‘Historische Verbeeldingen’ wordt door velen voor Lemmers' beste werk gehouden. Men heeft zelfs ‘Het bonte Leven,’ een bundel van negen vertellingen, komende na de ‘Historische Verbeeldingen,’ als een inzinking beschouwd. Toch zijn de beide bundels niet met elkaar te vergelijken. ‘Historische Verbeeldingen’ staat geheel apart in het oeuvre van Lemmers. Het treft door een groote oproepmgskracht, en door diepen, weemoedigen toon. Het zijn veeleer drie historische fresco's, dan wel verbeeldingen, doorvlochten met mijmeringen over het raadsel van dood en eeuwigheid. De schrijver heeft er, op een stramijn van kleurvolle tafereelen uit de Fransche, de Russische en de Romeinsche geschiedenis, zelf-doorleefde gemoedstoestanden geweven, de treurnis en de droeve gedachten die hem beklemden bij het afsterven van zijn vader: ‘In memoriam patris, voor moeder,’ luidt de opdracht.
We aarzelen niet dit boek ‘een nieuw geluid in Vlaanderen’ te noemen. Wat staan we hier ver van den landelijken roman, die nog altijd schering en inslag is in onze literatuur! Er is in dit werk, en ook in ‘Het bonte Leven’, niets van wat zoo vaak voor specifiek Vlaamsch doorgaat. Lemmers had te veel den invloed ondergaan van de Fransche romanliteratuur en van de Duitsche muziek om zich te kunnen opsluiten in regionalisme. In zijn eerste twee bundels klinkt de toon nog volksch, staat hij zelf midden in het geval. Doch in ‘Het bonte Leven’ overziet hij het, en vertelt het met het superieur glimlachje van den geestes-aristocraat, meewarig soms, om al het gekke gedoe van de menschen, doch vaak ook ironisch. Hij kiest dan bij voorkeur speciale eigenaardige gevallen, die hij hult in een netwerk van redeneeringen en bespiegelingen. Altijd geeft hij aan het verhaal een verrassende wending. Zijn ironie is paradoksaal en irreverencieus.
Persoonlijk achten we juist die opstellen waarin zijn ironie, zijn humor, zich zwierig uitleven, de gaafste en beste. Daarom is ons zijn laatste werk, de negen gesprekken van ‘Het bonte Leven’ het liefst, met enkele vroegere stukken, zooals b.v. dat meesterlijk vertelde Estudiantina uit ‘Menschen en Dingen.’
Lemmers, de fijne epicurist, die in zijn werk ook geestelijke problemen aandurfde, had wellicht de schilder kunnen worden van ons verfijnde stadsleven; hij zou misschien eens den roman geschreven hebben van onze groote steden, waarop we al zoolang wachten.
Hij is helaas in den bloei van zijn jaren heengegaan, zonder zelfs de waardeering te kennen waarop zijn werk hem zonder twijfel recht gaf.
Hij is gestorven, eenzaam en verbitterd.
Het is niet onmogelijk dat men hem nu hulde zal brengen.
ERNEST W. SCHMIDT.