De Vlaamsche Gids. Jaargang 20(1931-1932)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] Het Diestersch Bier (Ballade, geschreven in de Halewijn-strophe). De groote Frits, in het Duitsch kwartier, Had smaak gevonden in Diestersch bier. Wanneer zijn tapper een wenk vernam, Wist elk waarmee hij weder kwam. Wat rook het dan koel in 't groene priëel! Honigweelde doorspoelde de keel! Met spannenden buik en druipende spon Lag in den kelder ton naast ton. Dwaalde de koning daar even rond, Hoe klakte de tong in zijn ouden mond! Had Fransche wijn zijn liefde gehad, Die leerde nu wijken voor 't Brabantsch nat. Dat teelde weer hoop, dat schiep weer moed. Het joeg weer vlammen door zijn bloed. Werd ergens een zege behaald in 't land Hoe rees het kralende glas in de hand! ‘Allo! Drinkt uit! Roept allen vivat, Zoo lang de kraan een droppel ontspat!’ Soms doolde hij peinzend heen op zijn stok Hoe smaakte daarna de vinnige slok! Wat bierzuip, eer hij de sponde verkoos, - En Frederik sliep... gelijk een roos... Geen brouwer onder de Duitsche zon, Die zulk een drankje tooveren kon? Dat vond de koning wat àl te kras. Hij morde dat het een schande was! Ook riep hij de vroede heeren bijeen. [pagina 31] [p. 31] Daar zaten zij horkend been over been. Hij praat, betoogt, beveelt en niest: ‘Potsdam kàn wat ze kùnnen in Diest!’ Het moet, het komt tot een krachtig besluit: Twee meesterbrouwers kiezen zij uit. Met hop en water, gist en graan Geldt het in Brabant om te gaan. Voor hitte en kou, voor nat en droog, Voor àlles behoefde een waakzaam oog. Zelfs weer en wind, zelfs licht en locht, Het kleinste geheim moest onderzocht. ‘En is de tijd van leeren voorbij, Wij bouwen de schoonste brouwerij! Het Pruisenvolk moet zingen alhier: Te Potsdam perelt het fijnste bier! De mare moet schallen door heel Euroop: Te Potsdam schuimt de lekkerste stoop!’ Snel toog het schrandere paar naar 't West. Zij wroetten, likten, deden hun best. Er werd gesnuffeld in elken hoek. Hun kop werd een wriemelend notaboek. Met hop en water, gist en graan, Leerden ze in Brabant om te gaan. Voor hitte en kou, voor nat en droog, Voor alles hadden ze een waakzaam oog. Zelfs weer en wind, zelfs licht en locht, Het kleinste geheim werd onderzocht. En eindelijk was de tijd voorbij: Zij kregen de schoonste brouwerij!... Zij stookten, mengden dag en nacht. Op honderd regels gaven zij acht. En daar, daar wenkte het eerste vat. De koning kwam en proefde het nat... Het bier was lekker... Het bier was straf... Hij likte zijn grijzen knevel af. ‘Misschien...? Hm!... Schenk nog eens in... [pagina 32] [p. 32] De kleur, warempel, is naar mijn zin... En tóch... ik meen, - of zeg, ben ik mis? - Dat ginder het bier nôg beter is!...’ ‘Wel mogelijk, sire! Geen gouw op aard, Die niet haar eigen smaak bewaart. Leerden wij veel in de geurige stee, Twee dingen brachten wij niet mee.’ - ‘Die heeten?’ - ‘In Potsdam wordt vermist: Het water van Diest! Het klimaat van Diest!’ De koning krabde zich in het haar, Vermoedend: die monden spreken waar... Hij wachtte, hoopte een jaar of twee. Zijn brouwsel werd er niet beter mee. Totdat hij plots het kommando gaf: ‘Men breke de brouwerij maar af!’ LAMBRECHT LAMBRECHTS. Vorige Volgende