, mijnheer de directeur.
- Gemoedsrust, Van Dam: de zekerheid voor mijn taak opgewassen te zijn, - mijn man te kunnen staan, - de rechte man op de rechte plaats te zijn, - voor mijn gevangenis geschapen te zijn!
- Ongetwijfeld, mijnheer de directeur!
- Plichtbesef en gemoedsrust... Lichamelijke en zedelijke gezondheid... Evenwicht.
- Zeker, mijnheer de directeur!
- Het is mij goed aan te zien dat alles best gaat in mijn gevangenis!
- Dat is zoo, mijnheer de directeur.
(Buiten gaat tweemaal een zware bel).
- Ha! De bel: een nieuwe gevangene!
- Mijn uniform niet te nauw aan de oksels maken... tegen het groeien!
- Wees gerust, mijnheer de directeur. Dag, mijnheer de directeur. Dag, mijnheer Schoofs!
(Af).
| |
Tweede tooneel
- Het werd hoog tijd dat er weer eenige nieuwe gevangenen bijkwamen! Veertien dagen geleden hebben wij er drie ontslagen, en nog zijn er geen andere bijgekomen. Ik begon stilaan te vreezen dat wij nooit meer het aantal gevangenen van vroeger zouden bereiken!
(berispend).
- Waarom, zoo volstrekt zonder gronden, alarmeerende geruchten verspreiden, die slechts ons gesticht kunnen schaden?
- Wat leeren u de statistieken?
- Gij maakt jaarlijks de statistieken op van onze gevangenis, niet?
| |
| |
- Nu dan, welk is, sinds jaren, het normaal getal gevangenen?
- Juist. Onze gevangenis werd gebouwd in 1864. De derde week waren er reeds 13 gevangenen, en nadien zijn er nooit minder dan 14 of meer dan 18 geweest.
- Een halve eeuw statistieken bewijst dus dat het aantal misdadigers niet verandert.
- Waarom zou het nu ineens afnemen?
- Ziet gij, zoo maar ineens, onze gevangenis leegloopen? Ziet ge, haha! Ziet ge mij, gevangenisdirecteur, daar staan zonder een levende ziel onder mij? Gij, Schoofs, verloren voor uwe ontzaglijke registers? En de bewaarders die met hun sleutels rammelen voor cellen waar geen man in zit? Kostelijk, Schoofs! kostelijk! En onze gevangenis dan, wat daar mee aangevangen?! Ze verhuren? Ze verkoopen? Ze verlappen aan den meestbiedende? Haha! Stel u voor, Schoofs. Een ontzaglijke gele plakbrief: ‘Heden zal notaris Kwistenbibel, ter standplaats overgaan tot den openbaren verkoop van een ledige gevangenis met aanhankelijkheden... gelegen te groot zooveel hectaren, zooveel aren, zooveel centiaren.’ Haha!!... Maak u nu eens niet bespottelijk, man!! Nee, Schoofs, gij hebt weer eens niet nagedacht... De gebreken van de jonge generatie...
- Zoo jong ben ik toch niet meer, directeur.
- In dat opzicht wel, ditmaal althans. Jawel, jawel! Daar zijn geen ambtenaren meer!... Mannen met speculatieven aanleg, met zin voor abstracte begrippen, met een geest van beschouwing... Mannen die beseffen dat het niet zoozeer hun dagelijksch werk is dat de administratie sterk, stabel, immuabel maakt, als wel hun overtuiging dat zij een onderdeel zijn van een ontzaglijk, traagwerkend, doch eeuwig mecanisme. Neen, Schoofs.
| |
| |
het aantal misdadigers neemt niet af. Zoomin als de misdadigheid; zoomin als de wulpschheid; zoomin als de regen: den eenen dag is het droger dan den anderen, doch dooreen valt er altijd even veel water.
- Zoo had ik de zaak nog niet beschouwd.
- Ge moet altijd verder kijken dan de bloote feiten; de zaak op een abstract plan plaatsen. Van de eenvoudige feiten opklimmen tot hoogere beginselen. Dan hebt ge een houvast.
- Dat noem ik de filosofie van het gevangeniswezen. De ambtenaar die dat kan is een goed ambtenaar.
- Voorzeker, directeur.
(Er wordt geklopt).
| |
Derde tooneel
(overhandigt den directeur een bevel tot opsluiting).
(leest).
- ‘Geerts, Karel-Adriaan-Jozef... correctioneele rechtbank... een jaar... moordpoging...’ Schoofs, onze gevangenis is nog niet ledig!
- Bamps, zeg aan Van Winkel dat hij den gevangene voorbrengt.
| |
Vierde tooneel
- Ha. Gij zijt Geerts, Karel-Adriaan-Jozef?
- Ja, mijnheer de directeur.
- Door de correctioneele rechtbank veroordeeld tot een jaar gevangenis ter zake van moordpoging op uw verloofde?
- Ja, mijnheer de directeur.
- Hier is zijn signalement, directeur.
| |
| |
- 26 jaar, mijnheer de directeur.
(controleert op het signalement).
- Juist. Voorhoofd? Middelmatig... Juist. Neus? Middelmatig... Juist. Mond? Middelmatig... Juist. Gestalte?
- Juist. Gewicht? Hoeveel weegt gij?
- Natuurlijk: licht gewicht, zwaar strafregister! Man, ge weegt te licht! Gevangenen die mager blijven betrouw ik niet: die pogen te ontvluchten, trachten zich te verhangen, gooien hun soepkom of hun waterpot naar den kop van hun bewaarders, worden scrupuleus of revolutionair. Ik wil gevangenen die vervetten. Dan ben ik gerust: die mannen zijn zedelijk gebeterd. Verstaan?
- Ja, mijnheer de directeur.
- Schoofs, schrijf hem op in het gevangenenregister. Bamps, laat hem baden, scheren - nee, scheren niet, niet noodig -, het gevangenispak aantrekken. En breng hem dan terug. Ik wil hem zien in zijn gevangenenpak; dan maak ik mij een juistere voorstelling van zijn fysionomie.
(Bamps en Nr 6 af).
| |
Vijfde tooneel
(tot Van Winkel die mee wou).
- Van Winkel, wacht even.
- De dekens gereed? De stroozakken opgevuld?
- Nee, directeur. Leeggeschud. Gewasschen en in het magazijn opgeborgen. De dekens ook.
| |
| |
- Niemand, directeur. Ik meende goed te handelen; uw wensch te voorkomen.
- Mijn wensch voorkomen? Wat is dat voor onzin? Indien iedereen begint mijn wenschen te voorkomen, wat heb ik dan te bevelen? En waarom hebt gij die cellen leeggemaakt?
- En als er dan gevangenen aankomen?
- Dat zal waarschijnlijk zoo spoedig niet gebeuren.
- Dat onze gevangenis weer zal vol zijn!
- Den laatsten tijd toch is de bevolking van onze gevangenis, zooals trouwens die van de andere gevangenissen...
(dreigend).
- Afgenomen?!
(verschrikt, doch hoopt zijn woorden nog te kunnen wettigen).
- Zooals trouwens die van de verbeteringsgestichten...
(vaart uit).
- Van Winkel, wat bedoelt ge?... Ja, wat wilt gij insinueeren?
- Dat de politie verzuimt de misdadigers te vatten?
- Of dat de gerechtelijke macht te laks is, of niet wil straffen?!
- Heb dan den moed uw meening rechtuit te zeggen!
- Maar, directeur, het is toch een feit dat de laatste tijden de bevolking van de gevangenissen fel afgenomen is!
| |
| |
- Minder gevangenen?! Een feit dat er minder gevangenen zouden zijn?! Weet gij wat een feit is? Dat gij een defaitist zijt!
- Ja, Van Winkel, een administratieve defaitist, dat zijt gij. Gij zoowel als Schoofs. Wankelmoedige zielen. Verzuurde defaitisten, zwartgallig door uw magerte! Minder gevangenen! Ik begin bijna te gelooven dat gij het wenscht!
- In dat geval mag ik u verzekeren dat gij bedrogen zult uitkomen! Uwe... verwachtingen zullen nog zoo gauw niet in vervulling gaan! Minder gevangenen?! Hebt gij soms geen gehoor gegeven aan ontzenuwend gepraat van buiten?
- Aan lasterend gefluister van de vijanden van de gevangenis?
- Nee? Vast? Neen, dat zult gij niet. Uw goed verleden staat daar borg voor. Toch kan ik niet dulden dat zulke legenden onder mijn personeel en nog minder door mijn personeel worden verspreid. Gij beiden, heeren, hebt gefaald uit gebrek aan vertrouwen. Gij hebt u blind zitten staren op een feit; gij hebt nagelaten de zaak te beschouwen van uit de hoogte, van op afstand... Daardoor is een geest van wankelmoedigheid over u gekomen, een geest van defaitisme... Gelukkig dat ik het op tijd opgemerkt heb! Om den terugkeer van die spijtige uitlatingen te voorkomen, en u opnieuw betrouwen in de gevangenis - en dus ook in u zelven - in te boezemen, wil ik bondig, doch met de noodige breedheid van gedachten, het doel en het wezen van de gevangenis toelichten, uiteenzetten welke plaats het gevangeniswezen inneemt in de algemeene economie van het land. Dan zult gij, hoop ik, beseffen hoe dwaas uw twijfel is geweest, en op welken rotten grond hij ontstaan is. Indien ik dat tweevoudig doel bereik, dan zal mijne moeite niet nutteloos zijn geweest. Luistert eenige minuten.
- Heeren, ik weet best dat wij vijanden
| |
| |
hebben: al de revolutionaire elementen, al wat er onweldenkend, laag, gluiperig, misdadig in de samenleving huist, is tegen ons gekant. Immers wij zijn de hinderpaal die hen belet hun vuige driften bot te vieren. Indien er ooit storm wordt geloopen tegen de gevestigde orde, tegen het gezag, tegen de beschaving, dan zijn wij het die de eersten hun aanval zullen te onderstaan hebben. Wij zijn de voorposten! Het is dan ook niet van vandaag dat zij het op ons gemunt hebben. De strijd duurt reeds eeuwen! Ik wil geen gewag maken van het middeleeuwsch begrip, dat het een werk van barmhartigheid was de gevangenen te bezoeken. Van die praktijken wil ik geen kwaad zeggen: ze waren goed bedoeld. Of zij van eenig nut waren is een ander kwestie. In alle geval, zij waren lastig voor het personeel, en schadelijk voor de tucht. Want gij begrijpt goed dat die querulanten van gevangenen een gretig gebruik maakten van de argeloosheid van hun bezoekers om ze tegen de overheid op te hitsen, en om - buiten den hiërarchischen weg dan nog om - de directie met alle mogelijke reclamaties te pesten. Nu, dat is voorbij; wij zullen er dan ook niet verder van gewagen. De eigenlijke strijd tegen de gevangenissen is begonnen ongeveer driehonderd jaar geleden. Hij ging uit van zoogenaamde humanitairen. Dat waren mannen die beweerden en, schijnt het, geloofden dat ieder mensch goed is! Haha! Schoofs, kunt ge u dat voorstellen? Ieder mensch goed!! Schoofs, gij kent onze mannetjes. Is Slebus goed, uit cel 7?
- Is Van Tondelen goed, hij die een koe gestolen heeft? Is Askemade goed, uit cel 8? Is Rosse Tist goed? Is die man met zijn japneus, hoe heet hij ook alweer, uit cel 12?
- Tot zulken onzin namen die mannen hun toevlucht om ons klein te krijgen. En de knapste koppen van dien tijd hebben jaren en jaren hun beste krachten verspild om een nochtans zoo duidelijken kletspraat ingang te doen vinden! Begrijpt gij dat, heeren?
- Werkelijk nee, directeur!
| |
| |
- Haat, heeren, blinde haat! Haat maakt slim, doch ook soms dwaas.
- En nauwelijks had dat slagwoord uitgediend - want het bleek weldra nutteloos - of een nieuwe theorie werd uitgevonden, een subtieler - en dat moet ik bekennen - een gevaarlijker theorie, een die thans nog als evangelie wordt voorgestaan. Een mengeling van sentimentaliteit en pseudo-wetenschap. Dat het treurig is dat zooveel jongens en meisjes, door hun verdorven midden, naar de criminaliteit worden gedreven. Dat die slachtoffers, door een behoorlijke voorlichting, door verbetering van de sociale toestanden, door bescherming van de jeugd, van het gezin, wat weet ik al! gemakkelijk aan den klauw van de misdadigheid konden onttrokken worden. Die theorie wordt thans nog verdedigd.
- Zwijg, Schoofs, ik spreek. Het is een gevaarlijke theorie. Gevaarlijk omdat zij een schijn van waarheid bevat. Gevaarlijk vooral omdat onze vijanden over onbeperkte geldmiddelen schijnen te beschikken. Vreemd geld, natuurlijk! Hebben zij daar, tegen godweet welk bedrag, geen semi-officieel tijdschrift weten in handen te krijgen, om hun vergif in alle middens te verspreiden?! Is het daar soms niet in dat gij gelezen hebt dat de misdadigheid zou afnemen?
- Dat is. Ik herken de argumenten; ik herken den toon: sentimentaliteit en pseudo-wetenschap. En argeloos zijt gij er ingeloopen. Het zal echter volstaan u op uwe hoede te stellen. Dan zijn er geen verdere gevaren te duchten. Daar ben ik gansch gerust in. Al hun listen zullen tegen ons niets vermogen. Waarom? Omdat ik besef wat een belangrijk deel het gevangeniswezen inneemt in de economie van onze staatsinstellin-gen! Een van de voornaamste... misschien het voornaamste, samen met de rechterlijke macht en het leger! Heeren, dat zijn instellingen waarvan het nut, het voordeel en ten slotte de noodzakelijkheid gebleken is, die na jaren en eeuwen evolutie, zich aan de omstandigheden, aan de noodwendigheden hebben aangepast, die ten slotte tot een ontzaglijk geheel zijn uitgegroeid. En van dat complex
| |
| |
mag geen onderdeel veranderen, geen gewijzigd worden, of het is gansch gestoord, het gaat gansch aan het wankelen... Ziet gij dat al gebeuren?! In Venezuela is dat misschien mogelijk, of in Saigon, bij de gelen, de bruinen, de zwarten, bij half wilden enfin. Maar hier?! Bovendien moet ik u doen opmerken dat van al die instellingen, de gevangenissen een van de oudste zijn, wier nut en noodzakelijkheid door de eeuwen heen gebleken is. De beschaving bestond nog niet, en wij bestonden al! En dat alles zou veranderen omdat wij sinds drie weken drie gevangenen minder hebben?! Neen, heeren, wij mogen gerust zijn. Enkel hoeven wij ons te hoeden voor lichtzinnigen twijfel. En zoolang - en dat zal nog lang duren, dat zullen wij nooit beleven - zoolang de officieele stukken niet het officieel bewijs leveren dat er iets veranderd is - en dan zou alles verloren zijn! - ...is er niets veranderd. Zoolang zijn wij ongenaakbaar, spot ik met mijn vijanden, en roep hun toe: ‘Leve de gevangenissen!’
(werkelijk onder den indruk).
- Bravo!
- Van Winkel, leid den gevangene voor.
| |
Zesde Tooneel
(Er wordt geklopt en, omdat de directeur niet dadelijk antwoordt, antwoordt Schoofs).
- Schoofs, als ik hier ben, dan ben ik het die ‘binnen’ mag roepen.
(Met nadruk).
Binnen!
(Van Winkel op met Nr 6).
| |
Zevende tooneel
(tot Nr 6).
- Laat mij u eens bekijken in uwe echte gedaante. Draai u om, dat ik u van voor en van achter bezie. Goed, uw voorkomen bevalt mij. Gij kent Vlaamsch en Fransch?
- Ja, mijnheer de directeur.
- Dan zal ik u voor kantoorwerk kunnen gebruiken.
- Dank u, mijnheer de directeur.
| |
| |
- Van Winkel, ge moogt gaan.
(Van Winkel af).
| |
Achtste tooneel
- Gij zijt dus veroordeeld om uw meisje neergeslagen te hebben?
- Ja, mijnheer de directeur.
- Luister. Gij weet waarschijnlijk dat een gevangenisdirecteur meer is dan een ambtenaar die er voor moet waken dat zijn gevangenen niet ontvluchten en op tijd eten en drinken krijgen. Onze taak, vriend, is edeler, verhevener. Wij hebben er voor te zorgen dat de rechtmatige straf, door de maatschappij opgelegd, ten goede keert. Daarom moeten wij onze gevangenen kennen. Een gevangenisdirecteur moet een vertrou-weling... een vriend... bijna een biechtvader zijn. - Hoe is dat gebeurd?
- In een vlaag van jaloerschheid, mijnheer de directeur.
- Het was een meisje waar ik dol veel van hield. Alleen knikte zij altijd buitengewoon vriendelijk tegen de andere jongens die wij ontmoetten. En dat kon ik niet verdragen. Ik had gesmeekt, gedreigd, gepruild, bevolen. Niets gebaat. Tot op een dag dat wij langs de vaart aan 't wandelen waren. Volle vriendschap. Daar komen wij een anderen jongen man tegen. Om mij te tergen knikt zij hem overdreven vriendelijk toe. Ik word woest, en sla ze neer, dat ze in het water tuimelt.
- Bespottelijk, vriend, uw historie! Hoegenaamd geen verhouding tusschen uwe daad en hare oorzaak!
- Inderdaad, mijnheer de directeur. Maar weet men altijd wanneer juist een lang onderdrukt gevoelen zich in een gebaar zal uiten? Zijt ge altijd bewust van de vorderingen die een gevoelen in uwe ziel maakt, vooral als er haat, liefde, eigenbelang mee gemoeid is? Het graaft zijn weg, duikt soms even op, is weer weg, schijnbaar vergaan. En plots veropenbaart het zich in een gebaar, een daad, die uw gedachte vóór is, die u verrast, die uwe vrienden van u niet verwachtten, die van u niet is.
| |
| |
- Toch, mijnheer de directeur! Een gebaar dat soms geen gevolgen, doch ook soms tragische gevolgen kan hebben. Een daad zoo impulsief, dat ze vanwege een normaal mensch bijna niet begrijpelijk is, waarvoor hij om zoo te zeggen niet verantwoordelijk is...
- Halt, man! Gij zijt veroordeeld?
- Ja, mijnheer de directeur.
- Dan zijt gij verantwoordelijk. Tot een jaar?
- Ja, mijnheer de directeur.
- Dan verdient gij een jaar. De rest is prul. Ook prul uwe... psychologische toelichting. Zal er niet in loopen! Een pedante en tamelijk vergezochte uitleg voor een banale liefdeshistorie!
(vernederd, dan achteloos).
- Ja, inderdaad, vergezocht... en nutteloos tevens... Daarin waren het de rechters trouwens met u eens.
- Natuurlijk. Jongeman, dat zijn spitsvondigheden; spitsvondigheden die tot mij niet doordringen. Wil ik u zeggen wat u mankeert? Een stevige laag vet rond uw gevoelig hartje! En dat is te verhelpen. Gij ziet er geen onsympathieke knaap uit. Wij zullen uwe opleiding speciaal in handen nemen. Gij zult het bureel vagen.
- Ja, mijnheer de directeur.
- Laat mij uitspreken! Een gevangenis is geen parlement. Wie hier de baas is mag hier spreken. Wie is hier de baas?
- Ik vraag u, wie is hier de baas?
- Als ik antwoorden mag, gij, mijnheer de directeur.
- Juist, ik. Indien gij dat altijd goed voor oogen houdt, zullen wij met elkander kunnen opschieten. - Bah, ik kan u misschien evengoed onmiddellijk meer intellectueel werk geven... Hier, leer den Moniteur lezen.
- Waar mag ik gaan zitten, mijnheer de directeur?
- Ha, het doet mij genoegen dat ge mij dat vraagt. Dat bewijst dat gij begrijpt dat in de administratie de uitwendige teekenen van het gezag belang hebben, groot belang. Dit is mijn zetel. Wel verstaan.
| |
| |
- Ja, mijnheer de directeur.
- Daar zit mijnheer Schools. En gij zult ginder zitten.
- Ja, mijnheer de directeur.
- En nu aan het werk. Gij zult dus dagelijks den Moniteur inzien en aanteekenen wat ons aanbelangt. Zoo: ‘Ministerie van Binnenlandsche Zaken...’ niets voor ons. ‘Ministerie van Financiën...’ niets voor ons. ‘Ministerie van Justitie...’ ‘Genademaatregelen’. Ha, dat gaat ons aan! ‘Genademaatregelen ter gelegenheid van het huwelijk van den prins.’ Lees!
(leest).
- Artikel I. - Aan de veroordeelden is kwijtschelding verleend:
1o Van de gevangenisstraffen die te zamen negentig dagen niet te boven gaan.
2o Van alle als hoofdstraf opgelegde gevangenisstraf.
- Dit besluit treedt in werking den dag van zijn bekendmaking.
- He! al mijne mannetjes vallen onder de amnistie!
(Hij begint nochtans langzamerhand ongerust te worden).
1e categorie... nr 1, 2, 3, 4, 5... 6 niet, 7, 9, 11, 13; 2e categorie... 8... 10... 14... He, alleen Nr 6 valt er buiten! Nr 6, man, gij alleen valt buiten toepassing van dit besluit!
- Dat moet Van Winkel vernemen! Het zal hem genoegen doen! Van Winkel!
(Hij belt. Van Winkel op).
| |
Negende tooneel
(spottend).
- Schoofs, gij hadt gelijk! Van Winkel, uwe bewering was juist! Ik breng hulde aan uw doorzicht! Jubelt! Triomfeert! Immers, uwe wenschen zijn vervuld boven alle verwachting: ze is leeg, onze gevangenis! Nu ja!? Ik hoor u niet? Gij hebt gelijk, heeren. Gij hebt groot gelijk geen victorie te kraaien! Want, ik zal het u maar dadelijk zeggen: onze gevangenis is vroeger ook al eens ledig geweest. - Ja, ledig, rats ledig. Nee, ik zou liegen: één gevangene is gebleven. Dat is gebeurd toen de koning getrouwd is. Toen hebben al de gevangenen
| |
| |
vrijstelling van straf gekregen, uitgenomen een wiens straf op twee maanden werd gebracht. En weet gij hoelang de gevangenis ledig is gebleven?
- Drie dagen. En toen kwamen er reeds vier gevangenen binnen. En na twee weken was de bevolking van onze gevangenis weer voltallig. Schep een put leeg, Schoofs: hij zal een, twee, drie dagen droog staan; maar spoedig komt hij weer op peil.
(gewichtig, spottend).
- Ge moet nochtans niet meenen dat dit geen gewichtige gebeurtenis zal zijn! Van korten duur, maar gewichtig! Immers, heeren, in dit streng, onmetelijk gebouw, dat al de boeven van den omtrek met schrik en ontzag moet slaan, zal er één gevangene zijn, één heele gevangene!
- En die gevangene zal een directeur hebben om voor zijn welzijn te zorgen.
- Twee bewaarders om naar zijn wenken te kijken en er vliegensvlug aan te gehoorzamen.
- Een klerk om zijn wenschen te boeken, desnoods een geneesheer en ook een aalmoezenier van een van de drie erkende eerediensten, om zijn lichamelijken en geestelijken nood te lenigen.
- En wie zal hier de baas zijn? Niet ik, die nochtans door den koning aan het hoofd van dit gesticht ben geplaatst. Gij, meent ge, Mijnheer Schoofs?
(lachend).
- O neen, directeur!
- Gij ook niet, Mijnheer Schoofs, ofschoon gij mij later misschien zult opvolgen. Gij, Van Winkel?
- Gij evenmin, mijnheer. Weet ge wie hier de baas zal zijn? Daar, Nr 6; Nr 6, onze gevangene, onze éénige gevangene!
| |
| |
(breedsprakerig, gekkend).
- Daarom, als gij vermoedt dat hij iets verlangt, komt het mij onmiddellijk zeggen, opdat ik aanstonds de noodige maatregelen kan treffen!
(plechtig).
- Ja, directeur!
- Als hij een verlangen kenbaar maakt, springt, om aan dien wensch te voldoen!
- En als hij iets gebiedt, gehoorzaamt op het eerste woord!
- Want hij zal uw meester zijn, uw gebieder, uw baas!
- Ja, directeur!!
(Allen schateren van het lachen).
- Nu, alle gekheid ter zijde, die tijdelijke, en kortstondige afwezigheid van gevangenen verandert natuurlijk niets in de gevangenis. Wij kunnen het best er zonder stellen. En wat u betreft, Nr 6, uwe opleiding gaat voort. Hier, kijk het Staatsblad verder in en zeg mij als gij er iets in vindt dat ons aanbelangt.
- Ja, mijnheer de directeur. - Inderdaad... daar staat iets in dat u aangaat... en mij ook... He, nee! dat kan niet zijn!... Ik was hier door het moeilijk begin heen... ik begon gewoon te geraken!... Weer verhuizen?
- De minst bevolkte gevangenissen worden afgeschaft...
(Leest).
‘Er dient niet uit het oog verloren dat meest al de gevangenissen werden gebouwd ten tijde dat de verkeersmiddelen noch zoo menigvuldig, noch zoo gemakkelijk, noch zoo snel waren;
Dat die talrijke gevangenissen er misschien noodig waren toen de snelste vervoermiddelen, de postwagens, tien kilometer per uur aflegden;
Dat thans echter die afstanden niet meer bestaan, en het dus niet meer noodig is er dure gebouwen en een talrijk personeel op na te houden;
Dat ten slotte de statistieken uitwijzen dat de criminaliteit sinds verscheidene jaren afneemt...’
| |
| |
- ‘...uitwijzen dat de criminaliteit sinds verscheidene jaren afneemt, en wel in die mate dat er in sommige gevangenissen slechts twee of drie gevangenen aanwezig zijn;’
- Ik lees wat er staat...
(toont nuchter den Moniteur).
- ‘Moniteur Beige Belgisch Staatsblad.’
- Ja. 12 dezer. En het is niet gedaan: ‘Achten het dus een wijzen maatregel en, in deze benarde tijden, een dringenden maatregel, de minst bevolkte gevangenissen af te schaffen.’
(woest).
- Wat krijgen ze nu in Justitie?! De misdadigheid zou afnemen?!... Wat een zwans, wat een tragische zwans!! Neen, heeren van Justitie, de - misdadigheid - neemt - niet - af!!
- Kan immers niet?! Onze gevangenis werd gebouwd in 1864. De derde week waren er reeds 14 gevangenen, en nadien zijn er nooit minder dan 14 of meer dan 18 geweest. De misdadigheid is stabel, onveranderlijk!
- Het is nog niet alles!
(Leest).
‘De ambtenaren en beambten van de afgeschafte gevangenissen worden in disponibiliteit gesteld.’
- Schoofs, gij hebt er straks op gezinspeeld dat het aantal gevangenen zou afnemen. Waarvan wist gij dat?
- Ik wist er niets van, directeur!
- Gij wist het wel! Hoe wist gij het?
- Werkelijk, directeur, ik wist er niets van. Ik heb dat zoo maar gezegd...
- Dat zult gij verantwoorden! En gij, Van Winkel, hoe wist gij dat de gevangenisbevolking afneemt? Hoe wist gij dat, vraag ik u??
- Het is toch een feit dat in de verbeteringsgestichten...
- Ha, gij wist het, en gij hebt er mij niets van gezegd?! Zeker om het wrokkig genot te smaken mij onvoorbereid voor mijn rngeluk te stellen, zoodat ik mij niet kan weren?! Ben ik hier dan buiten mijn weten omringd van verdachte
| |
| |
elementen? Dat zult gij verantwoorden! Gij zijt in arrest! En nu terug naar uw werk!
(Van Winkel af).
| |
Tiende tooneel
- Ho, wat mij nu overkomt!... Daar had ik mij niet aan verwacht!
- Als wij nu maar wisten wat er eigenlijk van aan is!
- Ik begrijp er niets van!
(in zijn hoek, nuchter).
- De crisis...
- De crisis... Eerst lange jaren voorspoed... gerustheid... Plots, stilstand, achteruitgang... Onrust... Geharrewar en gediscussieer...
- De criminaliteit neemt niet af!
- En als ze toch afneemt?
- Ze mag niet afnemen, dus kan ze niet afnemen!
- En als ze dan tóch afneemt?
- Man toch! Waar zouden wij naartoe gaan?!
- Mijnheer de directeur, meen niet dat ik u onaangenaam wil zijn. Ik ben onpartijdig in de zaak. Zelfs, ik sta eerder aan uwen kant: ik ben nu op het kantoor en zou niet gaarne in een andere gevangenis patatten gaan jassen of den vloer boenen! Maar een feit is een feit. En een feit beteekent meer dan een lord mayor, zeggen de Engelschen. Wat ik weet van de gevangenissen bevestigt wat daar gezegd wordt.
- Wat weet gij van de gevangenis?
- Heel wat, mijnheer! Tijdens mijn voorarrest ben ik nog al enkele malen van de eene gevangenis naar de andere verhuisd: voor het geestesonderzoek, voor het hooger beroep, voor de inobservatiestelling, wat weet ik al! Welnu, in de andere gevangenissen zoowel als hier - want hier ook hebt gij den laatsten tijd gevangenen ontslagen en er geen bijgekregen...
| |
| |
- Niet voldoende om een gevangenis te vullen! Welnu, in de andere gevangenissen is die crisis, die hier gematigd heerschte, zeer duidelijk merkbaar.
- Waar. In mijn laatste gevangenis zaten er vier gevangenen. En geen bijgekomen sinds maanden. In een andere waren er nog drie. Een vierde kwam in toen ik vertrok... voor twee dagen. De moeite niet...
- In de derde heb ik den directeur hooren zeggen tot den bewaarder die mij moest begeleiden: ‘Zeg aan uwen directeur dat hij mij in gods naam zoo gauw mogelijk een of twee gevangenen afstaat. Ik heb niemand om de aardappelen te schillen.’ Weet ge wat de andere directeur er op antwoordde? ‘Waar zou ik ze halen? Ik heb zelf niemand om de gangen te poetsen!’ Zoo acuut is de crisis.
- Waaraan zou dat toch liggen?!
- Ja, waaraan?... Voorzeker, de ontvolking zelf is een oorzaak van verdere ontvolking. Het is niet meer prettig in de gevangenis: te veel werk. Het werk moet gedaan worden, de huisdienst verzekerd. Zijn er talrijke gevangenen, dan is de arbeid licht. Maar zijn er bijna geen, dan moeten die weinige toch instaan voor den geheelen huisdienst: zij moeten schuren, boenen, de aardappelen schillen. Dat is natuurlijk niet aanmoedigend voor degenen die er zijn, en niet aanlokkelijk voor die er anders niet zouden tegen opzien eenige dagen in het droge te zitten. En als dat eenmaal geweten is... Gelooft me vrij: de crisis is acuut!
- Eenigszins gelijk de dienstbodenkwestie?
- Dat kan nochtans de eenige reden niet zijn!
- Mijnheer de directeur, ik zei u pas dat het niet meer prettig is in de gevangenis, met al die corvees. Ook op een ander gebied is het er verslecht: tot in hun rusturen worden de gevangenen gepest. In sommige gevangenissen althans. Geen oogenblik worden die jongens er met rust gelaten. Ge kunt u niet voorstellen
| |
| |
hoe zij er geplaagd worden met voordrachten, lezingen, recitals, preeken, wat weet ik al! Zonder einde, mijnheer de directeur! Den eenen dag een voordracht over de matigheid, door een oudsenator, Den anderen dag, een over de moderne schilderkunst, door een adellijke, doch leelijke dame. Voor mijn part heb ik al tweemaal verzen hooren voordragen van Van Ostayen. En eens is een lid van ik weet niet welk geleerd genootschap komen spreken over den scherpen o-klank in het Middel-nederlandsch! In gemoede, mijnheer de directeur, wie kan daar tegen? Ik persoonlijk verdraag dat nog: ik hou van studie. Maar de drie vierden van onze gevangenen worden gewoon dul na eenigen tijd die voordrachten ondergaan te hebben! Meent ge dat ge die mannen nog terugziet?
- Hij kan gelijk hebben, want de helft waren recidivisten...
- Och, en als er de bedoeling maar niet zoo dik oplag! Maar het valt op dat men absoluut er aan houdt hun, gedurende den korten tijd dat men ze vast heeft, dagelijks een dubbele dosis braafheid te doen slikken. Zijt ge dan verwonderd dat zij eerst weigerig worden, en dan walgen? Die mannen durven gewoon niet meer toonen wat zij zijn!
- Maar wat is de bedoeling van dat alles? De verdorven neigingen onderdrukken? De misdadigheid voorkomen?
- De misdadigheid voorkomen! De misdadigheid voorkomen?! Waar gaan ze het halen?! Ik had nooit kunnen vermoeden dat die nieuwe opvattingen tot in de ministeries zouden doordringen, dat die nieuwlichterij ook ons ambtenarenkorps zou besmetten! Waarom willen ze nu ineens de misdadigheid voorkomen?! Waarom? Ik vraag het u, waarom?! Het is ontzettend hoe ze tegenwoordig met hunne nieuwe theorieën de klaarste begrippen verwarren, en alles op zijn kop zetten!! Waarom moet de misdadigheid voorkomen worden?! De misdadigheid moet niet voorkomen, de misdadigheid moet gestraft worden! Misschien niet waar, Schoofs?
- Jawel, jawel, directeur!
- De misdadigheid voorkomen!! Dus, in plaats van de perverse neigingen van de boosdoeners krachtdadig te fnuiken, willen zij ze laten gedijen, ze laten voortwoekeren, uit-
| |
| |
breiding nemen... tot alles er van vergeven is!? Ho! hoe onredelijk is zulke theorie, hoe onnatuurlijk, hoe dwaas, ik zou Dijna zeggen, hoe onzedelijk! Misschien ook al niet waar, Schoofs?
- Iedereen een blanco strafregister! Heel het menschdom ineens goed!! Laat mij lachen! Nee, de toestand is te tragisch om te lachen. Want het is inderdaad zooals gij pas gezegd hebt: ‘Zij durven niet meer toonen wat zij zijn.’ Heeren, luistert naar mijne woorden: Wij gaan een sombere toekomst te gemoet. Die struisvogelpolitiek kan niet, zal niet blijven duren! Binnen afzienbaren tijd zal er een uitbarsting van misdadigheid plaats hebben, een ontzaglijke uitbarsting van de lang onderdrukte misdadigheid!
- Als het te laat zal zijn.
- Ja, Schoofs, als het kwaad onherstelbaar zal zijn!
- Als de gevangenissen zullen afgeschaft zijn. Als misschien ook onze gevangenis zal afgeschaft zijn!
- Dat mij dat nog moest overkomen! Vijf jaar voor ik eervol op pensioen word gesteld!
(De directeur is er gansch van verslagen. Hij staart wezenloos voor zich uit, herleest dan mompelend het Staatsblad).
(heeft er van in het begin veel pret in gehad; hij heeft er eerst niet veel van durven laten merken. Nu echter, bij het zien van de algemeene verslagenheid, grijnst hij van de pret).
(tot Nr 6. De directeur geeft er in het begin geen aandacht aan).
- Gij schijnt er u niet veel van aan te trekken, Nr 6?
(haalt de schouders op).
- Waarom zou ik mij iets aantrekken dat mij in den grond niet aangaat?
- Gij schijnt er zelfs inwendig pret in te hebben?
(kalm).
- Luister eens, mijnheer, of ik er inwendig pleizier in heb, dat zijn mijn zaken, waarmee gij, meen ik, u niet te moeien hebt.
(onthutst en verontwaardigd).
- Dat is nieuw!! Man, ik wil met u niet discussieeren. Alleen wil ik u wijzen op artikel 27 van het algemeen reglement van de gevangenissen, dat de directie en het personeel gelast, door gepaste gesprekken
| |
| |
en opmerkingen, de gevangenen aan te zetten tot beternis en inkeer.
- Zoo niet doorhollen, man! Ik ben in de gevangenis om mijn straf van een jaar uit te zitten; niet om bepreekt te worden! Daar moogt ge u gerust van onthouden.
- Hoo!!... Mijnheer de directeur, weet ge wat Nr 6 daar durft zeggen?!
- Laat dit nr 6 maar weg.
- Nu ik hier nog eenigen tijd alleen zal zijn... misschien nog zoo lang als de gevangenis zal duren...
(glimlachend).
- ‘Misschien...’, heb ik gezeid!......is hier geen nr 6 of geen nr 7 of geen nr 8 meer!
- Mijn familienaam is Geerts en mijn voornaam is Charles. Twee namen zijn, mij dunkt, meer dan voldoende.
| |
Elfde tooneel
- Papa, komt gij geen koffie drinken? Zij staat reeds een kwartier op u te wachten; iets wat nog nooit gebeurd is!
- Koffie drinken? Koffie drinken?! Wat komt gij mij praten van koffie drinken? Petronella, ze willen de boeven in vrijheid laten rondloopen!
- Heel het ministerie is door een boozen geest bezeten, een geest van opstand en tuchteloosheid!... Petronella, ze willen mijn gevangenis afschaffen!...
- Petronella, zouden ze één gevangenis mogen afschaffen?
(tot Nr 6).
- Ziet ge wel!
(Tot zijn dochter)
Neemt de misdadigheid af?
| |
| |
- Maar papa toch, wat beteekent dat allemaal? Wat is er nu ineens gebeurd? Waarom zijt ge zoo opgewonden?
- Ik zeg het u: ze willen mijn gevangenis afschaffen!
- Uwe gevangenis afschaffen?
- Omdat wij geen gevangenen meer hebben.
- Omdat gij geen gevangenen meer... En die man dan?
- Is een nieuwe gevangene.
- En gij zegt dat gij geen gevangenen meer hebt?
- Stel nu eens geen dwaze vragen!
- Is hij de oorzaak van die herrie? Hij ziet er nochtans niet zoo vreeselijk uit! Hoegenaamd niet... integendeel zelfs!
(Tot Nr 6, lichtelijk pedant).
Gij zijt pas aangekomen?
- Tot welke straf zijt gij veroordeeld?
- Tot een jaar, mejuffer.
- Ha, zoo. Dan kunt ge, bij toepassing van de wet van 1874, na 7 of 8 maanden voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.
- Gij wist het? En waarom zijt gij veroordeeld?
(verschrikt en aangetrokken).
- Ho! Gij? Zijt gij dan zoo een harteloos monster?! Daar hebt ge natuurlijk ontzaglijk spijt over?
- Daarna ongetwijfeld gepoogd u te zelfmoorden?
(lachend).
- Ik? Neen! Waarom?
- Nee? Verschrikkelijk! Daar moet gij
| |
| |
mij later meer over vertellen! Ik zal u tot betere gevoelens brengen.
(zucht).
- Ofschoon misschien niet lang meer... Het zou mij spijten!
- ...is het hier geen gevangenis meer! Is er een atmosfeer van vriendelijkheid, van jeugd over mij gekomen...
(gevleid).
- Gij zijt nogal vrijpostig, mijnheer.
- Omdat ik de waarheid zeg?
(galant).
- Mag ik mij voorstellen? Geerts, Charles.
(onthutst).
- Ho... Zoo... Zeer vereerd...
(DOEK).
H. HEMAN.
|
|