De Vlaamsche Gids. Jaargang 19
(1930-1931)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 306]
| |
Erckmann-Chatrian
| |
[pagina 307]
| |
Weisze, een nicht van den schrijver, die hij eens, op het eind van 1849, van Burtscheid naar Pfalzburg had gebracht. Emile Hinzelin doet zijn best, om Erckmann als den zuiversten patriotard voor te stellen. In zijn hooger aangehaald werk beweert hij, dat Erckmann er fier op was geen Hoogduitsch te kennen. ‘Jamais il n'avait su l'allemand et il se félicitait de cette ignorance.’ Zoo staat te lezen op bladzijde 119. Hij beweert verder, dat Erckmann het huwelijk van Emma Weisze met Dr. Ludewig voor véritablement contre nature et une honte de famille hield. Alsof Emile Erckmann zelf niet van Duitsche afstamming was, wat Hinzelin wijselijk verzwijgt. Hinzelin heeft echter buiten den waard gerekend, in casu de schriftelijke getuigen. Het kan niet geloochend worden, - ik heb te Pfalzburg de oorspronkelijke dokumenten gezien en gelezen, - dat de toelating waarvan spraak door den lieftalligen Dr. Ludewig werd verkregen. Hinzelin stelt het voor, alsof Emile Erckmann met zijn nicht en de haren had gebroken. In een artikel, door Nicolas Kremer in het Metzer Freies Journal van 4 November 1922 uitgegeven, Von Emile Erckmann, sein Schicksal und die Grenzlandtragik, worden twee brieven van Erckmann openbaar gemaakt: een van 15 Juli 1889 aan Frau Dr. Emma Ludewig-Weisze, een van 21 December 1898 aan Mejuffer Juliette Ludewig, die een jaar na Erckmann's overlijden met den Oberstabsarzt Dr. Krüger in het huwelijk zou treden. Die brieven en andere feiten, onder meer het testament, bewijzen de onhoudbaarheid van Hinzelin's stelling. Ik heb van al die dokumenten kennis mogen nemen in het huis, als achter klimop verborgen, waar Emile Erckmann van 1882 tot 1889 verbleef, in de rue Lobau, nr 148. Thans is het door Mevrouw weduwe Dr. Juliette Krüger-Ludewig bewoond. De reiziger, die belang stelt in den Elzassischen dichter, wordt er op de minzaamste wijs onthaald en krijgt er aantrekkelijke familieportretten te bewonderen. De eerste verdieping lijkt op een klein museum. Zoolang Erckmann er vertoefde, was hij aan het régime de la haute police onderworpen: ieder maand moest hij op het stadhuis verschijnen, den misdadiger gelijk, die onder de waakzaamheid van de politie staat. Hij verkeerde er met weinig personen: de vrienden en kennissen van zijn jeugd waren dood of naar andere windstreken verhuisd, hij was vrijgezel gebleven. Alleen de wandelingen rondom het ontmantelde stadje bevielen hem; ze tooverden oude beelden vóór het oog van den zwijgenden man. | |
[pagina 308]
| |
Het duurde niet lang, of hij werd onverhoeds getroffen door de beschuldiging, dat hij een onvaderlandsch, een antifransch schrijver was, die door zijn geschriften de nationale wilskracht had verzwakt en een deel mocht dragen van de zware verantwoordelijkheid, tot de nederlaag, de ineenstorting, den ondergang van Frankrijk te hebben bijgedragen. Zoo schreef de behoudsgezinde pers. Wie dat een halve eeuw later kalm overweegt, staat minder verbaasd dan Erckmann het zal geweest zijn. De politieke verblindheid is immers tot alles, zelfs tot het gruwelijkste in staat; en na een zware nederlaag liggen laster en verdachtmaking voor de hand, terwijl de vaderlandsliefde niet meer de natuurlijke gave blijkt van een geheele natie, maar het monopolium wordt van enkele uitverkorenen en de overigen van het souvereine volk tot het afschuwelijk ras der verraders worden gedoemd. Reeds vroeger, toen Vriend Fritz op de planken verscheen en met Suzel en den rebbe zooveel harten veroverde, scherpte een criticus van den Figaro zijn pen en beschreef ons Fritz als een monster van vraat-, zuip- en zelfzucht en het geheele levenswerk van Erckmann als een ophemeling van Duitschland, de vrijmetselarij, het jodendom. In de volledige werken van Henry Becque (deel V, Parijs, Crès en Cie, 1925) hadden wij de gelegenheid, de volgende parel te ontdekken. Op 7 December 1876 schreef Becque in het Parijsche dagblad Le Peuple: ‘Le Théâtre-Français a donné hier soir l'Ami Fritz. On sait que monsieur Saint-Genest, ancien sous-officier et rédacteur du Figaro, après avoir accablé Erckmann-Chatrian des plus grossiers outrages, s'est vanté, l'outrecuidant, d'empêcher la représentation de leur pièce. De menace en menace monsieur Saint-Genest en était arrivé aux intimidations les plus bouffonnes. L'armée, sur un signe de lui, devait se réunir, marcher sous ses ordres, balayer le Théâtre-Français, la scène et la salle... ‘Le succès a été si enthousiaste, qu'il semble qu'on ait voulu féliciter à la fois les auteurs de leur talent et le théâtre de sa bravoure...’ In die jaren liet Erckmann - gelijk Verne het met zijn Tour du Monde en zijn Michel Strogoff had laten doen -, zijn vertellingen door Chatrian tot tooneelstukken bewerken. Zoo werden Madame Thérèse, de Rantzaus, de Aanbidders van Catherine, de Taveerne der hellebardiers naast Vriend Fritz met bijval opgevoerd. Maar juist die bijval was oorzaak dat de scheldpartijen opnieuw begonnen. Die zoogezegde Fransche schrijver, zoo luidde het, had zich weer te midden van die sales Prussiens gevestigd! | |
[pagina 309]
| |
Voorwaar, Pierre Mille heeft gelijk, wanneer hij in l'Ecrivain (Parijs, Hachette, 1925) zegt: ‘Het was toen het tijdperk van het onophoudelijk schelden. Vier of vijf dagbladen hadden er zich een specialiteit van gemaakt, en elk hield er een kunstenaar in beleediging en laster op na.’ Middelerwijl gebeurde er iets, dat Erckmann nooit voor mogelijk zou gehouden hebben. Hij was nog niet aan het eind van zijn beproevingen. De stukken, die Chatrian met medewerkers voor het tooneel had vervaardigd, werden dus met bijval opgevoerd; ze zijn overigens, zelfs in het buitenland, nog niet van het repertoire verdwenen. Chatrian nu betaalde de medewerking met het winstaandeel, dat aan Emile Erckmann rechtmatig toekwam. Dit bleef een heelen tijd aan Erckmann verborgen. Het was Chatrian alleen die boekhield over de verwezenlijkte winsten en Erckmann stelde vertrouwen in den goeden ouden vriend en bekommerde zich om niets. Chatrian zal wel zelf gevoeld hebben, dat zijn handelwijs de proef der rechtschapenheid niet kon doorstaan, want toen zijn lichamelijke en geestelijke krachten langzamerhand wegslonken, schreef hij naar Pfalzburg om van zijn boekhouderspost te worden ontheven en stelde Erckmann op de hoogte van zijn handelwijze in zake tantièmenverdeeling. Erckmann hield daarop aan Chatrian voor, dat zoo hij, Erckmann, geen romans en geen novellen had geschreven, Chatrian er nooit tooneelstukken uit had kunnen halen. Onomstootbaar logisch. Nochtans werd de zaak aan het scheidsgerecht van den alombefaamden advocaat Sée onderworpen, en het was Erckmann die gelijk kreeg. Chatrian moest aan Erckmann, pour redressement de comptes, de som van fr. 22, 127, 95 uitkeeren. Dat geschiedde op 27 April 1887. Meer dan twee jaar later, op 19 Augustus 1889, verscheen in den Figaro een artikel, waaronder de handteekening stond van Auguste Georgel, beambte bij de Compagnie des Chemins de fer de l'Est, secretaris van Chatrian. Dit artikel was zoo beleedigend, dat Erckmann een proces aanhangig maakte. Toen dwong Chatrian zijn ouden vriend, die zoo royaal gehandeld had, hem, Chatrian, in het geding te begrijpen. Hij verzamelde al de hatelijkheden, die de politiek had uitgebraakt. Hij beschuldigde Erckmann, in hart en nieren een Duitscher te zijn. Hij hield staande, dat Erckmann, tijdens de blokkade van Pfalz- | |
[pagina 310]
| |
burg, zich te midden van de vijandelijke batterijen had opgehouden en ongevoelig de verwoesting van zijn vaderstad had aanschouwd, ongevoelig was gebleven bij het armzalig lot van zijn zuster Philippine, door de Duitschers vermoord. Feitelijk was Philippine, geboren op 16 September 1813, op 18 Januari 1871, dus na de blokkade, overleden. Ook het monsterachtig huwelijk van de nicht werd er weer bijgesleurd en klaar in het daglicht gesteld, dat Erckmann ver van Parijs verbleef en zich geen andere moeite getroostte, dan zijn winstaandeel op te strijken, terwijl hij, Chatrian, zijn gezondheid er bij inschoot. Het eind van 't lied was, dat de negende boetstraffelijke kamer van Parijs, op 26 Maart 1890, Auguste Georgel tot een maand gevangenis en tweeduizend frank geldboete veroordeelde en, samen met den uitgever van den Figaro, tot tienduizend frank schadeloosstelling aan Emile Erckmann. Chatrian werd, als onverantwoordelijk, buiten zaak gelaten. Hij leed aan hersenverweeking en stierf kort daarna te Villemomble, op 3 September 1890. Deze onverkwikkelijke geschiedenis had één goede zijde: zij loste het raadsel van de ideale samenwerking op. Wij geven de uitspraak in extenso, omdat ze alleen in rechtskundige of politieke bladen van den tijd kan teruggevonden worden, omdat ze bij onze weet in niet een tijdschrift werd opgenomen en ze waarschijnlijk in vertaling den lezer niet onwelkom zal zijn. | |
7.Boetstraffelijke Rechtbank van Parijs, 9e kamer, onder het voorzitterschap van den heer Toutée. Audiëntie van 26 Maart 1890. Zaak Erckmann-Chatrian. Eerroof en beleediging. De Rechtbank, Aangezien, door aanzegging van Jolidon, deurwaarder te Parijs, op 22 October, 14 November en 7 December 1889, Emile Erckmann, letterkundige, woonachtig te Lunéville, rue d'Alsace, 111, voor de Rechtbank heeft gedaagd: 1o André Pigeonnat, als beheerder van het dagblad Le Figaro; 2o Auguste Georgel; 3o Louis Gratien Charles Alexandre Chatrian, eigenaar en letterkundige, woonachtig te Villemomble (Seine), Villa Plaisance; den eersten als beschuldigd van, den tweeden en den derden als medeplichtig aan de misdrijven van openbaren hoon en smaad, door hem in verschillende nummers van den Figaro aangetroffen; Aangezien in zijn nummer van 19 Augustus 1889, dat te Parijs verspreid of verkocht werd, de Figaro, waarvan Pigeonnat beheerder is, onder de handteekening van Auguste Georgel een | |
[pagina 311]
| |
artikel heeft opgenomen, betiteld Erckmann en Chatrian, dat met de woorden: Het scheen ons belangrijk... begint en met de woorden: over den geleden smaad wraak te nemen eindigt; Aangezien de aanklager in dit artikel onder meer de volgende plaatsen wraakt: ‘Het is eigenaardig, dat meneer Erckmann nooit een letter heeft geschreven van de tien à twaalf tooneelwerken, die zijn naam dragen, en dat hij deze, die ongedrukt zijn gebleven, tot op heden niet kent, daar hij Pfalzburg nooit verliet, waar hij in volledige rust met de Duitschers leeft.’ ‘Zoolang de inkomsten winstgevend waren, stelde Erckmann zich met het opstrijken van het aandeel tevreden, dat Chatrian hem toezond. Maar nauwelijks slonk de bijval, of de uitstekende Pfalzburger zocht twist met Chatrian.’ ‘Het gekozen oogenblik was gunstig. Chatrian werd door een beroerte getroffen; de man was gebroken, uitgeput, vernietigd, had er het geheugen bij ingeschoten en het was gemakkelijk een handteekening van hem te bekomen.’ ‘Zonder den schrijver dezer regelen zou Chatrian zijn handteekening hebben gezet zonder te begrijpen wat men van hem verlangde en zouden zijn zonen heelemaal beroofd zijn geworden. Hoe luidt uw oordeel over meneer Erckmann, die een man, met wien hij sedert veertig jaar bevriend is, trachtte te berooven, van dien medewerker die het vaderlandsgevoel heeft verloren, vermits hij zonder verontrust te worden te Pfalzburg leeft? Wáár is het, dat hij de eer genoot den gouverneur van Lotharingen in zijn woning te ontvangen en dat hij de hand heeft gedrukt van dien Duitscher, hij, wiens stad door de Duitschers werd beschoten, wiens vaderhuis door hen werd in asch gelegd... Wij hebben een brief van dien goeden vaderlander onder de oogen, waaruit wij den volgenden passus aanhalen: “De Franschen, die in den Elzas zijn gebleven, zijn stommelingen, ezels, die ik sedert veertig jaar ken en met wie ik nooit omgang heb gehad. Die menschen verklikken elkaar aan de Duitsche overheid.” Wat een schande! Dat durft hij schrijven, hij, Erckmann, eerelid van de Elzas-Lotharingsche loge, eerelid van veel andere genootschappen, die tot doel hebben de rechten en de eischen der veroverden tegen de veroveraars te verdedigen. En die hebzuchtige, die in Duitschland het geld verteert, dat Chatrian voor hem in Frankrijk heeft gewonnen, zou geen slecht Franschman zijn?’ ‘Tijdens den oorlog verbleef Erckmann te Metting, een dorp in 't gebergte, waar de Duitschers een batterij hadden geplaatst. Op zekeren dag kwam hij van de wandeling thuis; hij wilde zijn woning betreden, toen hij hoorde schreeuwen, dat de Duitschers in aantocht waren. Terstond sloeg hij den weg naar 't gebergte in, | |
[pagina 312]
| |
zonder zich om de ongelukkige vrouw te bekommeren, die nog veel moest lijden, eer zij tijdens de blokkade overleed. Maar meneer Erckmann was zoo dwaas niet, dat hij vrijwillig zulke smarten en dergelijke ontberingen zou hebben verduurd. Terwijl zijn zuster, in haar onbewustheid, door de brandende woningen liep, onder de gonzende granaten, die de goddelijke wil ongetwijfeld van haar hoofd verwijderde, was Erckmann te Metting in het hotel van de weduwe Wehrung gehuisvest, en terwijl Pfalzburg in vlammen opging, ademde hij dezelfde lucht in als de officieren van de Duitsche batterij, verkeerde hij elken dag met de overweldigers van zijn vaderland en zong hij de Marseillaise, om de moordenaars van zijn zuster te verstrooien.’ ‘Er leven nog veel getuigen van zijn verblijf te Metting; de bevelhebber van de Duitsche batterij, - we kunnen zijn naam aanhalen -, is niet dood. 't Is een vijand, maar een krijgsman. Hij gruwde van zulk schouwspel.’ ‘Wat Chatrian betreft, hij late aan den tijd, dien grooten handhaver van het recht, de wraak over de geleden schanddaden.’ Aangezien in zijn nummer van 28 Augustus 1889, verspreid of verkocht te Parijs, de Figaro onder de rubriek ‘Brievenbus’ volgend artikel heeft opgenomen: Den Heer Magnard, | |
[pagina 313]
| |
Aangezien het eerste van deze artikelen grove beleedigingen, misprijzende uitdrukkingen en scheldwoorden bevat, die openbaren smaad uitmaken, alsook beschuldiging van verschillende feiten, die de eer en het aanzien van klager aantasten; Aangezien het tweede van deze artikelen die smadelijke beweringen herhaalt, vermits Georgel en Chatrian de juistheid er van bevestigen in hun brieven van 26 en 27 Augustus 1889; Aangaande de beoordeeling van de feiten en de schuld van de aangeklaagden; Wat Chatrian betreft; Aangezien voortvloeit uit de debatten en uit het getuigenis van dr. Herpin, ter audiëntie van 26 Februari 1890, uit verschillende getuigschriften bij de akten gevoegd, uit het onderzoek zelf van de brieven, door Chatrian ten tijde van het misdrijf geschreven, dat Chatrian niet meer strafrechtelijk verantwoordelijk is voor zijn daden; Aangezien de Rechtbank op zijn geval artikel 64 van het Strafwetboek toepast, verklaart deze dat er door hem geen misdrijf werd gepleegd; Wat Georgel en Pigeonnat betreft; Aangezien het behoort, ieder van de vermelde aantijgingen te onderzoeken, ten einde het erge van de aanvallen in het licht te stellen, die de eer en het aanzien van klager hebben aangetast, alsook de schade door hem geleden en om te toonen tot welken graad de kwade trouw en de misdadigheid van aangeklaagden stijgen; Aangezien deze lasterende aantijgingen betrekking hebben op drie reeksen van feiten; feiten die de samenwerking van Erckmann en Chatrian betreffen alsook de vereffening van hun rekeningen; feiten die over het gedrag van Erckmann tijdens den oorlog handelen; feiten die het verblijf van Erckmann in den Elzas betreffen; Aangaande de samenwerking van Erckmann en Chatrian en de vereffening van hun rekeningen; Aangezien de aantijgingen, door Georgel tegen Erckmann geopperd, niets anders beoogen, dan te doen veronderstellen, door den lezer, dat in de samenwerking van de twee schrijvers, die veertig jaar geleden begon, Chatrian het hoofdaandeel zou geleverd hebben in vinding, oorspronkelijkheid, verbeelding, met één woord in verstandelijk werk; Aangezien, al heeft de Rechtbank de letterkundige geschiedenis van het werk van Erckmann en Chatrian tot in de bijzonderheden niet te leveren, het niettemin voor deze rechtsvordering onontbeerlijk is, uit te maken welke in algemeen opzicht de rol van ieder der medewerkers is geweest; | |
[pagina 314]
| |
Aangezien het op het eerste gezicht onbetwistbaar is, dat het eerste denkbeeld aan Erckmann toebehoort, die in den beginne Chatrian aan zich hecht door de diensten die hij hem bewees en van den aanvang af als grondbeginsel stelt, dat de winsten tusschen de beiden altijd bij gelijke helften zullen worden verdeeld; Aangezien de briefwisseling, bij de debatten gevoegd, afdoende bewijst, eenerzijds dat Erckmann in den Elzas verblijft, het land dat hij bewoont beschrijft, het leven van de personages van zijn werk meeleeft, zonder verpoozen schrijft, geen andere bezigheid dan zijn geesteswerk heeft, over het aangevangen gewrocht bijzonderheden mededeelt, de karakters er van schetst, de toestanden samenvat, de handschriften van de verschillende verhalen en romans aan Chatrian opstuurt; Aangezien anderzijds Chatrian, naar Parijs gekomen om er een betrekking bij den Chemin de fer de l'Est waar te nemen, de door Erckmann gezonden handschriften ontvangt, ze leest, en als schrander raadsman, van vertrouwbaren goeden smaak, hem zijn indrukken mededeelt, de noodige wijzigingen aanduidt zonder er zelf een hand aan te leggen, Erckmann aanspoort wanneer een handschrift wat te lang op zich laat wachten, zijn vriend zelfs berispt over zijn traagheid in het voortbrengen, zijn Parijsche relaties benuttigt met bestuurders van tijdschriften en dagbladen om een nieuw stuk geplaatst te krijgen, daarna aan Erckmann de critieken van de uitgevers voorhoudt, hem de handschriften terugstuurt als de uitgever de uitwerking van een karakter, de verandering van een dramatischen toestand verlangt, en alleen de noodige schrappingen voor zich behoudt, zonder dat er ooit in geheel die briefwisseling spraak is van een handschrift, persoonlijk werk van Chatrian, door dezen aan Erckmann gezonden of aan een uitgever aangeboden; Aangezien Chatrian zich met doorzicht en strengheid met de handelsverdagen onledig houdt, de winsten van de letterkundige gewrochten verdeelt; Aangezien de nauwkeurige toestand van de samenwerking aldus is, tot op den dag, toen zekere deelen van hun oeuvre voor de planken werden omgewerkt; Aangezien hier de rollen verschillen, Chatrian inderdaad het denkbeeld opvatte, dat door Erckmann, bang voor de bekommernissen, de ontroeringen, de beslommeringen die onvermijdelijk ieder schouwburgonderneming vergezellen, werd bestreden; Aangezien Erckmann zulks overigens erkent en het feit nooit heeft geloochend, maar Georgel het groot ongelijk heeft gehad, om de faam van Erckmann daardoor te kleineeren, uit dit feit gevolgtrekkingen te halen, die niet met de werkelijkheid strooken; Aangezien het inderdaad onjuist is te beweren, dat diegene, | |
[pagina 315]
| |
die uit een roman of een novelle een tooneelstuk haalt, een echt schepper is; aangezien dit woord moet voorbehouden blijven voor hem, wiens verbeelding alleen een letterkundig gewrocht voortbrengt; Aangezien zulk gewrocht, roman of novelle, geschapen zijnde, wie het in een tooneel- of blijspel omvormt, maar een bewerker is een in-scenebrenger; Aangezien deze rol, hoe belangrijk ook, vooral zoo het werk met smaak en schranderheid geschiedt, nochtans maar ondergeschikt is; Aangezien dit de rol was van Chatrian, die uit het werk, door beiden onderteekend, verschillende novellen of romans voor het tooneel bewerkte, terwijl hij den raad van allerbevoegdste mannen inriep; Aangezien Georgel, sedert lang reeds secretaris van Chatrian, zooals deze ambtenaar bij den Chemin de fer de l'Est, zeer wel wist welke soort van samenwerking er tusschen Erckmann en Chatrian bestond, dus van het eerste uur af op de hoogte was van het aandeel van Erckmann in het theatraal gedeelte van hun gezamenlijk oeuvre; Aangezien het dus wetens en willens is, met volstrekt kwade trouw, dat hij in zijn artikel de rollen heeft omgekeerd, het werk van Erckmann verminderend om het aandeel van Chatrian te verhoogen en dus een erge smet geworpen heeft op de letterkundige faam van Erckmann; Aangezien de aantijgingen, door Georgel tegen Erckmann uitgebracht nopens de vereffening van de rekeningen, nog erger zijn, vermits hij Erckmann voorstelt als hebbende zonder werken ten koste van Chatrian geleefd, als hebbende den ziekelijken toestand van Chatrian benuttigd om hem en zelfs zijn kinderen te berooven; Aangezien Georgel ook hier de feiten heeft verdraaid en het behoort ze tot hun werkelijkheid terug te brengen; Aangezien gedurende bijna dertig jaar Chatrian, kassier der samenwerking, de overeenkomsten heeft gesloten, er den prijs van vaststelde en inde, op rekening van elk de helft der ontvangen sommen boekte, en dat alles zonder dat Erckmann zich in die stoffelijke belangen mengde; Erckmann stelde zoo'n vertrouwen in zijn vriend, dat hij zich met onbeduidende sommen tevreden hield en zijn aandeel in de handen van Chatrian liet, die het in een afzonderlijke tasch bewaarde en winst deed afwerpen voor Erckmann, die eerst na gedane operatie daarover werd ingelicht; Aangezien deze gewoonte van bijna broederlijke boekhouding alleen de verdeeling in twee gelijke helften van alle winst uitmaakte; | |
[pagina 316]
| |
Aangezien Erckmann, die nooit de boeken inzag, nooit de rekeningen van de uitgevers nakeek, zelfs de voorwaarden niet kende, waarop Chatrian de auteursrechten der tooneelwerken inde, zich kon inbeelden dat gemelde regel nooit was overtreden geworden, toen hij van Chatrian een brief ontving, gedagteekend 13 Maart 1887, waarin deze hem mededeelde, dat zijn gezondheid hem niet verder toeliet de rekeningen van Hetzel en de Société des auteurs na te zien: ‘Belast toch uw neef met uw belangen. Ik ben bereid hem mijn register met gansch de boekhouding te overhandigen. Zoo hij ze met zorg doorstudeert zal hij zich van alles, tot in de bijzonderheden, rekenschap kunnen geven. Ik houd hem vooral de kwestie van de medewerking voor en raad hem aan zonder mededoogen aan uw advocaat voor te leggen, wat hem niet gansch duidelijk zou zijn.’ Aangezien in dezen brief Chatrian aan Erckmann aanduidde, dat hij voor zekere stukken gemeend had, buiten weten van zijn vriend, van den gewonen regel der verdeeling in twee gelijke helften te kunnen afwijken, en wel in de volgende bewoordingen: ‘Voor de stukken, die ik alleen met een niet onderteekenenden vriend heb vervaardigd - Madame Thérèse en De Rantzaus - heb ik het aandeel van dezen confrater van de tweede helft afgehouden, na de eerste helft voor mijn rekening te hebben geboekt. Heb ik ongelijk gehad? Had ik gelijk?... Ik houd het er dus voor, dat ik gelijk had; maar ik had ongelijk, ik erken het, het te doen zonder u te verwittigen. Daarin heb ik een misslag begaan en ik verzoek uw neef dit vraagstuk onder de aandacht van uw advocaat te brengen. Heb ik u ongelijk aangedaan, dan ben ik bereid het te herstellen. Men benoeme scheidsrechters en ik neem hun beslissing aan.’ Aangezien Erckmann, bij het overzenden van dezen brief, die hem vreemd moet hebben geschenen, aan zijn neef op 14 Maart 1887 schreef: ‘Ik wensch uit ganscher hart, dat dit alles geen stof opjage. Onze twee namen zijn vereenigd; vooral in het rijk der letteren is het geloof aan de mogelijkheid noodig, dat twee mannen werkelijk rechtvaardig waren en broederlijk konden samenleven. 't Is een hersenschim; maar de schoone hersenschimmen zijn beter en doen meer deugd dan de droeve werkelijkheden... Na een samenwerking van 38 jaar, elkander in het openbaar verscheuren!... De schelmen zouden te gelukkig zijn; ze zouden zegepralen!’ Aangezien in deze Erckmann gansch uitzonderlijk tot eer strekkende voorwaarden, tusschen Chatrian eenerzijds, bijgestaan door zijn gewone raadgevers en namelijk door Georgel, en den neef van Erckmann anderzijds tot het weer in orde brengen van de rekeningen van Chatrian werd overgegaan; | |
[pagina 317]
| |
Aangezien na verschillende samenkomsten Chatrian en Alfred Erckmann overeenkwamen, het betwiste punt niet aan het scheidsgerecht, maar aan de eenvoudige beoordeeling van een advocaat te onderwerpen, wiens alom gekende eerlijkheid, kennis en ervaring door Chatrian zelf in zijn brieven werden geroemd, als uitvloeisel van lange en talrijke beraadslagingen, waar Chatrian met kracht, schranderheid en zelfs zekere begeerigheid de rechten voorstond, die hij zich inbeeldde te bezitten; Aangezien Chatrian, nog in het volle bezit van zijn verstandelijke vermogens toen hij het grondbeginsel van een schadeloosstelling had aanvaard, twee betalingswijzen van deze schadeloosstelling had voorgeslagen; Aangezien hij aanbood, of wel zijn eigen aandeel in het bij Hetzel uitgegeven oeuvre aan Erckmann af te staan of wel binnen een tijdsverloop van vier maanden de som in klinkende munt te betalen; Aangezien die besprekingen, onderhandelingen, verschillende voorstellen, waarop het nuttig is de aandacht te vestigen, om wel te doen uitschijnen dat er hier van geen overrompeling van wege Erckmann spraak kan zijn, maar wel van een eerlijk debat over tegenstrijdige belangen, op 23 April 1887 op een regeling uitliepen, waarvan de eerste regels dienen aangehaald: ‘De heer Chatrian heeft, bij het vereffenen van zijn rekeningen met Erckmann, erkend dat hij zich in de uitgestrektheid van zijn auteursrechten over de tooneelstukken De Rantzaus en Madame Thérèse had vergist en hij aan Erckmann de som van 22.127,95 frs verschuldigd was om die vergissing goed te maken en tusschen hen beiden de gelijkheid van rechten te herstellen.’ Aangezien Chatrian in deze overeenkomst een tijdsverloop van vier maanden voor de aanzuivering van die som aanstipte; Aangezien het afdoende bewijs van de rechtschapenheid en de oprechtheid, waarmede van weerszijden deze regeling werd opgemaakt, voortvloeit uit het feit, dat Chatrian, zonder het eind van het door hem aangestipt tijdsverloop af te wachten, uit eigen beweging op 11 Juni 1887 de som heeft betaald; Aangezien uit dat alles blijkt dat Chatrian op zijn zachtst gesproken niet netjes handelde bij het opmaken van zijn rekening, dat Erckmann hem deze inkorrektheid had vergeven na de door Chatrian gedane bekentenis en verlangd had, dat de zaak zonder opzien en niet in het openbaar werd behandeld en dat deze behandeling geschiedde in voorwaarden, die aan de belangloosheid van Erckmann, aan de rechtschapenheid van zijn mandataris, aan het doorzicht en het stilzwijgen van den door Erckmann gekozen en door Chatrian aanvaarden raadsman alle eer aandoet; deze voorwaarden waren overigens voordeelig voor Chatrian, die na zijn | |
[pagina 318]
| |
belangen op verstandige wijs te hebben verdedigd, zelf de betalingswijze en het betalingstijdstip naar believen vaststelde en in wiens naam, sedert meer dan 28 maanden, na den 23en April 1887, geen verzet werd aangeteekend; Aangezien Georgel dus, door een zonderling misbruik van de woorden en een volstrekte verdraaiing van den toestand, Erckmann voorstelt als een aftroggelaar en hij op een buitengewoon erge wijs Erckmann in zijn eer en zijn rechtschapenheid zelve aantast; Wat Erckmann's gedrag tijdens den oorlog betreft; Aangezien Georgel Erckmann voorstelt als zijnde uit het belegerde Pfalzburg weggevlucht, na in deze stad zijn gebrekkige zuster te hebben achtergelaten, als hebbende de beste betrekkingen gehad met diegenen, die zijn vaderstad beschoten en de moordenaars waren van zijn zuster en alle vaderlandsch gevoel zoozeer missende, dat hij de Duitschers de Marseillaise voorzong om hun tijd aangenaam te verdrijven; Aangezien zijn aantijgingen een echte, gansch uit de lucht gegrepen fabel uitmaken; Aangezien, indien Erckmann werkelijk naar Pfalzburg niet terugkeerde tijdens de belegering, zulks hem geenszins kan verweten worden, omdat het volstrekt van zijn wil onafhankelijk was; Aangezien alles, wat in het laakbaar artikel over de verwaarloozing door Erckmann van zijn krankzinnige zuster wordt verteld, over den dood van haar, wier moordenaars de Duitschers zouden geweest zijn, verzonnen is, vermits de zuster van Erckmann sedert haar jeugd niet bij hem woonde, alhoewel zij in Pfalzburg verbleef, en zij niet tijdens de blokkade van deze stad, maar nadien overleed; Aangezien de beschuldiging, de Marseillaise te hebben gezongen om de Duitschers aangenaam bezig te houden, het afschuwelijke overschrijdt om in het belachelijke te vervallen; Aangezien de vaderlandsliefde van Erckmann, die boven zulke lage aanvallen verheven is, uit het werk van gansch zijn leven spreekt en door zijn medeburgers werd gehuldigd, die na de belegering, wetende hoe hij zich had gedragen, en wat hij had geleden, hem tot voorzitter verkozen van het Comité de secours aux victimes du siège; Wat nu het gedrag van Erckmann na den oorlog betreft; Aangezien Georgel het Erckmann als een misdaad aanrekent, naar den Elzas teruggekeerd te zijn; Aangezien Georgel hem zijn zienswijze verwijt over die met hem gebleven waren en over die het land verlaten hadden; Aangezien Georgel deze aantijgingen steunt op brokstukken | |
[pagina 319]
| |
uit brieven, die hij met zorg uitknipt, of afzonderlijke volzinnen, die hij van hun werkelijke beteekenis berooft; Aangezien men al deze brieven behoort te lezen, die aan een vriend van veertig jaren her gestuurd, in de innigste vertrouwelijkheid geschreven, op oneerlijke wijs door Georgel in het debat worden geworpen om het te verbitteren; Aangezien er integendeel uit de volledige lectuur blijkt, dat Erckmann, bezield met de zuiverste vaderlandsliefde, gelijk Chatrian een van die Elzassers is, die nog steeds den Elzas voor Fransch grondgebied houden; Aangezien overigens, hadde Erckmann voor zijn vaderlandsliefde een borgtocht van noode gehad, Chatrian die borgtocht ware geweest, hij die, van 1870 tot op den dag, toen hij de volheid van zijn verstandelijke vermogens er bij inschoot, het gedrag van Erckmann tijdens en na den oorlog alsook zijn innerlijke gedachten kende, met zijn vriend de verknochtste en de vertrouwelijkste betrekkingen onderhield, met hem het leven van hart en gemoed bleef naleven en wiens geheele briefwisseling, zelfs na 1870, bewijst dat hij wenschte zelfs door den dood niet van hem te worden gescheiden, zooals hij hem schreef: ‘God geve, dat wij samen mogen opstappen! Dat zou mij bevallen! En kon men ons, zij aan zij, in 't graf leggen, gelijk twee vrienden van den ouden stempel, dan ware het zeer goed!’ Aangezien al deze belachelijke beschuldigingen van Georgel te niet zijn gedaan; Aangezien uit alles wat voorafgaat voortvloeit, dat Georgel voor eigen reclame en uit persoonlijke verwaandheid, sedert lang reeds de beschuldigingen en de smaadwoorden naar Erckmann heeft geslingerd; Aangezien hij al de bestanddeelen verzamelde met de opmerkelijkst kwade trouw, onvolledige, onware, volstrekt vervalschte bewijsstukken voortbrengend, die hij aan het verzwakt verstand van Chatrian ontrukte, van Chatrian, die niet meer wist, wat er kon mede verricht worden; Aangezien aldus de verantwoordelijkheid van Georgel op de ergste wijs wordt verpand; Aangezien, naar luid de wet van 29 Juli 1881, Pigeonnat, beheerder van den Figaro, moet worden gehouden voor den voornaamsten bewerker van smaad- en hoonmisdrijven en Georgel voor medeplichtige, daar hij aan Pigeonnat de bestanddeelen van de door dezen opgenomen artikelen heeft geleverd; Om deze redenen; Verklaart dat Chatrian geen misdrijf heeft begaan en ontslaat hem van vervolging; Verklaart Pigeonnat als beheerder van den Figaro schul- | |
[pagina 320]
| |
dig, in de nummers van den Figaro van 19 en 28 Augustus 1889 Erckmann openlijk te hebben beleedigd en belasterd; Verklaart Georgel schuldig van medeplichtigheid op denzelfden tijd en dezelfde plaats, in het openbaar smaad- en hoonmisdrijven tegen Erckmann te hebben gepleegd, door het leveren van gezegde middelen, wetende waartoe zij moesten dienen; Veroordeelt daarom Pigeonnat tot 500 frank boet, Georgel tot een maand gevangenis en 2000 frank boet, En voor de geleden schade, steunende op den eisch van de burgerlijke partij. Veroordeelt beiden, geheel en gezamenlijk, tot 10.000 frank schadeloosstelling; Laat ten slotte toe, als bijvoegsel van schadeloosstelling, de opname van onderhavig vonnis in twintig dagbladen, naar de keus van Erckmann, namelijk tien dagbladen van Parijs en tien van de provincie, echter zonder dat de onkosten van ieder opname 300 fr. voor Parijs en 150 fr. voor de provincie mogen overschrijden.
(Slot volgt) Dr. JULIUS PÉE. |