De Vlaamsche Gids. Jaargang 19
(1930-1931)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Finland
| |
[pagina 146]
| |
soms wel wat te veel, waardoor de stad een karakter heeft gekregen, dat ietwat buiten de verhoudingen reikt. Aan den anderen kant is daardoor voorkomen, dat Helsingfors een stad is geworden met provinciaal karakter, hetgeen in dit geval zoo licht mogelijk ware geweest. Niemand zal er toe komen om Helsingfors te vergelijken met Londen of Parijs of Berlijn, maar ook niemand zal ontkennen, dat het iets van het eigenaardige van een wereldstad in zich heeft; dat het ver staat van de doodschheid en saaiheid, die steden van tweede of derde grootte licht eigen zijn, wanneer deze zich grootsteedsche allures aanwennen. Helsingfors heeft wel iets bijzonder levenwekkends. De booten leggen aan nabij dat gedeelte van de haven, dat tevens Marktplein is. Een ruim plein heeft men hier voor zich; plein, dat door verschillende historische huizingen wordt omringd, waaronder enkele Ministeries, maar ook het Paleis van den President, waarin vroeger de Keizer zijn intrek nam, wanneer hij - overigens zelden -, in Finland verbleef. Tegenover dit gedeelte van de haven is het schiereiland Skatudden; het is door een kanaal van de overige stad gescheiden, en herinnert ons aan de oude Russische militaire overheersching met de Russische kerk, met kazernes, douanenhuis, pakhuizen, e.d. Aan de andere zijde van de Marktplaats opent zich de eigenlijke stad, reeds dadelijk met de prachtige Esplanaden, die in binnen- en buitenstad voeren. Vlak bij het Presidentspaleis is zoodoende het gebouw, waarin vroeger de Russische Gouverneur-Generaal zetelde, waarin Bobrikoff dus heeft gezeteld totdat hij werd vermoord; nu woont er de Minister van Buitenlandsche Zaken, die in dit paleis een alleszins voldoende ambtswoning vindt om op keurige wijze te recipieeren. Van het huis van dezen Minister komt men op de Runeberg Esplanade, waarop zich het standbeeld, door den zoon van dezen grooten dichter vervaardigd, verheft, en ook op het Senaatsplein, het grootste van Helsingfors. In het midden prijkt hier het gedenkteeken, gewijd aan Alexander II. Want het is eigenaardig hoezeer de Finnen, die toch onder de Russische overheersching hebben geleden als wellicht geen ander volk, steeds indachtig zijn gebleven aan het goede, dat verschillende dezer Russische heerschers om zich heen hebben verspreid. Het is een prachtig standbeeld, dat door verschillende zinnebeeldige figuren wordt | |
[pagina 147]
| |
omgeven; het is ook alweer werk van Walter Runeberg, een der knapste beeldhouwers, die Finland heeft gekend. Hier op dit plein is het middenpunt der stad; is de Universiteit met mooie groote zalen; is de Nicolaikerk, de Dom van het bijkans geheel tot den Lutherschen godsdienst behoorende Finsche volk, en is ook het zgn. Ständehaus, waarin vroeger de drie burgerlijke standen vergaderden, terwijl de adel en de ridderschap elders samenkwamen. De geheele opzet van dit plein is evenredig aan de gebouwen die het omgeven. Wij gaan verder, en wij zien steeds meer groote en mooie gebouwen, gedeeltelijk nieuw, gedeeltelijk oud, gedeeltelijk gebouwen voor takken van bestuur, gedeeltelijk voor handel, geldwezen en industrie. De Finsche Bank is een meer modern gebouw, al dateert het reeds van 1883; voor het gebouw staat een borstbeeld van Snellman als dankbare herinnering aan wat het Finsche intellect hem is verschuldigd. Mooi is ook het huis van de Finsche literatuurvereeniging, en mooi is, zij het ook weer in anderen stijl, het Ridderhuis met de groote Ridderzaal. Door deze straten, en vooral door de Alexanderstraat, ongetwijfeld de drukste winkelstraat van Helsingfors, komt men aan het Stationsplein, dat beheerscht wordt door het indrukwekkend stationsgebouw, een der meesterwerken van Saarinen. Niets is gespaard om een indruk te wekken, die den reiziger bij aankomst in Helsingfors ongetwijfeld bijblijft, terwijl tegenover het station zich het Atheneum verheft, het gebouw dat zoowel de kunst als de kunstnijverheid tot gemeenschappelijke woning dient. Gedeeltelijk ter zijde, gedeeltelijk om het station, heeft zich een geheel nieuw kwartier van Helsingfors gevormd, gelijk er nieuwe kwartieren zijn naar alle deelen der stad, die vooral in het Zuiden door mooien parkaanleg worden doorsneden. Hier bevindt men zich al voor aan den havenkant, recht tegenover Sveraborg en tegenover de eilanden, waarop deze vesting is gebouwd. Als men het Finsche Operagebouw en de Technische Hoogeschool heeft bewonderd, kan men later den Observatoriumberg bestijgen, waarop zich de sterrenwacht verheft, die reeds in 1833 door Engel werd gebouwd. Van veel later tijd dateert de nieuwe, geheel vrijstaande toren, die gemaakt is om fotografische opnamen van het Hemelgewelf te vervaardigen. Komt men van uit zee naar Helsingfors, dan biedt | |
[pagina 148]
| |
deze Observatoriumberg een eigenaardig rustpunt voor het oog, en is daardoor de ligging van Helsingfors gemakkelijk te onderkennen. Is men op den Observatoriumberg, dan heeft men een prachtig panorama over de stad en de haven heen, een enkelen keer, maar dan moet het heel helder zijn, tot aan de overliggende Baltische kust, waar men dan echter Reval of Tallinn, dat wij zoo straks gaan bezoeken, als niet meer dan een donkere streep tegen den horizont ziet. Er is werkelijk niets gespaard om Helsingfors tot een mooie en te gelijk een aangename stad te maken; men vindt er lucht en licht in overvloed, en is er in den bouw van de stad wel eens iets, dat sommigen minder zal bekoren, hierin zit iets van de Finsche levenskracht, die tot uiting heeft willen komen! Dwalen door een oud Helsingfors kan men slechts weinig; hier en daar is een ietwat gebogen straatje, dat van ouderen datum schijnt, maar het nieuwe, dus het grootste deel van Helsingfors is recht en rechthoekig, waardoor men den weg er vrij gemakkelijk kan vinden, maar waardoor men natuurlijk dat eigenaardige, karakteristieke, intieme mist, dat in andere steden zoo kan aantrekken. Ook in dat opzicht is Helsingfors één van karakter met het Finsche land, het land waar het nemen van een bad tot een soort van cultuur is geworden, waar een reine ziel wel onmogelijk wordt geacht zonder een rein lichaam!
* * *
Finland is een uitgestrekt land, en wie het tot geheel in het Noorden zou willen bezoeken, moet heel wat tijd beschikbaar stellen. De gemiddelde toerist komt niet verder Noordelijk dan Nyslott en Punkaharju, dit laatste een landtong, die geheel door het merengebied gaat, en waar men telkens in stilte en eenzaamheid de Kalevala als het ware voor zich ziet of beleeft. Van Punkaharju volgt men dan den grooten spoorweg, die naar het Westen afbuigt; spoorweg, gaande langs Jyvaskyla en Pieksamani; spoorweg, die in den Vrijheidsoorlog een zoo belangrijke rol heeft gespeeld. Langs dien spoorweg komt men bij Tammerfors, het industrieele centrum van Finland, nadat men den weg naar Kuopio ten Oosten en dien naar Wasa ten Westen heeft laten liggen. Er zal bij vele toeristen wel eens een zucht zijn | |
[pagina 149]
| |
opgegaan als zij de treinen het schijnbaar ver verwijderde Noorden zagen ingaan en zij zelf, wegens gebrek aan tijd, naar het Zuiden moesten terugkeeren. Want veel meer nog dan daar ligt in het Noorden, in Ostrobothnia, het werkelijke, nog schijnbaar onaangetaste Finland. Of wij Tammerfors, na Orivesi en zijn Volkshochschule te hebben gezien, van den mooisten kant zijn binnengekomen, weten wij niet. Maar het binnenkomen was al direct een verrassing en een verwondering, altijd rekening houdend met het feit, dat wij dachten in een industriestad à la Lodz, Manchester of Verviers te zijn! De waterkracht, die er wordt aangewend, is wel zeer groot. Want er zijn niet alleen de groote spinnerijen, de oudste fabrieken der stad, die reeds een eeuw geleden door den Schot Finlayson werden gesticht en al lang in andere handen zijn overgegaan, maar er zijn andere textielfabrieken daarnevens gekomen: er is een groote machine- en een locomotievenfabriek, er is hier de oudste, tot 1805 teruggaande papierfabriek en er zijn verschillende bedrijven, die onderdeelen, hetzij van de textiel, hetzij van de papier-industrie vormen. Om, als reeds gezegd, geheel niet te spreken van de kleine bedrijven, die deze groote industrieën van zelf in het leven hebben geroepen, of die zich, min of meer op goed geluk, daarnevens hebben gevestigd. Dat door de aanwezigheid van alle deze groote complexen de stad een ander aanzien heeft gekregen dan b.v. Helsingfors of zelfs Wyborg, om van Abö niet te spreken, behoeft wel geen betoog. Men bemerkt in een fabrieksstad te zijn, maar men zou het niet weten, wanneer men met de oogen en de ooren dichtliep, terwijl men dat in elke andere fabrieksstad wel zou bemerken of vernemen. Merkwaardig is ook, dat men in Tammerfors niet slechts voor de arbeiders alles heeft gedaan wat men kon, en aan hunne woningen alle zorgen heeft gegeven, doch dat b.v. het mooiste park van de stad, het z.g.n. Engelsche park, behoort aan de spinnerijen van Finlayson, die zich nog altijd naar den ouden naam noemen. Iedere vreemdeling, die dit park, inderdaad een sieraad van de stad, van waaruit men een prachtig gezicht heeft op de stroomversnellingen, die aan Tammerfors de zoo gewenschte waterkracht toevoegen, wil zien, is welkom, maar publiek in den eigenlijken zin des woords is het park niet. Men heeft niet om den sleutel te vragen en men wandelt | |
[pagina 150]
| |
er heerlijk, en al is men hier ook Noordelijker dan in Helsingfors, toch kan in de voor het toerisme geschikte zomermaanden de zon hier warm branden. Schaduw is dan iets meer dan luxe! Wij hebben van onze aanwezigheid in Tammerfors gebruik gemaakt om eens iets te zien van de Finsche nijverheid, men begrijpe dat wel, met de oogen van leeken. Oogen van leeken kijken altijd wat verwonderd rond in groote fabriekscomplexen, want wie niet of weinig op de hoogte is van de wonderen der moderne techniek, verstaat ze slechts ten deele en is verbaasd over hun kunnen, hun grijpen, hun voortbrengen. Zoo wij hier ook, in allerhande bedrijven, die ons echter dezen indruk nalieten, dat Finland op het gebied der techniek niet zoo heel veel heeft te leeren; dat ook hier in het zgn. hooge Noorden de nieuwste uitvindingen worden toegepast. Tammerfors moge heel wat later zijn aangevangen dan b.v. Manchester, dit neemt niets weg van het feit, dat het zich reeds tot zekere hoogte heeft opgewerkt, en al heeft het nog niet, en zal het wellicht nimmer krijgen den geweldigen omvang, die zulk een fabriekenstad in een ander land heeft, wel, het is er daarom technisch niet minder om. De industrieelen zijn vooruitziende mannen, die weten wat het bedrijf van hen eischt. Zij hebben heel wat moeilijker tijden gekend dan de tegenwoordige, en zij kunnen zonder al te groote zorgen den blik op de toekomst gericht houden, omdat daarin voor Finland, dat zijn eigenlijke ontwikkeling ook op dit gebied pas begint, nog heel wat ligt opgesloten. En weer brengt de trein ons verder, weer langs een traject, dat midden door de meren en door de bosschen gaat, en dat ons nog eens doet afvragen of wij, van eiland tot eilandje gaande, oases in een reusachtige watervlakte zien. Dat vermindert eenigszins, wanneer wij op de spoorlijn de scheiding tusschen den trein naar Abö en Helsingfors hebben bereikt. Wij gaan ook naar Helsingfors, maar wij gaan eerst naar Abö, de oudste stad van het land, de stad van den Zweedschen invloed in het bijzonder. De reis daarheen is niet lang meer; het laatste deel is eentoniger dan het voorafgaande, omdat hier de meren, die ons reeds gewoon zijn geworden, ontbreken, al treedt er hier en daar dichte bebossching voor in de plaats. Abö is van de grootte van Tammerfors, maar als oude stad aanmerkelijk dichter ineengebouwd. Het telt een | |
[pagina 151]
| |
50.000 inwoners, die voor het meerendeel de nieuwe kwartieren, ruimer uiteengebouwd, verkiezen boven de wel karakteristieke, maar natuurlijk meer benauwde, die zich rondom het centrum van de stad verheffen. Abö is gesticht door de Zweden; het was de eerste stad des lands, waar ook de eerste Bisschop zetelde. Ten allen tijde is van hieruit de Zweedsche invloed uitgegaan, en Abö is hoofdstad van het land gebleven totdat, ten gevolge van de verplaatsing der macht naar Rusland, aan de nieuwe stad, die geen tradities, dus ook niet de Zweedsche tradities kende, de voorkeur werd gegeven. Heel wat heeft Abö in den loop der eeuwen doorstaan; belegeringen en slagen; ziekten en pest; hongersnood en zelfs een enkelen keer oproer. Hier zijn vele Zweedsche Koningen geland als zij Finland wilden bezoeken; dit was het punt, waarheen de Zweedsche troepen werden gedirigeerd in den voortdurenden strijd, die er bijkans vijf eeuwen lang tusschen Zweden en Rusland om het bezit van Finland is gestreden. Gustaaf Wasa heeft aan Abö zijn goede zorgen gegeven, gelijk hij overal een vaderlijk Regent was voor de streken onder hem gesteld. Maar Per Brahe, die eenmaal Zweedsch Gouverneur was, heeft ook hier geleefd, en al was hij veel reizende, van hieruit heeft hij zijn weldoende hand over het land uitgestrekt, en hem is dan ook een der schoonste monumenten in de Domkerk gewijd. In de achttiende eeuw zag Abö, hoezeer ook in het Oosten des lands gelegen, tot tweemaal toe Russische troepen binnen haar wallen, die weer vertrokken, nadat de vrede, eenmaal in Abö zelf, was geteekend. Abö werd hoofdstad af toen Helsingfors zijn plaats innam; het verloor zelfs zijn aloude Universiteit, die naar Helsingfors werd overgebracht. Maar dat is niet meer de eenige die Finland telt, want ten einde aan de wenschen der minderheden te voldoen, werd te Abö een Zweedsche Academie opgericht, en daarnevens is al spoedig een Finsche verrezen. Overigens, scherpe strijd tusschen meerderheid en minderheid kent men in Finland reeds daarom niet, wijl bijkans 90 pct. der inwoners van Finschen oorsprong is, en de overige 10 pct. voor het grootste deel door de Zweden, voor een klein gedeelte door de Russen wordt ingenomen. De overheerschende godsdienst is dan ook de Luthersche, en wanneer wij hier van een Domkerk spreken, dan is het er een, aan den Lutherschen godsdienst gewijd. | |
[pagina 152]
| |
Deze Domkerk is inderdaad het juweel van Abö of Turku. Het is het meest merkwaardige bouwwerk van niet alleen de stad, maar het geheele land. Het is Finland's oudste kerk, gelijk de Johanneskerk te Tammerfors, werk van den grooten Sonck, tot de nieuwste scheppingen behoort. Om het Godshuis heen lagen vroeger de meest belangrijke stadsgedeelten, die ook nu de bezichtiging ten volle waard zijn, maar waarbinnen niet meer uitsluitend het stedelijk leven bruist en roept. Heeft men in de Domkerk het gedenkteeken van Per Brahe in oogenschouw genomen, en begeeft men zich daarna naar buiten, dan ziet men het oude Academiegebouw, in het begin der negentiende eeuw gebouwd, dat intusschen slechts korten tijd daarvoor dienst heeft gedaan, en dat thans residentie is van den Prefect of Gouverneur en het Kapittel van den Dom. Dicht bij dit vroegere Academiegebouw ligt nu de Zweedsche Academie, en weer dicht daarbij is het Raadhuis en het Zweedsche Lyceum. De rivier, waaraan Abö ligt, baant zich een weg door de stad; aan de andere zijde is de stadsbibliotheek, voor ons daarom belangwekkend, omdat Fransch-Hollandsche barokstijl naar het voorbeeld van het Ridderhuis te Stockholm niet te ontkennen valt. Abö heeft evenals Wyborg zijn Slot, waarin nu het historisch museum van de stad is ondergebracht; het heeft evenals Helsingfors zijn parken, gedeeltelijk aan zee, gedeeltelijk aan de landzijde, al zijn deze lang niet zoo groot als in de hoofdstad. Abö heeft ook heel mooie omstreken, die veel worden bezocht, vooral voor degenen, die slechts korten tijd hier verblijven en niet in de gelegenheid zijn het verder Finland te leeren kennen. Men behoeft, om van het indrukwekkend verleden van Abö iets te vernemen, niet in het historisch museum rond te dwalen - men kan het vinden in de straten en in de huizen, men kan het vinden in de kerk en in het kasteel. Er is toch voor den opmerkzamen waarnemer wel onderscheid tusschen Abö in het Westen en Wyborg in het Oosten. Wij gingen van Abö over Hangö naar Helsingfors terug, en daar in Hangö waren wij aan den uitersten Zuidelijken punt van Finland. Hangö heeft tweeërlei beteekenis: het is badplaats, die voor den oorlog door veel Russische aanzienlijke families werd bezocht, maar die nu wat verlaten ligt, en het is Finland's ijsvrije haven op de Zuidkust; de andere is Petsamo, geheel in het Noor- | |
[pagina 153]
| |
den aan de IJszee gelegen. Op een der uitstekende rotsen verheft zich de witte villa, die woonplaats is van Generaal Mannerheim, den man, die den Vrijheidsoorlog ten goede leidde, en den man naar wien velen in deze dagen uitzien als den aanstaanden President.
In Finland te reizen is een genoegen van bijzonderen aard. Zeker, in de laatste jaren is het land meer en meer voor het toerisme opengesteld. Maar het ligt zoodanig in het Noord-Westen van Europa, dat niet een ieder er toe komt om het te bezoeken, en de afstanden zijn er bovendien zoo groot, dat men er elkander, om het maar eens heel gezellig uit te drukken, moeilijk in den weg kan loopen. Wie Finland bereist, ziet bijkans uitsluitend Finland en zijn eigen bewoners, struikelt er niet over de toeristen, en vindt er niet de natuur aangepast aan de verlangens dièr toeristen. Neen, wie in Finland reist, moet het land nemen zooals het is, met zijn heerlijk oorspronkelijke eigenschappen, met zijn eenvoud van natuur en bevolking, met zijn ietwat gesloten karakter, dat in land en volk beide tot uiting komt. Wie in Finland reist, moet niet op zijn Amerikaansch willen reizen, maar moet over wat tijd beschikken, omdat hij er rekening heeft te houden met verbindingen in een groot en hier en daar schraal bevolkt land. De Finsche treinen zijn goed en confortabel ingericht, maar werkelijke expresstreinen loopen er eigenlijk slechts in het Zuiden: van Abö en Wyborg naar Helsingfors, en van Helsingfors naar Tammerfors. De overige, in welk deel van het land ook, moeten wel bijkans aan alle stations stilhouden, hetgeen ook alweer zoo erg niet is, omdat deze stations nog ver genoeg uit elkander liggen. Het type van boemeltreinen, die om de vijf minuten rammelend en schokkend stilstaan, gelijk wij ze in ons land kennen, heeft in Finland geen zin, want daartoe ligt alles er te ver uiteen. Wie van Finland terugkeert, neemt een reeks kleurige, afwisselende beelden met zich, en het moet al een zeer verwend reiziger zijn, die niet den wensch in zich voelt opkomen om er, zoo spoedig dit mogelijk is, terug te keeren.
den Haag, Augustus 1930 H.CH.G.J. VAN DER MANDERE. |
|