De Vlaamsche Gids. Jaargang 20
(1931-1932)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Finsche StudiënMikael Agricola‘Kyllä se kuulee Suomen kielen
joka ymmärtää kaikkein mielen.’
AGRICOLA
‘Hij kent het Finsch wel inderdaad
die aller dingen zin verstaat.’
Op het oogenblik dat de Hervorming de noordelijke Staten aan 't veroveren was, maakte Finland deel uit van het Zweedsche koninkrijk. De toenmalige vorst Gustaaf Vasa, die elke beweging welkom moest heeten die zijn land van het katholiek juk zou bevrijden, nam de gelegenheid te baat om het Roomsch stelsel af te danken en het Lutheranisme als officieelen godsdienst te doen erkennen. In Finland zelf had die omwenteling een betrekkelijk vreedzaam verloop. De afgezonderde ligging van het land had het steeds onttrokken aan de rechtstreeksche invloeden uit het Westen en de groote Europeesche stroomingen werden er alleen aangevoeld als een krachtelooze, uitstervende deining. Dit verklaart waarom het katholicisme, gedurende de middeleeuwen ingevoerd, zoo weinig weerstandsvermogen bezat en schier zonder slag of stoot het veld ruimde, toen de Hervorming opdaagde in den vorm van opgedrongen staatsgodsdienst. Toch bracht de nieuwe geest een zekere stoornis teweeg in de levensvoorwaarden, die zelfs oversloeg, in opzicht von onderwijs, tot volslagen ontreddering. Gedurende de overgangsperiode waren de scholen, die tot in de XVIe eeuw onderhouden werden door de katholieke Kerk, ten prooi aan een diep verval, waaruit zij zich slechts naderhand geleidelijk konden herstellen. Maar deze enkele nadeelen werden ruimschoots vergoed, of beter, weggecijferd door een uiterst belangrijke aanwinst. Het Finsch, dat door alle standen als omgangstaal werd gebezigd, niettegenstaande | |
[pagina 194]
| |
den officieelen voorrang van het Zweedsch, werd nu verheven tot kerktaal ter vervanging van het Latijn en wat nog meer beteekenisvol mag genoemd worden, de Finsche taal werd in staat geacht om eensdaags de draagster te worden van een breedopgevatte literaire cultuur. Maar daartoe moest een volmaakter werktuig gevonden worden dan een gebrekkige, dialectisch getinte omgangstaal. De taal moest systematisch ingericht, een spellingsstelsel moest bedacht worden, dat de locale vormen zooveel mogelijk weerde zonder ze nochtans heelemaal te miskennen en de gewestelijke eigenaardigheden versmolt tot een nieuw, algemeen type. De verwezenlijking van dit glanzend programma dankt Finland aan den bisschop Mikael Agricola, ‘den vader van de Finsche taal.’ Zooals zooveel andere vooraanstaande figuren uit Finlands verleden was Agricola van zeer geringe afkomst. Hij was de zoon van een eenvoudig visscher en werd geboren tusschen de jaren 1508-1512 te Torsby, een onaanzienlijk dorp van de provincie Uusimaa. Zijn geboortestreek behoorde tot een Zweedsch sprekende kustkolonie en bijgevolg was de moedertaal van Agricola niet het Finsch, maar het ZweedschGa naar voetnoot(1). Van zijn jeugd is weinig bekend. In 1520 was hij op school te Viipuri (Viborg), waar zijn uitzonderlijke begaafdheden de aandacht trokken van den bestuurder Johannes Erasmuksenpoika. Hij legde zich met buitengewonen ijver toe op de grondige studie van het Finsch, terwijl hij anderzijds genoegzaam Russisch aanleerde om zich in de drukke grensstad met gemak te bewegen. Toen Joh. Erasmuksenpoika op het einde van 1520, als secretaris van den aldaar onlangs benoemden bisschop Martti Skytti, naar TurkuGa naar voetnoot(2) (Abo) trok, volgde hem de jonge Agricola en werd op zijn beurt aangesteld als secretaris van het daar gevestigde kapittel. In die hoedanigheid vond hij | |
[pagina 195]
| |
gelegenheid te over om zijn gaven te ontplooien en zich op te dringen aan de opmerkzaamheid van den bisschop. Te Turku kwam Agricola voor het eerst in aanraking met de Hervormingstheorie. Toen G. Vasa de Unie van Calmar ontbond en aldus Zweden en Finland verloste uit de Deensche overheersching, was het Lutheranisme reeds ver doorgedrongen in het Noorden. Finlands laatste katholieke bisschop Arvid Kurki had in 1522 zijn ambt neergelegd, zoodat het bisdom Turku eenige jaren zonder titularis bleef. In 1527 was de scheuring met Rome een voltrokken feit geworden en opdat de overgang zonder botsingen of wrijvingen zou geschieden, had men het bisdom Turku toevertrouwd aan den lankmoedigen en tactvollen Martti Skytti. De eerste om de nieuwe leer te Turku krachtdadig te verkondigen was de geestelijke Pietari Sarkilahti, die een tijd lang in Duïtschland had vertoefd en zich daar tot het Lutheranisme had bekeerd. Onder invloed van diens meesleepende welsprekendheid was Agricola weldra geheel gewonnen voor de zaak en bij den dood van Sarkilahti in 1529, nam hij heel natuurlijk zijn plaats in en werd een overtuigd propagandist van de Hervorming in Finland. De bejaarde bisschop Skytti, hoewel eerder voorstander van een behoudsgezinde politiek, helde toch naar de Hervorming over, daar hij vanwege den koning een paar bescheiden maar zeer duidelijke wenken had ontvangen. En om zijn rechtzinnigheid te bewijzen zond hij op eigen kosten een schaar begaafde jongelingen naar Wittenberg om persoonlijk bij Luther en Melanchthon de nieuwe beginselen te ervaren en, eens teruggekeerd in hun vaderland, een kern te vormen van onvermoeide werkers die in staat zouden zijn, de geestelijke opvoeding van verschillende priester-generaties te verzekeren. Ondertusschen was Agricola tot priester gewijd en volgde hij Joh. Erasmuksenpoika op als secretaris van den bisschop. Als dusdanig deed hij met dezen talrijke rondreizen in het binnenland, er gebruik van makende om het Lutheranisme in steeds wijder kring bekend te maken, tot hij op zijn beurt naar Duitschland werd gezonden ter voltooiing van zijn theologische studiën. Hij landde aan te Wittenberg in den winter van 1536 en verbleef er onafgebroken tot den zomer van 1539. Bekleed met de waardigheid van magister, kwam hij toen naar zijn geboorteland terug, op de | |
[pagina 196]
| |
uitnoodiging van het kapittel van Turku. Te Wittenberg onderhield Agricola ongetwijfeld zeer nauwe betrekkingen met de leiders van de Hervorming en had hij den tijd deze laatste zoowel in practisch als in theoretisch opzicht te doorgronden. In den aanbevelingsbrief dien Luther Agricola meegaf voor G. Vasa staat te lezen dat hij ‘nog jong was, maar reeds uitblonk in kennis, zeden en gaven’ en verder ‘een beproefd man, dien de koning goed zou weten te gebruiken.’ In een anderen brief wordt van hem gezeid dat hij ‘vroom was en eerlijk, verstandig, godvreezend en geleerd, zoodat hij zelfs bij vreemden in hoog aanzien stond.’ Dergelijke lofbetuigingen, gevoegd bij het gezag van den pas verworven titel, vonden spoedig weerklank in Finland en kort na zijn aankomst werd hij benoemd tot rector van een bekende Latijnsche school te Turku. Dit ambt, hetwelk niet heelemaal aan zijn hooggespannen verwachtingen beantwoordde, bleef hij gedurende negen jaren waarnemen en te zijner eer dient opgemerkt te worden dat de school die hij beheerde, omtrent de eenige was die ontsnapte aan de crisisGa naar voetnoot(3) waarvan hooger sprake. In 1548 werd hij als schoolbestuurder vervangen door Paavali Juusten en den bisschop als helper toegevoegd. Toen deze stierf in 1550 werd hij aangeduid om het ambt van waarnemend bisschop uit te oefenen. In 1554 werd Finland in twee bisdommen ingedeeld: Turku en Viipuri, waarvan de titelvoerders onderscheidenlijk waren: Agricola en Juusten. Als bisschop fungeerde Agricola nauwelijks drie jaar. In 1557 maakte hij deel uit van een afvaardiging die moest onderhandelen te Moscou over het sluiten van den vrede tusschen Rusland en Zweden. Bij den terugtocht, even over de grens, viel Agricola plotseling ziek en stierf den April 1557 te Kyrönniemi, in de omstreken van Viipuri. Zijn lijk werd naar die stad overgebracht en plechtig in de domkerk bijgezet. Het graf zelf is later onvindbaar gebleken, daar de kerk naderhand tot allerlei doeleinden heeft gediend, o.a. tot stapelplaats van het Russische leger. Nu heeft het Finsche volk vóór diezelfde kerk een gedenkteeken opgericht, dat op suggestieve wijze de weldaden beschrijft, door Agricola aan zijn volk bewezen. | |
[pagina 197]
| |
Mikael Agricola moet beschouwd worden als de grondlegger van de Hervorming in Finland. Als rector, als lid van het kapittel, als bisschop liet hij geen enkele omstandigheid onbenut om zijn overtuiging aan anderen mede te deelen. Hij overreedde met zachtheid en overwon zonder geweld. In zijn toespraken pleitte hij behoedzaam voor de nieuwe leer zonder uit te varen tegen de oude. De vorm werd bewaard en de inhoud veranderd. Men herkende de kroezen en men proefde zonder achterdocht. Toch viel de arbeid soms lastiger dan in andere landen waar de beschaving reeds meer gevorderd was. De Hervorming stootte op een volk dat nog half-heidensch was aangelegd en waar de geestelijken niet ontwikkeld genoeg waren om de menschen voor te lichten in den nacht van de onwetendheid. Finland was op verstandelijk zoowel als op aardrijkskundig gebied, nog een woestijn. Wilde men zaaien, men moest eerst ontginnen. Wilde de Hervorming meer oogsten dan de Roomsche kerk, dan moest ze de menschen onderrichten alvorens ze te overtuigen. Men moest hun de wetenschap of liever de kennis voorhouden, niet als een onbereikbaar licht in de verte, maar als een helle klaarte dichtbij, die hun eigen leven zou doorstralen en veredelen. Daartoe bestond slechts één middel: het volk onderwijzen in zijn eigen taal en dit heeft Agricola's roem voor eeuwig gevestigd. Hij had opgemerkt hoe in andere landen het gebruik van de geschreven volkstaal de verspreiding van het nieuwe geloof in de hand gewerkt had. In 't Finsch prediken was niet genoeg: men moest het huisgezin gaan qpzoeken bij den haard, door middel van Finsche boeken, die wijding zouden brengen in de winteravonden thuis. Ook de geestelijkheid had behoefte aan dergelijke handboeken, vermits de kerkelijke akten voortaan niet meer in het Latijn, maar in het Finsch gesteld waren. Aldus rijpte bij Agricola het besluit hierin als baanbreker op te treden en Finsche schriften uit te geven. Gedurende de Middeleeuwen bestonden er in Finland drie talen: ‘het Latijn, taal van de kerk en van de hooger ontwikkelden; het Zweedsch, officieele bestuurstaal en het Finsch, gemeene omgangstaal. De eerste twee waren er nooit in geslaagd zich op te werken tot literaire taal, gezien het primitieve karakter van de Finsche beschaving en het gebrek aan weetgierigheid in de | |
[pagina 198]
| |
verschillende maatschappelijke standen. Wat het Finsch betreft, wel bestonden er op het einde van de XIVe eeuw enkele gebeden, bestemd om in de kerken te worden afgelezen en daarom te boek gesteld ten behoeve van de priesters; wel bediende men zich in de scholen noodzakelijk van de volkstaal om het Latijn aan te leeren; wel slopen hier en daar in rechterlijke oorkonden een paar Finsche zinnen ten gerieve van den gemeenen man, maar van een algemeene schrijftaal of spelling kon vooralsnu nog geen spraak zijn. Agricola begon zijn werkzaamheden door het publiceeren, waarschijnlijk in 1542, van zijn Abcboek' Deze nederige eersteling bevat, naast het alphabet, allerhande speloefeningen, de tien geboden, de geloofsartikelen, het Onze Vader, de boodschap van den engel aan Maria en de drie sacramenten: doopsel, biecht en avondmaal. Men dacht dat het boek sinds lang verloren gegaan was, maar aan het einde van de XIXe eeuw vond men er een groot deel toevallig van terug in de bibliotheek van de Universiteit te Upsala, waar het nu prijkt naast de Gotische fragmenten van Ulfila. Rondom hetzelfde tijdstip kwam de vertaling klaar van Het Nieuwe Testament, zijn hoofdwerk, waaraan hij reeds was begonnen te Wittenberg. Om de drukkosten te dekken van dit omvangrijke werk, trachtte hij door toedoen van Yyö Norman, een persoonlijken vriend van den koning, den geldelijken steun te verkrijgen van G. Vasa, doch deze hoop werd verijdeld door de gierigheid van den vorst en daar zijn eigen middelen eveneens te kort schoten, was hij verplicht zijn poging voorloopig te staken. In afwachting ging hij voort met het uitgeven van kleinere schriften, zooals b.v. een Catechismus, waarvan geen enkel exemplaar ons heeft bereikt. In 1544 verscheen zijn Gebedenboek, een weik van over de 400 bladzijden, dat mag gelden als het oorspronkelijkste dat de schrijver heeft voortgebracht. De voornaamste bedoeling is natuurlijk den lezer te stichten door godsdienstige overwegingen, maar daarbij komen wereldsche bestanddeelen die iedereen belang kunnen inboezemen. Het is niet alleen een kerkboek, maar tevens een leer- en leesboek, dat allerlei onderwerpen aanraakt. Wij vinden er o.m. een kalender met de kerkelijke feesten, loopend over verschillende jaren en opgesteld in mnemotechnische verzen; | |
[pagina 199]
| |
vervolgens talrijke gegevens over sterrenwichelarij en andere waarzeggerij, gepuurd uit oude Finsche spreekwoorden en zegswijzen; verder raadgevingen van geneeskundigen aard enz. In een ander gedeelte zijn beschreven de zeven hoofddeugden, de geneugten van het paradijs en de pijnen van de hel, dit alles doorspekt met diepzinnige, vrome spreuken, ontleend aan de evangeliën. Het boek is voorafgegaan door een voorrede, waarin de noodzakelijkheid van de godsvrucht wordt onderlijnd en waarin de geestelijkheid wordt aangemaand, het volk te leeren bidden volgens de daar opgegeven regels. Dit wilde niet zeggen dat het Latijn door de priesters mocht veronachtzaamd worden, want ‘wie zijn Latijn vergeet, kan slecht het volk onderwijzen.’ Agricola had aldus een ideaal hulpmiddel ter beschikking gesteld van zijn tijdgenooten, dat geroepen scheen om aan de volkszaak onschatbare diensten te bewijzen. Maar daarmede was hij nog niet tevreden. Zooals gezegd, was het Nieuwe Testament reeds gereed bij het verschijnen van het Abcboek, maar de uitgaven liepen te hoog. Zijn inkomsten waren tamelijk beperkt en het publiceeren van zijn boeken bracht hem dikwijls in groote financieele moeilijkheden, te meer daar al het drukwerk moest uitgevoerd worden te Stockholm, vermits er te dien tijde in Finland nog geen drukkerij bestond. Ziende dat zijn herhaalde aanzoeken niet den minsten uitslag opleverden en dat anderzijds de uitgave van het Nieuwe Testament een onmisbare behoefte was geworden zoowel voor de geestelijken als voor de geloovigen, besloot hij eindelijk op eigen risico den druk te bekostigen. Aan het einde van 1547 liet hij bekend maken dat het Nieuwe Testament weldra zou verschijnen. Intusschen had hij een zijner kapelanen, Mikael Tapaninpaka, naar Stockholm gezonden, waarschijnlijk om toezicht te houden over den druk en kennis te nemen van de drukproeven. Het volgende jaar kwam het Nieuwe Testament van de pers. Het vormde een band van 350 bladzijden, die hier en daar, zooals gewoonlijk bij Agricola, verlucht was door talrijke illustraties om des te beter den tekst in het geheugen te prenten. Van de vertaling zelf zegt Agricola dat die voor de eene helft steunt op de Grieksche en voor de andere op de Latijnsche, Duitsche en Zweedsche lezingen. In de inleiding verhaalt hij de opkomst van | |
[pagina 200]
| |
het christendom in Finland, den oorsprong van de Zweedsche kustkoloniën en hij geeft daarenboven een overzicht van de verschillende Finsche dialecten, volksstammen en provinciën. Aldus ontwierp hij een schets van de hoofdzakelijkste historische en geographische bijzonderheden van Finland. De vertaling van het Nieuwe Testament was zoo knap, dat prof. Jaakko Gummerus kon zeggen dat de tegenwoordige kerkelijke teksten in Finland hun beste passages verschuldigd zijn aan Agricola's invloed. Voorts hebben alle latere vertalingen, die van Agricola tot voorbeeld en tot model genomen. In 1549 gaf Agricola twee boekjes uit die de wijziging beoogden van het ceremonieel: Handboek over het Doopsel en andere christelijke kerkgebruiken - De Mis of het heilig Avondmaal. Het zijn allebei Finsche bewerkingen v|un gelijkaardige Zweedsche handle, dingen en bevatten nog veel overblijfsels uit het katholieke tijdperk. In hetzelfde jaar verscheen een Geschiedenis van de Passie. Daarna wijdde Agricola zijn krachten aan de vertaling van het Oude Testament en als eerste bijdrage verschenen in 1551 de Psalmen van David. Hier zij terloops opgemerkt dat Agricola daartoe beroep heeft gedaan op de welwillende medewerking van zijn leerlingen. Juusten vertelt dat deze laatste als schriftelijke oefening, de vertaling moesten leveren van psalmen uit den Lutherschen bijbel, welke ‘oefening’ dan door Juusten werd verbeterd. Agricola retoucheerde hier en daar, onderwierp den tekst aan een zorgvuldige exegesis en gaf dan het boek uit onder zijn eigen naam, terwijl hij in het voorbericht aan zijn toevallige helpers alle recht liet wedervaren: ‘Gedenk in uw gebeden al degenen die de Finsche vertaling hiervan hebben bezorgd...’ Die voorrede is trouwens heel merkwaardig van inhoud. Agricola geeft er een opsomming van al zijn tot dan toe uitgegeven werken; hij spreekt er over de groote spiritueele beteekenis van de psalmen die ‘troost aanbrengen in alle slag van nood, van smart’; hij hekelt duchtig de lauwheid van de priesters en hun luie onverschilligheid jegens de nieuwe boeken in de Finsche taal. Hij geeft tevens een lange lijst van heidensche goden en geesten uit West- en Oost Finland. Deze lijst is de oudst gedrukte mededeeling over het heidensche geloof der vroegere Finnen en daardoor uiterst gewichtig voor het onderzoek naar de | |
[pagina 201]
| |
Finsche mythologie en volkspoëzie. Onlangs nog heeft de wetenschap er de nauwkeurigheid van aangetoond. Er wordt daarin gewag gemaakt van Tapio, Akti, Vaïnamöinen, Ilmarinen, Ukko den oppergod, Hüsi den duivel enz., namen die geregeld terugkeeren in het nationale, Finsche epos KalevalaGa naar voetnoot(4). Aldus is de naam van Agricola blijvend verbonden aan de ontdekking van de volkspoëzie in Finland. In 1551 ook volgde een tweede stuk van het Oude Testament onder den titel Profetiën getrokken uit de wet van Mozes en de profeten. Komen daar onder meer in voor: de eerste negen van de twaalf kleine profeten. De laatste drie: Aggaeus, Zacharias en Malachias kregen pas hun beurt in 1552, doordat een buitengewoon strenge winter de verbinding tusschen Stockholm en Turku had onderbroken. Op die manier was omtrent het vierde deel van het Oud Testament vertaald geraakt, waaronder de hoofdstukken die de belangrijkste schenen voor het geloofsonderricht, nl. de psalmen, de kleine profeten en fragmenten uit de boeken van Mozes. In 1642, een eeuw later, was de heele bijbel in het Finsch overgezet. De letterkundige bedrijvigheid van Agricola beslaat dus ongeveer een periode van tien jaren (1542-1552). Hij zelf was niet vanzins er zoo vroeg een einde aan te stellen, maar de trage verkoop van zijn boeken en de koele of zelfs vijandige houding van de geestelijkheid ontmoedigden hem en de heftige protesten en critieken die zijn werk uitlokten, gepaard aan de geldelijke lasten en vermeerderde ambtsbezigheden, deden hem er toe besluiten, van zijn grootsche plannen bepaald af te zien. In elk geval mocht Agricola met trotsche voldoening terugblikken op den afgelegden weg. Immers wat hij gedurende die tien jaren heeft verwezenlijkt in de benarde omstandigheden die zijn streven voortdurend belemmerden, ware voldoende geweest om den roem te vestigen van meer dan een begaafd schrijver. Hij zelf was niet blind voor het uitnemend gehalte van zijn werk, want | |
[pagina 202]
| |
hij zegt ergens van zijn boeken: ‘Ofschoon ze klein zijn, zal er toch een machtige faam van uitgaan.’ Zoo heeft hij elk zijner schriften afzonderlijk beoordeeld. Van zijn Gebedenboek heet het: ‘vol schoone en diepe dingen’ en van zijn Psalter: ‘klaar en rein, blinkend als de zon aan den hemel.’ Toch praalt Agricola niet met zijn persoonlijke verdiensten, want hij schrijft eenvoudig alles toe aan de tusschenkomst van God, die hem daartoe de noodige kracht heeft verleend. Verhief hij de hoedanigheden, hij verbloemde ook de gebreken niet en hij verlaat zich op de toegevendheid van den lezer om de vele tekortkomingen te willen over het hoofd zien. Wij hebben reeds gezien wat hij te verduren kreeg vanwege de geestelijkheid en in zijn laatste boek stipt hij vol bitterheid aan: Ik geloof dat de tijd gauw komen zal
Dat men Finland uit boeken zal bestudeeren,
Maar men zal dan nog met moeite begrijpen
De dingen die door velen nu worden misprezen.
Sen ajan uskon pian tulevan,
etta Suomen kirjain jalkeen tutkitaan,
Vaan tuskall’ ne silloin kasitetaan,
jotka nyt monilta hyljataan.
En werkelijk, de voorzegging werd bewaarheid. Er verliepen een twintigtal jaren vooraleer een enkel boek werd gedrukt in het Finsch en zelfs later was de oogst verre van overvloedig. Geen wonder dat de werken van Agricola na korten tijd niet meer dan niet een zekere inspanning werden gelezen. Ze moeten aangezien worden als een alleenstaand feit, een eenig verschijnsel in de Finsche cultuurgeschiedenis en waarvan de weerga in andere landen moeilijk op te sporen is. Tot de grootste hinderpalen die Agricola op zijn weg ontmoette moet in de eerste plaats gerekend worden de moeilijkheid de Finsche taal tot een doelmatige schrijftaal om te werken, te plooien, geschikt voor het algemeen gebruik. Zooals in het vóórliterair tijdvak van elke taal, bestond voor het Finsch geen erkende algemeene taalnorm; er waren alleen dialecten. Daaruit | |
[pagina 203]
| |
moest natuurlijk een worden uitverkoren om tot grondslag te dienen van de nieuwe, op te bouwen taal. Agricola verkoos het westelijke dialect uit de streek van Turku, een stad die met haar kathedraal, haar bisschop en haar degelijk onderwijs, doorging als het intellectueele centrum van het beschaafde Finland. Dit volstond echter niet. Agricola wilde gelezen worden ook buiten den door hem gekozen taalkring en daarom werden, waar het noodig of wenschelijk scheen, woorden, uitdrukkingen en zegswijzen overgenomen uit andere, naburige dialecten. Ziehier hoe hij zich daarover verontschuldigt in de voorrede van het Nieuwe Testament: ‘Dat geen enkel christelijk mensch of lezer van dit boek het mij euvel duide als er in de vertaling ergens vreemde, onbekende termen zijn binnengedrongen, maar indien iemand het beter kan, wel, alle vrijheid is hem gegeven om het te beproeven.’ Daarbij, om den tekst nog meer klaarheid bij te zetten en hem dus verstaanbaar te maken ook voor andere dialectgroepen, geeft hij voor een bepaald woord een aantal synoniemen op, b.v. ahnaus (hebzucht) - tiveys, itaruus; kova (hard) - kankia, armotoin; ehtoo (avond) - ilta; suvi (zomer) - kesa enz. Daar bleef het niet bij: hij fabriceerde neologismen bij de vleet of kleedde, waar het paste, oude woorden in nieuwe begrippen. Naast het westelijke dialect van het eigenlijke Finland komen er in de taal van Agricola ook woorden voor uit het dialect van Oost-Finland, waarmede hij reeds van in zijn jeugd vertrouwd was, toen hij te Viipuri schoolging. Om volledig te zijn moeten we nog wijzen op enkele sporadische elementen uit Hame en Pohjanmaa, waarvan hij de gewesttalen speciaal bestudeerd had. Om de waarde van die methode te bepalen, zij alleen opgemerkt dat 300 jaar later, E. Lonnrot, in de moderniseering van Agricola's spelling, juist dezelfde principes heeft toegepast, aldus een onwillekeurige hulde brengend aan het vruchtbare initiatief van zijn voorganger. Een ernstige tegenvaller daarentegen en dien Lönnrot wist te ontwijken, was de sterke dosis Zweedsch die in Agricola's schrijftaal aanwezig was. Dit is te verklaren door het feit dat het Zweedsch zijn moedertaal was en dat het dialect van Turku wemelde van Zweedsche woordenGa naar voetnoot(5). Vaak is zijn taal niets | |
[pagina 204]
| |
anders dan Zweedsch met Finsche woorden, terwijl men op andere plaatsen zuivere Finsche uitdrukkingen aantreft die duiden op een grondige kennis van de taal. Misschien ligt de schuld van dit onzekere taalgebruik aan het geïmproviseerde en ongewone karakter van het werk en ook aan de overijling waarmede hij het afwerkte. Een andere hinder is de spelling waarvan de eigenaardigheid den tegenwoordigen lezer wel eens in de war brengt. Agricola had niet het minste houvast en nam toen noodgedwongen, de spelling van andere moderne talen als model, voornamelijk het Zweedsch en het Duitsch. Maar aangezien deze zelf onderhevig waren aan allerlei wisselvalligheden en grillige veranderingen, moest de spelling van Agricola eveneens en in grooter mate aan hetzelfde euvel mank gaan. De taak was des te ingewikkelder daar in het Finsch soms geluiden en geluidengroepen moesten weergegeven worden waarvan in andere talen geen tegenhanger bestond. Het is ontegensprekelijk dat de werken van Agricola, zijnde de oudste in het Finsch geschreven oorkonden, een rijke bron van kennis uitmaken voor al degenen die belang stellen in de geschiedenis van de Finsche taal. De lezing op zich zelf is niet zooals men zou verwachten, dor en vervelend, want naast de godsdienstige bespiegelingen Vinden wij een voorraad wereldlijke wijsheid die den hederidaagschen lezer nog weet te boeien. Aldus weidt hij b.v. uit over de physische en moreele hoedanigheden van den mensch - het eerste ‘essai’ over zielkunde in de Finsche litteratuur. Een ander hoofdstuk nog bevat de wetteksten en de algemeene voorschriften die betrekking hebben op het huwelijk. Agricola staat in de Finsche beschavingsgeschiedenis bekend als een van haar verdienstelijkste baanbrekers. Niet alleen heeft hij vertalingen geleverd waarvan de draagwijdte niet te schatten viel, maar hij was ook een hartstochtelijk beoefenaar van het Middeleeuwsche knuppelvers, dat de mondelinge overlevering zijner zinspreuken vergemakkelijkte. Dat zijn inspiratie wat kort | |
[pagina 205]
| |
en zijn verzen wat hinkend waren, belet niet dat hij de voorlooper oiag genoemd worden van de dichtkunst in Finland. Agricola bereikte niet eenmaal, de vijftig jaren, maar hij vond tijd genoeg om een reuzenarbeid op te richten, waarvan de geweldige beteekenis nog niet genoeg werd naar voren gebracht. Wel treedt vooral de godsdienstige bedoeling op den voorgrond, maar de echt Finsche geest die het werk bezielde maakte het uiterst geschikt voor de opvoedende rol die het onder het volk moest vervullen. En als men in overweging neemt de buitengewoon moeilijke omstandigheden waarin Agricola zijn beschavingswerk moest verrichten, dan moet men toegeven dat zijn godsdienstzin geholpen werd door een innige vaderlandsliefde en een onverdelgbare toewijding aan zijn volk. Hij is de groote bezieler geweest van Finland. Terwijl hij de Hervormingsgedachte in zijn land verspreidde, liet hij het volk deelachtig worden aan alle weldaden der Westersche beschaving. Het werd vereenigd door één zelfden gemeenschappelijken band: een algemeene schrijftaal; het beleefde de ontluiking van een eigen Finsche letterkunde en van een zelfstandige cultuur; het werd bewust ten slotte van zijn saam; hoorigheid en van zijn sluimerende idealen. Het ontwaakte en het staarde met bewondering naar de weelde van den oogst en naar de eenzame figuur van den ‘landbouwer’ Mikael Agricola.
Dr. R. CLAEYS. |
|