De Vlaamsche Gids. Jaargang 19
(1930-1931)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Breuken
| |
[pagina 155]
| |
- Wel, op een Zondag namiddag vinden we Dolf voorzeker niet thuis. Ik heb weinig lust; ik moet nog kousen stoppen, zei Pola. - Nu, stop maar op. Pola was naarstig aan 't werk toen Dolly haar nog een bezoekje bracht. Bert liep in de voorkamer op en neer, nam zijn viool en speelde het lied der Avondster uit Tannhäuser. - Ik heb eene kaart van Rik en Lode ontvangen; ze komen aanstaanden Zondag naar hier, begon Dolly. - Oh! zei Pola. - 'k Vraag me af wat ge gaat verzinnen om weg te komen. - We zullen zien. - Eens zit ge toch in de klem, meen ik. Pola lachte haar idioten luiden lach en vermaande Dolly ondertusschen met een sst, opdat Bert, die ophield met spelen en ietwat wantrouwig werd, niets van 't gesprek zou opvangen. De stemmen werden nog zachter en hun spreken leek een gegons. - Pola, riep Bert, mag er daar niet gesproken worden? - Neen, 't zijn confidenties van Dolly, lachte ze. Dit was een klinkend antwoord, dat Bert aanvaardde. Dolly was bekommerd, maar Pola redde den toestand en zei luid: - Vertel maar verder, Dolly. En toen werd er gepraat over die heele zee-historie en wanneer 't gesprek over de jongens liep, trok Pola waarschuwend de oogen open. Bert kwam in de eetkamer, zette zich aan 't venster zonder een woord te spreken en Dolly nam weldra afscheid. Toen ontspanden zich de zenuwen van Bert Smeesters en hij begon te piekeren. - Maar ik zeg u dat Dolly me aan 't vertellen was, en ge weet dat meisjes onder elkander altijd iets te zeggen hebben, dat de mannen weinig of niets interesseert, verweerde Pola zich. - Ge ziet Dolly genoeg binst de week om de geheimpjes aan te raken, wedervoer Bert ernstig. - Enfin, Bert! | |
[pagina 156]
| |
- Dol is niet gewoon te fluisteren en 't liep over eene historie van aan zee; ik hoorde Rik en Lode noemen. Pola kreeg een lichte kleur en werd wat onzeker, doch ze herstelde zich vlug. - Hoe is 't mogelijk, Bert? - Ik zeg nog eens: al dat gefluister over die reis... - O! gij piekerman, geloof er van wat ge wilt. 'k Heb u toch gezegd, dat ik een ander ging zoeken, zei ze schertsend en lachte schril. Meteen stond ze op en ging bloemen schikken in de vaas, die op de kast stond. - Die verflensen reeds, zei ze. Bert antwoordde niet en begon zijn wekelijksch blad te lezen, waarin hij den strijd volgde der jongste politieke partij. - Hebt ge 't artikel van Weinberg gelezen? vroeg Pola, om alzoo op een ander onderwerp te komen. - Nee, klonk het kortaf. - 't Is belangrijk; hij schijnt kazak te willen draaien. Bert deed alsof hij 't niet hoorde, keerde het blad om en las verder. Die onzekerheid van zijn vrouw's ontrouw drukte hem erg, doch zijn geest liet niet toe zich lang met dit geval te bekommeren. Volgens hem duurde alles zijn duur; hij was er de man niet voor om zich met zoo'n kwestie bezig te houden. Pola kon volgens hem doen wat ze wilde; de gevolgen bleven dan ook voor hare rekening. Hij wilde er zelfs niet meer over spreken. - Gaan we nu naar Dolfs? vroeg Bert. - Die is niet thuis; laten wij toekomende week gaan; dan kunnen we hem verwittigen, zei Pola. - Aanstaanden Zondag ben ik te Brussel, antwoordde Bert. Zijne vrouw kon haar eigen ooren niet gelooven; dat de zaak zoo'n gunstigen draai kreeg, kon ze zich maar niet indenken. Ze moest zich geweld aandoen om niet luidop te juichen en verwondering huichelende, vroeg ze: - Naar Brussel? - Ja, antwoordde Bert, ik vertrek den Zaterdag namiddag naar 't kongres en kom den Zondag avond terug. | |
[pagina 157]
| |
- Dan kom 'k u aan 't station afhalen, hé, mannie! Het laatste vond Bert uitstekend, maar hij dacht niet dat er achter die daad iets schijnheiligs stak. Het bezoek aan Dolf's werkplaats werd dan ook uitgesteld tot onbepaalden datum. De Antwerpenaars hadden hunne belofte gehouden en in gezelschap van Dolly en Pola de stad bezichtigd en de tentoonstelling bezocht. Pola had tegen die stadswandeling opgezien, maar Dol en Lode drongen zoo sterk aan, dat ze zich niet langer had kunnen verzetten en ze kreeg 't denkbeeld dat, wanneer haar man er iets van vernam, ze zich kon voordoen als ‘chaperonne’ van Dolly. 's Avonds speelde ze uitstekend hare rol: ze trachtte Lode en Rik intijds te doen vertrekken; ze wilde toch een uurtje met Dol alleen zitten alvorens haar man te ontmoeten. En terwijl ze in 't spijshuis der statie een soda dronken, zag Dolly hare vriendin aan en zei: - Pola, ik weet niet hoever ge 't gaat laten aanloopen; ik begrijp u niet meer, of wel heb ik u vroeger nooit begrepen. - 't Gaat te ver, meende Pola, 'k moet er een eind aan maken. In October daaropvolgend vroeg Pola aan haar patroon een dag verlof en zei aan Bert, dat ze hare vriendin te Brussel ging bezoeken. Doch de reis ging naar Antwerpen. Ze kwam aan in 't Centraalstation, waar Rik beambte was. Ze had zich mooi uitgedost: een beige ‘tailleur’ mantel, een groot ros vosbont en een koket zwart fluweelen hoedje en in zoo'n toilet maakte ze indruk op den sentimenteelen Rik. Het was natuurlijk gewaagd van haar, Rik op zijn kantoor op te zoeken, maar hem schrijven had ze niet gedurfd en toen ze zag dat Rik deed, alsof hij niets ingenomen was met haar bezoek, bood ze hem een pakje aan en zei dat dit bleef als herinnering aan hunne kennismaking. Ze dineerden samen in een restaurant op de Keyserlei. Rik dankte haar hartelijk voor haar mooi geschenk: ‘Le Feu’ van Barbusse, dat in een lederen ‘liseuse’ stak. De ontgoocheling voor Pola liet zich niet wachten; ze had gedacht hier Rik te vinden verliefd tot over de ooren, en in de plaats stond ze naast een man, die ernstig en koud was. Dit kwetste haar eigenliefde; ze zocht naar woorden om een | |
[pagina 158]
| |
einde te maken aan dien gespannen toestand en den grootsten klop kreeg ze, toen Rik haar vóór was. - Pola, zei hij, het is heel dom van ons geweest; ik ben een sentimenteele kloot en we hebben ons zelf vergeten. Die verhouding had geen zin. Waart gij niet naar hier gekomen, ik zou geen kik meer van mij laten hooren hebben. Ik heb nagedacht. 't Was precies of de grond onder haar voeten wegzonk. Ze kon niet direct antwoorden; ze voelde zich ‘knock-out’ en met een snik in haar stem zei ze: - Dat is de reden waarom ik gekomen ben. En Rik die dacht, dat die scheiding haar pijn deed, daar haar stem zoo trilde, zei goedaardig: - Polleke, 't spijt me dat ik u verdriet moet aandoen, maar anders mag het niet. Stom van verbazing keek Pola den jongen aan en inwendig ergerde ze zich, dat haar handelen zoo verkeerd werd uitgelegd. Ze lachte haar idioten luiden lach, stak Rik de hand toe en rende het spoorstation binnen. | |
II.Vóór de open lade der waschtafel zat Annie Vermeere in haar zetel. Haar blik viel op Stefan's brieven, waarop zijn sierlijk schrift prijkte in purperen inkt. 't Was reeds verscheidene dagen geleden dat ze nieuws van hem had ontvangen. - Waarom schrijft hij niet? vroeg zij zich af en om haar kommer te verdrijven, stelde ze zich onmiddellijk daarna de vraag: Waarom zou hij schrijven ook? Stefan zou den 10en Juli aankomen, en nu was de datum reeds lang voorbij en nog wist ze niet waar haar jongen bleef. Was hij op de terugreis? Was hij reeds thuis? Had hij weder moeilijkheden onder weg? Dit waren vragen, die ze niet kon beantwoorden en de brieven, die ze herlas en weder in de lade wegborg, zegden haar niets meer dan ze wist. | |
[pagina 159]
| |
't Viel haar wellicht niet moeilijk te weten of hij wel op gestelden datum was aangekomen; ze had maar naar zijn bureel te gaan, doch juist dit wilde ze niet. Neen, in zijn bureel wilde ze hem niet voor 't eerst weer ontmoeten: hij voelde zich daar te veel den baas, zoo dacht Annie toch ten minste, maar de grootste reden waarom ze den jongen daar niet wilde terugzien was, dat ze in die plaats sinds eenigen tijd ontstemd werd of te zenuwachtig om meester te blijven van haar innerlijkheid. Zijn bureel scheen haar ontheiligd te zijn en 't juiste gevoel, dat zich van haar meester maakte toen ze er inkwam, was haar onbekend. Doch nu wist Annie, dat ze geen enkel woord zou kunnen uiten en slechts in een onophoudelijk schreien al haar zieleleed uitweenen. En dit mocht niet gebeuren: geen tranen bij Stefan, want een medelijdende trek op zijn gelaat zou hare verachting opgewekt hebben en dan zou Stefan voor haar een minderwaardig schepsel geworden zijn, wien ze geen liefde meer kon toedragen. Medelijden duldde ze niet en het minst van Stefan's kant. - Ik moet hem absoluut elders ontmoeten, dacht Annie, en liefst ‘at home’, waar we ongestoord kunnen praten. Zal hij eigenlijk komen? Hij zou moeten komen, wanneer ik het hem vraag. Waarom zou hij niet komen? Het zou me plezier doen dat een mijner wenschen door hem vervuld werd. En over alle conventies heen vroeg ze Stefan om toekomenden Zondag bij haar thuis te komen, tusschen half drie en drie. Reeds om half twee had ze zich aangekleed en liep onrustig de eene kamer in en de andere uit. Met zorg had ze zich gekapt, een roze tafzijden kleedje aangetrokken en witte lederen decoltéschoentjes om haar jongen te ontvangen. - Indien hij nu eens niet kwam? plaagde ze zich en lachend liep ze weder de voorkamer in, zette zich een poosje in een zetel en keerde terstond terug naar de eetkamer. Hier volgde ze angstig de wijzers op de groote klok. Half drie! Nu begon de tijd van wachten tot drie uur en dan gaf ze den jongen nog een extra-kwartuurtje bij. - Wanneer hij kwart na drie uur hier niet is, komt hij niet meer, dacht Annie. | |
[pagina 160]
| |
O! dat arme hart, wat klopte het haar in de keel! 't Was precies of ze ging stikken, zoo had het haar te pakken. Ze dierf bijna niet meer naar de wijzerplaat kijken. - Als hij niet komt, is alles uit; ja, het is uit, zei ze halfluid. Daar werd gebeld en toen ze de deur opende, stond Stefan voor haar in sportkostuum zonder muts op en meteen werd Annie kalmer. - Ha, Annie, mag ik binnen? - Natuurlijk. - Hier is uw geschenk. En Stefan plaatste op de tafel in de voorkamer een rood gekleurden houten aschlegger, waarop een verguld haantje. - 't Is heel mooi, zei Annie en moest hartelijk lachen: een aschlegger? - 't Overschotje, lachte Stefan. Annie zag hem vragend aan en was teleurgesteld, daar ze toch op wat anders had gerekend. - Nu, Annie, ik bracht een boel geschenken mede zonder te bepalen voor wien en, natuurlijk, ge kwaamt niet af, en al de anderen gingen met 't beste weg. Annie was te blij, dat Stefan toch gekomen was om zich bezig te houden met 't geschenk, dat nu maar van tweede belang was. Stefan begon te rooken en zijn wedervaren te vertellen en het grappigst vond Annie de historie van een Perziër, die met vrouw en kindje naar 't gezantschap te Londen moest en absoluut over Parijs wilde. Het was een leuke kerel, die op Poolsch grondgebied weigerde de reiskosten te betalen voor zijn vierjarig dochtertje. - Dat was me nog al iets, zei Stefan: de ‘Schaffner’ wilde hem wijsmaken dat hij moest betalen en hij verstond geen Duitsch en de ‘Schaffner’ geen Russisch. Ik moest dus optreden als tolk, het gezegde van den ‘Schaffner’ in 't Russisch vertalen en het antwoord van den Perziër in 't Duitsch aan den ‘Schaffner’ overmaken. En heel de kwestie kwam neer op 't feit, dat de kinders in Rusland tot vijf jaar gratis reizen en in Polen slechts tot vier jaar, en daar de Perziër in Rusland niet had betaald, weigerde hij eenvoudig. En dan was het een geval met het geld. De Perziër had alleen | |
[pagina 161]
| |
Engelsche ponden, die hij ter betaling aanbood en de ‘Schaffner’ weigerde ze aan te nemen, daar de prijs der reis te betalen was in nationaal geld, dus in zlotis. Dat werd eene gewichtige kwestie. - Hoeveel krijg ik terug van een pond? vroeg hij aan Stefan. Deze maakte haastig eene rekening en zei: - Twee dollars. De Perziër scheen een blijmoedig mensch te zijn: hij lachte om die nieuwe moeilijkheid en beslist ging hij tot aan het hokje van den kassier, die juist aan het tellen was, nam twee dollars uit een vak, wierp een Engelsch pond er in en schokkend van 't lachen liep hij door de wandelgang den verbaasden ‘Schaffner’ voorbij. - Een goeie lol, zei Annie. - Ge ontvingt zeker mijn brief toen ge terug in Moskou waart? vroeg ze. - Ja, Annouchka. Annie lachte en Stefan vertelde, dat men onder den Tsar twee namen kreeg. Gij zoudt Annouchka Theovna geheeten hebben. De naam van den vader werd hun toegevoegd, zei Stefan, terwijl hij plaats nam naast Annie en haar innig kuste. - Zeg, wijveke, 't beviel u niet hé! dat ik u, toen ik binnenkwam, geen zoentje gaf? 'k Zag het wel! - We zijn hier dus weder en wat wordt er nu van ons? ging Stefan verder. - Wel, wat zou het worden? Al of niet, antwoordde Annie glimlachend. - Ja, al of niet, herhaalde Stefan peinzend, dat is het bij u altijd geweest. Gij weet ten minste wat ge wilt. Stefan keek droomerig voor zich uit en stak nog eene sigaret aan, blies den rook in kringetjes naar omhoog en zag Annie na, die naar de keuken ging en terugkwam met tasjes en koffie. Terwijl ze inschonk, legde Stefan zacht zijn arm rond haar middel. - Niet kittelen, zei ze glimlachend, zooniet giet ik over. Ze zette het kannetje neder en Stefan trok haar naar zich toe. - Zeg, mijne lieve Annie, zoudt ge 't aandurven met mij te trouwen? - Waarom niet, Stefan? klonk het vast. - 'k Weet niet, maar... ben ik een betrouwbare jongen? - Spreek niet over zulke gekke dingen, Stefan, ik dacht dat ge nu een brave jongen waart geworden. | |
[pagina 162]
| |
- Dat ben ik ook, zei hij oprecht. - En dan? vroeg Annie met onzekere stem. - Moest het veranderen, Annie, wat dan? - 'k Weet het niet. Laat me los! Ik wil over die dingen niet meer spreken. Houd op, ge weet dat ik het niet duld! En een woordenvloed overstelpte den verschrikten Stefan. - Nu, moet ge u daarom zoo opwinden, Annie? zei hij zacht We mogen daar wel over praten, niet waar? - Neen, zei ze bitsig. - We hebben er vroeger kalm over gesproken, vervolgde Stefan. - Het verleden is voorbij. Ge kent mijne woede. Zwijg! ik walg als ik er aan denk. Bevend van toorn liet ze zich in den zetel vallen aan 't venster en keek peinzend door het raam. Stefan had de gevoelige snaar aangetast, en nu hij zijn meisje zoo vergramd zag, had hij er spijt van en dacht er aan, Annie te kalmeeren. - Kom, Annie, laten wij bedaard blijven, dat zal 't beste zijn. Waarom zouden we het elkander lastig maken, hé, wijveke? Uw jongen is toch zoo wild niet als men denkt. Ik gewaagde maar over de mogelijkheid die misschien niet mogelijk is, 'k weet het niet. - Ge gelooft niet wat ge zegt en ge kent weinig u zelf. - Denkt ge dat, Annie? - Natuurlijk denk ik dat; want anders verklaar ik me niet uwe vroegere verhouding. En hoe ellendig is het afgeloopen! - Van 't einde weet ge niets, zei Stefan. - Dat zegt gij! Ik weet alles en zelfs het middel dat ge gebruiktet om af te breken. Welk een verzinsel! Net iets voor u. - Denkt ge dat het bij ons anders zal gaan dan bij de andere menschen? vroeg Stefan. - Wat geven mij de andere menschen? zei Annie boos. Ge zijt een geestige babbelaar, daar! Maar hebt ge u al ooit de moeite gedaan uw eigen proces te maken? Wat zou dat zeggen, denkt ge? Daarin zoudt ge niet openhartig durven zijn, hé? Aan u zelf in stilte bekennen, ja, dat zou gaan, maar uw onrecht zoudt ge spoedig verdrijven door vergezochte exkuses, die u moeten verrecht- | |
[pagina 163]
| |
vaardigen. Wat kent gij van de ziel, zeg? Ge hebt er steeds om gespot, om voor uwe vrienden niet onder te doen. - Annie, mijne lieve, lieve Annie, zoo houd ik veel van u! En Stefan nam het meisje in zijne armen en kuste, kuste haar hartstochtelijk. | |
III.Al de geschenken die Stefan had medegebracht, waren nu uitgedeeld en in zijn kring was hij de held van den dag. Met belangstelling hadden de leden 't verhaal van de reis aangehoord en voornamelijk de vrouwen waren zeer enthousiast geweest. Severine Beckman, de vrouw van een archeoloog, was zoo ingenomen met Stefan, dat ze hem eenige dagen nadien verzen gaf, die ze voor hem gemaakt had. Stefan had er weinig aandacht aan gegeven en het als eene zotte kuur van Severine aangezien. In den kring had hij het verteld. De vrienden hadden er hartelijk om gelachen en het ware heel plezierig geweest, indien Severine het bij 't verzen maken hadde gelaten. Van dag tot dag ging ze vriendelijker met Stefan om en veroorloofde zich ondertusschen zijn haar te streelen en hem komplimentjes te maken. De vrienden uit de soos, waar Stefan zijne avonden doorbracht, begonnen hem te plagen en Severine dacht, dat dit wel een goede weg was om Stefan op haar attent te maken. Hare liefkoozingen bleven onbeantwoord en zonder brutaal te zijn gaf Stefan haar scherpe antwoorden. Het verveelde hem erg en reeds verscheidene avonden was hij niet in den kring verschenen. Toen hij op een morgen in zijn bureel aan 't schrijven was, kwam er een bejaard man binnen. - Mijnheer Hoste, a.u.b.? vroeg hij. - Ben ik, zei Stefan. De man reikte hem een brief over en vertrok, zonder nog een woord te spreken. - Wat is dat? vroeg Stefan luidop. | |
[pagina 164]
| |
Het schrift scheen hem onbekend; hij opende 't couvert en las eerst de onderteekening. - Haha, van Severine, zei hij en dan las hij verder: Stefan. Ik weet wel dat ge om mij lacht en me overal bespot, maar toch geef ik het niet op. Mijne liefde voor u is veel te groot, opdat ik mij aan uw spot zou storen. Mijne gevoelens voor u, Stefan, zijn niet van vandaag of gisteren, dat weet ge wel. Overal waar gij gaat zou ik willen zijn. Is het u nog niet opgevallen dat ik zooveel te Laathem bij uw vriend kom, dat ik mijne avonden in de soos doorbreng? Dit alles geldt u. Kunt ge me dit ten kwade duiden, Stefan? Neen, want ik kan niet meer zonder u en als ge weet, dat ik alles opgeef voor u, alles wat me vroeger gebonden heeft: conventies, familie, zelfs religie, moet ge bekennen dat mijne liefde voor u groot moet zijn. Mijn godsdienst heeft me lang het stilzwijgen opgelegd, omdat ik mij onderwierp aan zijne wet; maar nu is het gevoel zóó sterk, dat ik niet langer zwijgen kan. Ho, hoe verlammend werken zulke onvoldane wenschen op de ziel! Nergens vind ik nog rust. Heele dagen loop ik met mijn kindje de straat op als een opgejaagd wild; in mijn binnenste weergalmt uw naam, Stefan... Stefan... en voor mijn geest rijst uw beeld. Uwe schim vervolgt mij en 'k ga gebukt onder de tragiek van Dostojewski. En, Stefan, wat vraag ik u eigenlijk? Heel weinig. Dat we samen eenige uurtjes doorbrengen als goede vrienden. Ja, een goeden vriend heb ik noodig, met wien ik kan praten over literatuur en allerlei wetenschappelijke dingen. Geloof mij, ik ben de éénige vrouw die u boeien zal; wat zijn de andere? Die kunnen alleenlijk babbelen over lintjes en strikken, toilet en opsmuk; maar ge zult zien dat wij elkander zullen begrijpen en ik u volgen zal in ernstige gesprekken. Ik hoop dat gij dien brief zult vernietigen na hem gelezen te hebben en verlang naar een gunstig antwoord. Severine. | |
[pagina 165]
| |
Misnoegd stak Stefan den brief in zijn zak en dacht dat het tijd werd een eind te stellen aan dien onzin. Hij moest kordaat optreden, dit voelde hij, wilde Severine begrijpen dat haar spel heelemaal nutteloos was. Nadenkende over de zaak, zat hij in den grooten stoel vóór de bureeltafel, toen Annie hem een bezoekje bracht. - Ho Annie! riep Stefan uit en ging zijn meisje te gemoet. Annie had niet den tijd zijn groet te beantwoorden, daar twee armen haar omknelden en 't was alsof Stefan door een innig kussen zich de zekerheid wilde geven van zijne liefde voor Annie. Er werd gebabbeld over ditjes en datjes en Stefan praatte over zijn werk, zijne vrienden en zijn kring. Zoo kwam 't gesprek op Severine, die Annie niet kende, maar waarover Stefan haar had verteld en op eens haalde hij den brief te voorschijn en gaf hem aan zijn meisje. - Lees eens, zei hij. Heel kalm doorliep Annie Severine's proza. Ze vond het oneindig dwaas, dat eene getrouwde vrouw zich zoo belachelijk dierf aanstellen en misprees in haar binnenste Severine's stormloopen op Stefan's hart, waarvan ze toch eigenlijk den weg niet had gevonden. Daar Annie geene opmerking maakte, sprak Stefan: - Ik geef dien brief aan haar man. - Waarom zoo brutaal, Stefan? vroeg Annie. - 'k Ben niet de eerste waarop ze 't gemunt heeft. Ze is zot en verliefd op alle mannen. Er loopen andere vertelsels. - Bedreig er haar mede en wacht. Annie hield het schrijven nog in de hand. Haar blik rustte op den zin: ‘Ik ben de éénige vrouw die u boeien zal’ en op eens was het alsof 't papier beefde in haar hand. Het waren niet die woorden welke haar deden beven: ze leken absuurd, maar 't denkbeeld alleen dat haar jongen een brief had ontvangen van eene vrouw, die hem over hare liefde sprak, wond haar op. Welk vreemd gevoel was er in haar hart ontstaan? 't Was wel of ze jaloersch moest zijn op alle vrouwen, hoe laag en onbeduidend die ook mochten zijn. Sinds de laatste jaren was het vrouwelijke in haar wakker geschud en nu en dan moest ze strijden | |
[pagina 166]
| |
om opkomende buien te remmen, die niet mochten aangekweekt worden tot eene obsessie, waarin ze zich zelf en ten slotte Stefan zou verliezen. Ze glimlachte en zei met zwakke stem: - ‘Zij’ is dus de éénige vrouw; maar ze rekent mij niet mede. - Ja, antwoordde Stefan, ik heb het haar gezegd. - Hoe? vroeg Annie nieuwsgierig. - Wel, Severine, ge weet niet of ik een meisje heb, zei ik. - En toen? vroeg Annie, terwijl ze Stefan vlak in de oogen bezag. - Ho, dan zei ze niets meer en keek me verbaasd aan. - Ze had er nog niet eens aan gedacht, ging Annie voort. - Het schijnt wel zoo. Annie bepeinsde hoe ze die Severine eens zou onder handen nemen op haar eigen manier, indien ze tegenover haar kwam te staan. Zonder die kwestie nochtans aan te raken, zou ze 't haar laten voelen dat ‘zij’ niet de éénige vrouw was. En glimlachend over haar zekere overwinning, stak ze Stefan vriendelijk de hand toe.
(Wordt voortgezet). MARIA KAROLA. |