van de hoofdwerken van Van der Weyden een anderen geest te ademen dan de schilderijen die op naam werden geplaatst van den Meester van Flémalle, zooals het altaarstuk de Mérode.
In die compositie, in het plaatsen van zijn personages in een interieur of voor een landschap, ligt een dramatisch sentiment, dat we missen bij Flémalle, die, evenals Van Eyck, veel onbewogener is, een meer apollynische aanschouwer van de werkelijkheid dan de veel zenuwachtiger, vlugger tot tranen bewogen, dynamischer Van der Weyden.
Rogier's afhankelijkheid van Flémalle wat de modellen betreft, hoeft volgens mij niet noodzakelijk terug te gaan op schilderijen, maar op teekeningen, die Rogier in het atelier van zijn meester kan gemaakt hebben en zooals de latere schilders in albums zijn leven lang kan hebben bewaard.
Aldus zouden de traditionneele Madonna- en Christuskoppen worden verklaard, ook karakteristieke houdingen van naakte lichamen, van handen en voeten, van architecturen, landschappen, enz.
We weten over het schildersambacht en de schildersgewoonten in de 15e eeuw te weinig om aan een persoonlijkheid te durven toeschrijven wat misschien een ateliertraditie was.
Daarom geloof ik dat bij het beoordeelen van middeleeuwsche schilderijen, naast de analytische stijlkritiek ook het synthetisch stijlgevoel moet medespreken.
Een schilderij is ten slotte niet de som van alle bijzonderheden, van hoofden, rompen, ledematen, accessoires, enz., maar iets meer dan die som. Ze is wat de Duitschers noemen een ‘Gestalt’, waarin alle details van teekening en kleur opgelost worden in een organisch geheel.
Het is mijn bescheiden meening dat de heer Renders, hoe nauwkeurig ook zijn methode is, de middeleeuwsche schilderijen al te verstandelijk bekijkt.
Afgezien van deze theoretische beschouwingen, is het billijk te erkennen dat de heer Renders een grooten dienst heeft bewezen aan de geschiedenis van de Vlaamsche kunst en het vraagstuk Flémalle-Van der Weyden een stap nader tot zijn oplossing heeft gebracht.
PAUL DE KEYSER.
* * *
Gezien het groote belang van dit probleem voor onze kunstgeschiedenis, en om te bewijzen dat de Vlaamsche Gids zonder eenige vooringenomenheid de verschillende meeningen daarover wenscht mede te deelen, drukken wij hier de vertaling af van het artikel waarin de zeer bekende en gevierde Dr. Friedländer zich in het Pantheon bij de thesis van den heer E. Renders aansluit.