| |
| |
| |
De Russische Letterkunde
Prof. Dr. P.N. Sakulin. - Die russische Literatur (Akademische Verlagsgesellschaft Athenaion, Wildpark, Potsdam); 4o; gebr. R.M. 21.60.
Van Prof. Dr. P.N. Sakulin, lid van de Academie voor Wetenschappen te Leningrad, den leidenden literatuurhistorieker van Sowjet-Rusland, die onlangs zoo onverwachts overleed, verscheen een uitgebreide geschiedenis van de Russische letterkunde, de eerste die ons een voldoende overzicht geeft van het werk van het nieuwe, na-revolutionnaire Rusland.
Wel maakt dit werk deel uit van het omvangrijke encyclopedische Handbuch der Literaturwissenschaft, waarvan in dit tijdschrift reeds heel wat afleveringen besproken werden, maar het is, bij uitzondering, ook afzonderlijk verkrijgbaar.
* * *
Het kultuurleven van Rusland is te verdeelen in drie tijdvakken:
1. | In het teeken van Byzantium; |
2. | In het teeken van het Europeïsme; |
3. | In het teeken van de schepping van een nieuwe, demokratische kultuur. |
De indeeling van de literatuurgeschiedenis nu past precies op die tijdvakken. Wij onderscheiden inderdaad:
A. | De oude Russische literatuur (tot ± 1650): komt overeen met het 1e tijdvak kultuurleven. |
B. | De nieuwe Russische literatuur, die vervalt in vier perioden, elk van deze perioden zelf in twee afdeelingen, en die het 2e en 3e tijdvak van het kultuurleven omvat. Aldus:
Tweede tijdvak kultuurleven:
1e | Periode (± 1650-± 1760) met
a) | een stadium vóór Peter den Groote; |
b) | een stadium met de hervormingen van Peter den Groote. |
|
2e | Periode (± 1760-± 1840) met
a) | den tijd tot Puschkin; |
b) | den tijd van Puschkin. |
|
|
|
| |
| |
|
Derde tijdvak kultuurleven:
3e | Periode (± 1840-± 1880) met den tijd vóór en na 1860. |
4e | Periode (± 1890-heden) met
a) | een stadium vóór de revolutie van 1917; |
b) | een stadium sinds die revolutie. |
|
|
|
Er moet reeds in de 8e eeuw een geestelijke bedrijvigheid in Rusland geheerscht hebben, toen de Noormannen (Warrengers, Russisch Warjagi) den grooten weg Skandinavië-Griekenland bereisden en op een zeker oogenblik aan de Russische stammen hun koningen wisten op te dringen. Iets bepaalds weet men echter slechts van de 10e-11e eeuw, en dan nog! Enkele minder belangrijke uitzonderingen daargelaten, werd de literatuur, nadat zij eeuwen lang van mond tot mond was overgeleverd, slechts in de 17e eeuw neergeschreven.
Van in den beginne reeds heeft zij zich ontwikkeld volgens territoriën, volgens volksklassen en volkslagen. Elk van die soorten had tevens van in den beginne zijn eigenaardigheden in de samenstelling. Deze mondelinge volkskunst kende proza en vers. Zij staat hoog boven de geschreven literatuur (wij zullen dadelijk zien dat die er ook was), - wordt zelfs door buitenlanders hooggeschat, inzoover dat de Duitscher Westphal aan het Russische volkslied naar inhoud en vorm de eerste plaats onder alle volksliederen van de wereld toekent.
Deze mondeling-overgeleverde dichtkunst zou aldus in te deelen zijn:
1. De kultische dichtkunst (tooverspreuken, kultische liederen e.a.), - de oudste, - eerst in verband met den heidenschen, dan met den heidensch-christelijken godsdienst.
2. De buiten-kultische liederen, d.i. de alledaagslyriek: over het leven, de liefde, - waaraan de zeer gewilde rooversliederen toe te voegen zijn.
3. Het historische epos, d.i. het heldenepos, waarin vooral de heldenmoed bezongen wordt. Later de historische liederen, die ten tijde van Peter den Groote ontwikkelden tot Kozakkenliederen, waarin een van de centrale figuren Stenka Rasin was, vriend van de armen. Eindelijk sluiten hierbij aan de burgerlijk-steedsche novellen, die den rijkdom als belangrijkste onderwerp hebben.
4. Een interessante stof is het sprookje, dat heel wat moeilijkheden biedt zoowel voor het vaststellen van zijn tijd van ontstaan als voor het bepalen van het eigen-Russische aandeel er in.
Byzantium, in de 9e-10e eeuw in het bloeitijdperk van zijn kultuur, had Rusland binnen zijn invloedsfeer. De daar bewaarde
| |
| |
schatten van beschaving stonden voor Rusland open, - in zoover dat in 1453 Moskou zich het ‘derde Rome’ betitelde. De christen kerk had bij haar intrede heel wat meegebracht aan kultuurvormen, o.m. het schrift en daarmee de mogelijkheid van een vastgelegde literatuur. Deze geschreven literatuur gebruikte echter de taal waarlangs het schrift haar gegeven werd: het oud-Bulgaarsch; dit wordt een eeuwenlange strijd tusschen volks- en oud-Slavische literatuurtaal, waarin de volkstaal ten slotte overwint.
Natuurlijk was deze productie in hoofdzaak godsdienstig, hoewel anderzijds vooral de kronistiek bloeide, zoodat er te onderscheiden valt tusschen ‘kerkelijken’ (onrealistischen) en ‘wereldlijken’ (realistischen) stijl.
Over een mogelijke indeeling van deze literatuur, die zich over 7 eeuwen (10e tot 17e eeuw) uitstrekt, werd veel geredetwist. Men blijkt aan te nemen dat er in elk geval een onderscheid kan gemaakt worden tusschen de voor-Moskousche periode (deze van het oude Kijew), die gaat tot de 13e eeuw inbegrepen, en deze van Moskou zelf.
Naar den aard van het geschrevene zou men het volgende onderscheid kunnen maken:
1. De apokryphen, reeds aanwezig van de 10e eeuw af en gemakkelijk te splitsen in een oud-testamentische, een nieuw-testamentische en een apokalyptisch-eschatologische groep. Het belangrijkste kenmerk van deze apokryphen is het legendarisch karakter van de vinding; een groot deel er van is internationaal gemeengoed.
2. De hagiographieën: het leven van vooraanstaande promotors van het christendom; eigenlijk een religieus heldenepos.
Wederzijdsche beïnvloeding bracht het ontstaan van een gesproken godsdienstige en van een geschreven wereldlijke letterkunde. In deze laatste vinden wij:
1. Het didaktische: een navolging van de hagiographie, in dien zin dat wij hier het leven van een wijze of van een zedenpreeker hebben.
2. De historische vertelling, met aan de basis geschiedkundige gebeurtenissen en gestalten. Te noteeren valt b.v. ‘Alexander van Macedonië’. Het beroemdste werk werd in de 12e eeuw geleverd, ‘De Mare van den Legertocht van Igor,’ die den geschiedkundigen tocht van 1185, waarin Igor door de Polowzen werd verslagen, tot grondslag heeft. (Van dit werk, dat door de heele literaire wereld werd bestudeerd, is voorhanden een Duitsche uitgave door A. Luther, München 1923, en een Engelsche door L.A. Magnus, Oxford 1915).
3. Het publicistische: verhandelingen over den historischen
| |
| |
toestand, kronieken die circa 1453 vooral over Byzantium gaan. Hier wordt Moskou ‘het derde Rome’ genoemd.
4. De genre-vertellingen, het beeld van het leven om zichzelf. Op de grens hiervan staat ‘Het smeekschrift van Daniël, den Gekerkerde’, (13e eeuw), maar het typische voorbeeld is ‘De Geschiedenis van Peter en Fewronija’, een beeld van de sociale toestanden in het oude Rusland, dat waarschijnlijk ook uit de 13e eeuw stamt.
Zoo goed als de beoefenaars van al die gesproken en geschreven genres verschillend waren, waren het ook de toehoorders en lezers. Het mondelinge was vooral episch, het schriftelijke vooral vertellend, terwijl het geheel den stempel van een levenstrouw realisme droeg.
De lyriek kwam slechts op de tweede plaats, op de derde slechts het drama. Eigenlijk tooneelwerk of tooneel kende die periode niet, wel volksspelen en dramatische handelingen, van het woord begeleid; de geschreven literatuur kende de dialogen. Rond de 16e eeuw voerde de kerk tevens spelen in, zooals wij die in onze Europeesche literatuur hebben gekend.
* * *
Reeds vóór Peter den Groote was het merkbaar, hoe men zich onder inwerking van ekonomische en sociaal-politieke oorzaken naar het Westen wendde. Het was Peter de Groote die deze heele beweging systematisch organiseerde. Men kent zijn werk uit de geschiedenis. Hij trof een sociaal-politieke regeling met veel rechten voor de grooten; hij liet scholen stichten; eerst nu kwam de boekdrukkunst tot een zekere ontplooiing; schouwburgen verrezen. Wij merken het vertalen van boeken als ‘De Civitate Morum’ van Erasmus. Op geestelijk gebied stellen wij het binnendringen vast van een Europeesch humanisme. Het is het tijdperk van de Renaissance.
Als belangrijke figuren stippen wij hier aan: Sumarokow, Lomonosow en Prokopowitsch, die aan het hoofd stond van een geïntellektualiseerde richting in den godsdienst.
De oude mondelinge poëzie gaat voort, door analphabeten beoefend. Daarnaast verschijnt een ‘kleinburgerlijke’ literatuur voor hen die wel kunnen lezen, maar verder geen kultuur bezitten. Zij is in hoofdzaak nog in handschrift en anoniem en bevat heel wat styleeringen van Europeesche avontuur- en ridderromans.
Maar vooral beleven wij, in samenhang met die sociale groepen welke de dragers zijn van de hoogste ontwikkeling, de geboorte van de nieuwe literatuur van Europeeschen, klassieken stijl.
Men gaat wel verder met de hagiographie, maar het wereld- | |
| |
lijke krijgt den voorrang. Wij lezen over vertalingen en bewerkingen van Tristan en Isolde, Lanceloot, Fénélon's Télémaque. Deze nieuwe bellettrie belooft den lezer een oneindigheid van genoegens: avonturen, reizen, ridders, koningen, vrouwen, liefde, - en ten slotte den triomf van de deugd.
In de ontwikkelingsstadia van de Russische klassiek vinden wij de scholastieke klassiek, onder invloed van het schoolonderricht en van de buitenlandsche handboeken (een resultaat en uiting hiervan is het belangrijke werk van Prokopowitsch, 1705: ‘De arte poetica’) en de Fransche of orthodoxe klassiek, onder rechtstreekschen invloed van de Fransche produktie.
De lyriek kende van den beginne van den klassieken tijd af groote beoefening, waarvoor het vinden van een eigen versvorm van groote beteekenis was. Men had inderdaad eerst gepoogd zich de Grieksch-Romeinsche metriek eigen te maken; meer succes had echter het invoeren van het Poolsche syllabische vers gevonden; uit het Russische en het Duitsche volksvers eindelijk bouwden Tredjakowskij (1735) en Lomonosow (1793) het nieuwe Russische (syllabisch-tonische) vers.
Het drama krijgt nu een monumentale plaats. Begonnen met het schooldrama (mysteriën en moraliteiten), door bemiddeling van de Jezuïeten onder invloed van antieke voorbeelden gebracht, verrijkt door het repertoire van de zwervende ‘Engelsche’ en ‘Duitsche’ gezelschappen, groeide het tot een geweldige ontplooiing met het tot stand komen van de schouwburgen.
De hoogste uitbeelding van den klassieken stijl vinden wij in de tragedie van de 18e eeuw, met Lomonosow en Tredjakowskij, maar vooral met Sumarokow. Als voorbeelden of raadgevers deden in de eerste plaats dienst Corneille, Racine, Voltaire, Boileau (die vertaald werd).
Het blijspel kwam slechts tot zijn recht in de tweede helft van de 18e eeuw; zelfs Sumarokow schreef er geene vóór 1750.
Zoo komen wij tot de tweede periode van de nieuwe Russische literatuur. Haar evolutie hield gelijken tred met den groei van de sociale groepeeringen. De politieke rechten van den adel werden nog vergroot. De landbouw bleef de belangrijkste tak van de staathuishouding. Opvallend was de groei van fabriek- en werkindustrie; hierdoor werd de Russische bourgeoisie sterker en ontstond een arbeidersklas als aparte sociaal-ekonomische groep. Ook geestelijk gaat men verder den weg op van de vereuropeesching. Bij den adel idealismus en materialismus; in de volksmassa het oude geloof en het sektarisme; bij de ontwikkelden vrijmetselarij en mystiek. Met het kultureele zelfbewustzijn moest ook het probleem van de zelfstandigheid scherper lijnen krijgen:
| |
| |
optreden van de slavophilen. Eindelijk stippen wij aan den invloed van de Fransche revolutie, die de eenen aantrok, de anderen afstootte. Het literaire beeld weerspiegelt dit alles, maar draagt als voornaamste en karakteristiekste kenteeken: een artistiek realisme.
De literaire oudheid, de gesproken dichtkunst, nog steeds in verdere ontwikkeling, wordt al meer en meer in handschriften vastgelegd, terwijl de eerste gedrukte uitgave van de ‘Oud-Russische gedichten’ in 1804 het licht ziet. De mondelinge volksdrama's komen te voorschijn; in kultische handelingen en spelen waren reeds vroeger alle elementen er van aanwezig geweest.
Ook volksboek en kleinburgerlijke literatuur worden voortgezet: vertalingen uit Cervantes, Le Sage, Prévost, naast eigen werk, waarin de figuur van den roover Wanjka Kain herhaaldelijk optreedt. Een heele rij schrijvers is hier aan het werk, o.m. ook Gogolj met zijn ‘Doode Zielen’. Realistische genreverhalen, b.v. over het leven van arme boeren, en eindelijk humoristische werken vullen dit aan. Bij deze volksboeken sluit rechtstreeks aan het werk van de boerendichters, meer inzonder dit van de lijfeigenen en van de kleinburgerlijke dichters: Slepuschkin, Suchanow, Alipanow, Tzyganow, Koljtzow waren kinderen van vrijgelaten boeren. Het is hieruit dat zich later een heele plejade van boerenen arbeidersdichters van het revolutionnaire Rusland ontwikkelen zal.
Het werk van den adel bleef de overwegende plaats innemen; er grepen echter waardeverschuivingen van de grootste beteekenis plaats, die uitliepen op het ontstaan van a) sentimentalisme, b) maçonisme, c) romantiek, d) artistiek realisme. De dagen van het orthodoxe klassicisme waren geteld.
De zeer ontwikkelde middeladel volgde met oplettendheid de nieuwe stroomingen in Europa. De Fransche literatuur werd onttroond vooral naar aanleiding van de vaderlandsche oorlogen. Gneditsch levert een beroemde vertaling van de Ilias. Het nieuwklassicisme is ingeluid.
De eerste groote figuur van de tragedie was Sumarokow geweest; in het begin van de 19e eeuw is het Ozerow, die al veel vrijer staat. De volmaaktste voorbeelden van het klassieke blijspel van de 18e eeuw vinden wij bij Vonwizin; het is Gribojedow die deze klassieke komedie in 1824 met zijn ‘Verstand brengt Lijden’ op den hoogsten trap brengt; wij hebben hier echter den triomf van het artistieke realisme.
Een andere belangrijke schepping van de Russische klassiek is het epos in versvorm. Tevens vallen satire en fabel aan te stippen; Krylow, die 1805-35 zijn beroemde fabels leverde, stond zoo goed als Gribojedow reeds buiten het orthodoxe klassicisme.
| |
| |
In de klassieke lyriek, die op dit oogenblik overwegend godsdienstig is, echter ook de lichte poëzie van de Franschen ‘navolgt, moet de naam van Puschkin genoemd worden, die zich nooit heelemaal van het klassicisme heeft losgescheurd, maar de zuivere klassiek in de hoogte wist te voeren.
De klassieke roman - want ook de andere genres werden, zij het dan op minder typische wijze, beoefend - vond reeds in de tweede helft van de 18e eeuw een ernstig mededinger in de sentimenteele vertelling.
Het sentimentalisme was niet één in richting en uiting: gevoelig, didaktisch, sociaal sentimentalisme zijn zooveel stroomingen die hun vertegenwoordigers aan te wijzen hebben. Hier laten zich invloed en navolging gelden van Sterne, Richardson, Goethe, Rousseau. Shakespeare wordt gehuldigd, in tegenstelling met het vroegere oordeel van Sumarokow. Belangrijke figuren zijn hier Karamzin en Radischtschew.
Sentimentalisme en maçonisme oefenden wederzijdschen invloed op elkaar uit. De vrijmetselaarsstijl als geheel moet tot het irreëele type gerekend worden; de vrijmetselaars bezitten hun eigen esthetica; veel schrijvers waren trouwens vrijmetselaars of stonden dicht bij deze kringen.
Sociale en politieke omstandigheden, die wij voor een groot deel ook uit de literatuurgeschiedenis van West-Europa kennen, voerden tot de geboorte van de romantiek. Zukowskij, die niet volledig tot het sentimentalisme behoorde, leverde een sentimenteele romantiek. Den diepsten en schoonsten vorm van de Russische romantiek leverde de philosophische richting met Odojewskij, voorzitter van de ‘Vereeniging voor Wijsheidsliefde’.
De ware romantieker was zich misschien wel meer bewust van zijn verbondenheid met menschheid en kosmos dan van deze met de hem omringende maatschappij; hij is de uitgesproken individualist in de romantiek; hier heerschte een ‘Byronisme’, waartoe ook de eerste tijd van Puschkin moet gerekend worden. Wij mogen de volksche richting niet vergeten, die zich liefst bezighoudt met de beschouwing van het volk in verleden, heden en toekomst en historische romans en drama's levert; hier werkt de invloed van Scott, Hugo, de Vigny, Hauff e.a.
Terwijl het werkelijkheidsontbonden romantisme het wezen van de dichtkunst als kunst verdiept, behandelt het artistieke realisme de vraag van het doel van de poëzie en van haar betrekking tot het leven: de kunst moet de werkelijkheid waarheidstrouw weerspiegelen. Het realistisch-historisch genre zet in met het geschiedkundige drama ‘Boris Godunow’ van Puschkin, die den invloed van Shakespeare had ondergaan toen hij de ‘ware
| |
| |
romantiek’ zocht. Naast hem stelt zich de figuur van Lazetschnikow. Klassicistische, sentimenteele, romantische lyriek stonden niet alleen: er was ook een lyriek van realistischen stijl, welke de individueele en sociale ervaring van den dichter in haar reëele direktheid, zonder de literaire konventionaliteiten die de vroegere genres kenmerken, uitdrukte. Het verhaal in dichtvorm ontwikkelde zich uit de gedichten van het Byronsche type. De lyriek van Puschkin verbaast ons door de groote menigvuldigheid van de genres, door de buitengewone elasticiteit van den vorm en den onuitputtelijken rijkdom van de motieven. Tevens wijzen zijn herdichtingen van oude Russische sprookjes er op, hoe dicht Puschkin bij de volksche richting stond. Hij was de artistieke synthese van de heele literaire ontwikkeling, het hoogtepunt van de adelskultuur.
Dit heele tweede kultuurtijdvak stond in het teeken van het Europeïsme. De oud-Russische kultuur vormde de thesis, het Europeïsme de antithese, de adelskultuur de synthese.
Het derde kultuurtijdvak brengt groote waardeverschuivingen. De kleinburgerlijke, op het boerendom steunende democratie neemt een leidende plaats in en het scheppingsproces van een nieuwe kultuur zal zich voltrekken op de gegevens: Adelskultuur: these, - Boerenkultuur: antithese, - Demokratische kultuur: synthese. Het socialisme zal de kultuur van de toekomst opbouwen. Het scheppen van de synthese zou echter nog niet in de derde periode van de literatuur gebeuren. De tragiek en het buitengewone belang van deze periode bestaat juist daarin, dat zij aan de grens van twee kulturen staat.
De boeren komen in het middelpunt van de belangstelling; het verzamelen van de gesproken literatuur, die zich, met zekere begrenzing, nog zelfstandig verder ontwikkelt, gaat door in verhoogden graad. Onder deze volksche zegslieden waren er rhapsoden als een Rjabinin, die 5000 verzen van het heldenepos voorzegde. Deze gesproken literatuur doemt voor ons op als een kathedraal waaraan eeuwenlang gebouwd werd, zoodat alle perioden met hun ruïnen en hun glorie er in kunnen teruggevonden worden.
De lijfeigenschap was reeds ten doode opgeschreven vóór de wettelijke afschaffing in 1861; nu echter wordt vrij lucht gegeven en duiken allerhande motieven van de lijfeigenschap op.
Ook de volksliteratuur is een voortzetting van de vorige periode: autodidakten of menschen met karige ontwikkeling versmolten het poëtische element in de massa met het werk van de beschaafde hoogere lagen. In hun produktie is het zelfbewustzijn van de tot nieuw kultuurleven ontwakende demokratische lagen
| |
| |
tot uiting gekomen. De belangrijksten onder hen zijn de voorloopers van de boeren- en arbeidersdichtkunst, die in de volgende periode op de eerste plaats zal komen.
Niet-adellijken waren intusschen ook tot een groote ontwikkeling gekomen. Vroeger leunden deze in den regel bij de produktie van den adel aan. Nu worden zij zelfstandig, staan in de strijdende rijen van kunst en sociaal-politiek, - en meer dan eens zien zij de vertegenwoordigers van den lageren adel zich op hun beurt bij hen aansluiten. Ook ditmaal zijn er verschillende richtingen: Rond de jaren '30-'40 eene met Gogolj, geïnspireerd door de Franschen, vooral door Balzac; hier hoort het eerste werk van Dostojewskij thuis (‘Arme lieden’). Rond '60 de ‘denkende proletariër’, belichaamd in den persoon van Pomjalowskij. De kleinburger- en beambtenstand van de provincie, vertegenwoordigd door Uspenskij. Eindelijk het sterke type in den bestaansstrijd van deze bevolkingslaag: Tschernyschewskij, hoofdvertegenwoordiger van de demokratische ideeën van dien tijd, naar Siberië gezonden.
Alle problemen vonden een origineele en diepgrondige uiteenzetting in het werk van Dostojewskij. Hij was een geniaal vertegenwoordiger van zijn sociale omgeving, van het demokratische, niet-adellijke milieu, zooals Puschkin dit voor den opbloei van den adel was en zooals Tolstoj dit voor zijn ondergang zal zijn. Hij nam hartstochtelijk deel aan de tragedie van het Russische leven en verbreedde haar kader tot aan de grenzen van een tragedie van Europa en van de heele menschheid.
De hoogere bourgeoisie werd nog steeds machtiger door den groei van handel en industrie; vroeger was de koopmansstand dikwijls een onderwerp geweest in de literatuur, zonder dat hij ooit een typischen woordvoerder had gevonden. De macht van de arbeidersklasse - die haar verpletteren zal - groeit echter met haar en nog heeft zij haar eigenlijke woord niet gesproken. Het dichtst bij haar staat Gontscharow, dien men den drager van een burgerlijk liberalisme kan betitelen. Hier moet ook Ostrowskij genoemd worden, met welken naam een heel tijdperk van het Russische tooneel verbonden is; had Gribojedow ons het adellijke Moskou getoond, Ostrowskij wijst ons op het andere en op zijn koopmansstand, hoeder van de oud-Russische kultuur.
Op dit oogenblik is de adelsliteratuur nog altijd van zeer groot belang, met drie voorname kenmerken: a) afzwering van het romantisme, b) weelderig opbloeien van het artistiek proza, c) een sterk bekennen dat men aan de grens van twee kulturen staat. De adel gaat ten onder. De sporen van het verval waren reeds te zien bij Lermontow, den onmiddellijken opvolger van Puschkin, en bij Gogolj, die met ongeëvenaarde kracht en diepte
| |
| |
de banaliteit van het bureaukratische en adellijke Rusland heeft geschilderd. Tolstoj zal met een buitengewone genialiteit het heele proces blootleggen. Als schepper en als theoreticus stoot hij de ‘heerenkunst’ van zich af en voert de ‘volkskunst’ in zijn schild. De beweging voor het in eere stellen van het artistieke proza, zoo succesvol door Puschkin ingeleid, gaat langs Garschin, die met aangrijpende kracht de balans maakte van het drama dat de adellijke intelligentie doorworstelde, den beroemden satirieker Saltykow en komt op een hoogtepunt met de groote romanschrijvers Turgenew en Tolstoj. Turgenew, met klassieke harmonie, antieke schoonheid, apollinismus als esthetische idealen; schoonheid is hem het ‘eenig onsterfelijke ding’. - Tolstoj, de denker en de kunstenaar, die sterker dan iemand anders de tragiek heeft doorleefd aan de grens van twee kulturen te staan en door leven en werk een groote historische zending vervuld heeft.
Na dien laatsten avondbrand van den adellijken geest komt de literatuur in het teeken van de sociale revolutie te staan. De tijd van de reaktie als gevolg van den moordaanslag op Alexander II af tot aan de zegepraal van de Sowjets, biedt het schouwspel van een volledigen socialen ommekeer. De gedachte aan de revolutie heerscht. Vóór 1917 was het een voorvoelen: de eenen wilden tegenhouden, de anderen verhaasten. Na 1917 had deze gedachte beslissend aandeel in kultureel en literair leven.
De adellijke klasse kent nog slechts epigonen, al mogen er ook bij zijn met onmiskenbaar talent. De bourgeoisie is uitgepraat, hoewel enkele schrijvers van andere richtingen haar in hun werk laten optreden.
Overvloedig wordt echter de produktie van wat men noemt ‘die deklassierte Intelligenz’: menschen die elke geestelijke richting verloren bij het voelen naderen van het kataklisme. Eens de revolutie daar, herkenden zij in dien opbouw hun levenstaak. Zij zijn dus te beschouwen vóór de revolutie en wel in twee stadia: op het oogenblik dat zij hun oude principes nog hebben bewaard en in den tijd dat zij dit alles hebben verloochend en een nihilisme aankleefden in afwachting van het nieuwe. Tal van nieuwe richtingen ontstaan; het symbolisme heerscht tot 1917 en wordt opgevolgd door het futurisme. De invloed van het symbolisme was sterk en veelzijdig; ten slotte gaf het aanleiding tot het ontstaan van ontelbare scholen. Te veel namen zouden hier moeten genoemd worden; tot West-Europa drongen in betrekkelijk sterke mate door Merezkowskij, Brjusow, Iwanow, Balmont, Block.
De uitgesproken demokratische geesten, die in de vorige periode van zoo groot belang waren geweest, blijven ook nu van beteekenis. Doch de scherper-revolutionnaire richtingen treden
| |
| |
meer naar voren: boeren en arbeiders spreken het hooge woord. Deze demokratische produktie kent eerst een vóór-Oktober periode. Hier vinden wij Tschekow, den grooten man van het Russische tooneel na den tijd van Ostrowskij; Maupassant en de symbolisten brachten hem tot het scheppen van een realistisch symbolisme. Terwijl hij het leven schildert met alles wat er omheen draait, is Andrejew één en al gedachte, rationeel en ideologisch. Ertelj en Korolenko hechten vooral waarde aan de konkrete problemen van het sociale leven; - Mamin-Sibirjak en Boborykin kiezen het ekonomische leven als onderwerp van hun werk en leveren, onafhankelijk van subjektieve belichting, materiaal voor een objektief begrijpen; - Weresajew, eindelijk, staat er als het type van de ‘hoogste geestelijke vrijheid’, ‘met de grootste artistieke eerlijkheid tegenover zichzelf.’ Na de revolutie trad een sowjetistisch demokratisme op met een heele rij voortreffelijke schrijvers. Naast die twee leefde de urbanistische poëzie met den autodidakt Fofanow en den akademisch opgeleiden Pasternak.
Over de klein-burgers van de stad heen komen wij tot de boerenliteratuur en die van de revolutionnaire arbeiders en proletariërs. De boeren zoeken nu hun vertolkers niet meer buiten hun midden, maar zij getuigen voor zichzelf; twee typische gestalten uit de boerenlyriek zijn Kejujew en Jesenin. Uit de proletariërswereld rijst de machtige figuur van Gorkij. Daaraan moeten wij een ongewonen bloei toevoegen van agitatieliteratuur, proletariërs-poëzie, van tooneel en kino.
* * *
Ik heb in deze enkele bladzijden een overzicht willen geven dat, beter dan een gedetailleerd oordeel, kan suggereeren wat het monumentale werk van Sakulin is. Wanneer men weet dat het 250 blz. 4o beslaat, dat er een buitengewoon uitgebreide bibliographie en een register aan toegevoegd is en dat het daarbij al de reeds vroeger besproken kwaliteiten van het Handbuch der Literaturwissenschaft bezit, dan, hoop ik, zal men kunnen vermoeden wat hier geleverd werd. Waarover zullen wij het meest verbaasd zijn? Over den totaal nieuwen gezichtshoek van waaruit de ontwikkeling van de Russische literatuur wordt gevolgd, over het ongedwongene waarmede deze stellingneming wordt volgehouden, over de scherpte waarmede perioden en persoonlijkheden zich tegen den achtergrond afteekenen, of over de buitengewone duidelijkheid van het heele werk? Men heeft kunnen nagaan hoe Sakulin de algemeene volkskultuur in het middenpunt van zijn beschouwingen plaatst, de sociale en kultureele voorwaardelijkheid van elke uiting blootlegt en het verschijnen van de groote
| |
| |
figuren als een natuurlijk evolutieproces van een totaliteit doet interpreteeren. Deze totaliteit heeft hij gezien in een onontkoombaren samenhang met de wisseling van de zoo talrijke sociale lagen van het voor-revolutionnaire Rusland. De door hem opgebouwde synthese zegt ons tevens hoe dit volk zoo zichzelf kon blijven bij het verwerken van de overstelpende West-Europeesche invloeden. Die russische Literatur is zeker een van de meest welgekomen afdeelingen van het encyclopedisch Handbuch.
DOLF ROELS.
|
|